25
Omdat ze er geen gewoonte van wilde maken om elke feestdag bij haar zus en zwager te zitten, besloot Inez deze keer naar de bioscoop te gaan en ‘s avonds thuis naar een Forsyth-video te kijken als tegengif voor de film, die waarschijnlijk een teleurstelling zou zijn. Wat een negatieve levenshouding, zei ze tegen zichzelf, maar ze hield zich aan haar plan. Westminster en het West End zouden vol dagjesmensen zijn die naar de viering van het Jubilee, het vijftigjarig regeringsjubileum van de koningin, kwamen kijken, dus daar kon ze beter niet heen gaan. Ze ging naar de Screen in Baker Street. Er daalde een hardnekkige somberheid over haar neer toen ze bedacht dat er dit jaar twee feestdagen achter elkaar zouden komen, een verschijnsel dat zich in de Britse geschiedenis nog niet eerder had voorgedaan.
Op het eiland Man was het zonnig maar koud. Freddy en Ludmila maakten elke dag een bustocht. Ze gingen niet naar mooie plekjes, bezochten geen musea, kerken en grote huizen, meden stranden en kwamen alleen van hun stoel om te winkelen of enorme maaltijden in de sfeer van pizza’s, hamburgers en patat tot zich te nemen. Freddy had iedereen die ze tegenkwamen verteld dat hij en Ludmila pasgetrouwd waren, en dat maakte hen immens populair. Zoals Freddy later zou zeggen, hoefde hij bijna nooit zelf voor een drankje te betalen, maar zijn bruid vond dat het belachelijk was wanneer je zo vaak getrouwd was als zij, en wie weet hoeveel echtgenoten ze nog zou hebben?
Algy ging met Zeinab en de kinderen en mevrouw Sharif naar de Mall om de koningin en haar familie op het paleisbalkon te zien staan. Reem Sharif was erg patriottisch en monarchistisch en huilde overdadig achter haar verrekijker toen het volkslied werd gezongen. Algy was verbaasd. Hij had haar nooit eerder zien huilen. In dezelfde menigte, niet ver van hen vandaan, stonden Anwar Ghosh, Keefer, Julitta en Flint. Anwar herkende Zeinab, maar liet dat niet blijken. Hij was druk bezig zijn eigen zwarte sjaal om Julitta’s hals te wikkelen om de diamanten hanger aan het oog te onttrekken.
‘Wat doe jij nou?’ schreeuwde Julitta hem toe. ‘Ik heb het al zo heet. Ik krijg verdomme geen lucht meer.’
‘Het meisje van wie hij is, staat daar.’
‘Wat? Waar?’
‘Opgeslokt door de menigte,’ zei Anwar.
‘Stomme trut, ik zei toch dat je hem niet moest dragen?’ zei Flint.
‘Na vandaag doet ze dat ook niet meer.’ Anwar tuurde nog in de menigte, op zoek naar Zeinab. ‘Morgen verpats ik hem.’
Hij klonk zelfverzekerd, maar in werkelijkheid vroeg hij zich af of de man die hij in Clerkenwell kende het ding zou willen aanraken. Ze hadden nooit zoiets kostbaars moeten meenemen. Nou ja, dat was afwachten. Nu moesten ze van dit moment genieten. Hij geloofde dat je in het hier en nu moest leven, en als hij een motto zou moeten kiezen, zou het ‘Pluk de dag’ zijn. Ze hadden met zijn vieren al veel van Jeremy Quicks geld uitgegeven en waren van plan er nog meer van uit te geven in cafés en daarna in clubs en restaurants, zodra Julitta de door haar aanbeden prins William had gezien.
Op vrijdag ging James met Becky uit eten. Hij ging met haar mee terug en bracht de nacht in Gloucester Avenue door. Hoewel ze hem dagen van tevoren had gewaarschuwd dat Will op maandag, de vrije dag, zou komen, was hij dat helemaal vergeten. Hij bleef maandagmorgen in bed liggen en stond onder de douche toen Will kwam. Zoals hij later op de dag tegen Becky mompelde, zou hij meteen naar huis zijn gegaan, als hij zijn appartement niet had uitgeleend aan een paar vrienden die uit het noorden waren gekomen om het koninklijke jubileum mee te maken.
Zijn gedrag in Wills bijzijn – hem negeren, mokken, zich in het cryptogram verdiepen, tegen Becky klagen wanneer hij maar even met haar alleen was – had haar vanaf het begin gestoord. Maar tot nu toe had Will zich in zijn gezelschap ongeveer zo gedragen als wanneer hij en Becky met zijn tweeën of bij Kim waren. Maar op die maandag zag ze een verandering.
Natuurlijk was het waar dat Will anders was sinds hij op jacht naar de schat was geweest en een nacht in een politiecel had doorgebracht, angstiger, minder spraakzaam, en als hij al sprak, zei hij vreemdere dingen dan vroeger. Dit was iets nieuws. De televisie stond uiteraard aan, en hij begon nu iets te doen wat Becky hem nooit eerder had zien doen: hij gebruikte de afstandsbediening om heen en weer te zappen tussen de zenders. Bij wijze van uitzondering toonde James juist enige belangstelling voor het scherm. In de hele maand juni werden de wereldkampioenschappen gehouden, en hoewel er op dat moment geen wedstrijd aan de gang was, gingen de programma’s gewoon door: commentaren op al gespeelde wedstrijden, of bepaalde teams in vorm waren of niet, of die-en-die speler van een blessure was hersteld. Voetbal, zei iemand, was belangrijker dan het koninklijk jubileum en veel belangrijker dan een dreigende oorlog tussen India en Pakistan. Maar niet voor Will, die liever naar kinderprogramma’s en spelletjes keek, en die, juist wanneer James belangstelling toonde voor beelden van Britse doelpunten of zich op Beckhams geblesseerde voet concentreerde, naar een Tom en Jerry-tekenfilm zapte.
Becky, die dat zag, dacht eerst dat het per ongeluk was, dat Will zich niet van James’ voorkeur bewust was en zich met het typische egocentrisme van een kind gedroeg. Maar toen ze wat langer dan gewoonlijk bij hen in de kamer bleef, zag ze dat het niet zo was. Will deed het expres om James te ergeren. Hij gaf James de afstandsbediening, pakte hem dan terug en zette de televisie weer op zijn lievelingszender. Van tijd tot tijd wierp hij een geniepige blik op James, keek voldaan naar diens ergernis, en Becky begreep dat er tot nu toe iets voor haar verborgen was gebleven. Ze had als vanzelfsprekend aangenomen dat mensen met ‘andere begaafdheden’, om het maar eens politiek correct uit te drukken, volkomen eerlijk en zuiver waren en dat hun handicap hand in hand ging met een goede inborst. Ze waren de heilige idioten uit de negentiende-eeuwse Russische romans, die hun gebrek aan intellect compenseerden met een hoogstaand karakter. Dat was niet zo. Will had dezelfde jaloezie en rancune, hetzelfde verlangen naar wraak, als ieder ander, maar bij hem waren die eigenschappen openlijk zichtbaar omdat hij een kind in een mannenlichaam was. Hij keek zo triomfantelijk als een kind. Toen James eindelijk zijn geduld verloor, de Radio Times neergooide en de kamer uit liep, zat Will te schudden van het lachen op de bank.
Jeremy haalde de auto op zondagavond uit de garage in de Mews en parkeerde hem langs de gele streep in St Michael’s Street, zoals hij in het weekend en op feestdagen mocht doen. Van alle bewoners van de straat was Anwar Ghosh waarschijnlijk de enige die om halfacht ‘s morgens al op was. Hij dronk een mok chocolademelk – hij was nog niet naar bed geweest – en was de enige die zag dat Jeremy zijn auto openmaakte, een groot boeket bloemen, een fles champagne, een pakje met een boek of een doos bonbons en een gele draagtas van Selfridges op de achterbank legde en wegreed.
Jeremy was vroeg op weg gegaan. Hij ging naar zijn moeder. Hij had altijd al zielsveel van haar gehouden, maar sinds zijn ervaring van zaterdag dacht hij steeds meer aan haar en inmiddels beheerste ze zijn gedachten volkomen. Hij kon zich onmogelijk in haar verplaatsen, want hij had nooit geprobeerd vrouwen te begrijpen en het was nu te laat om daarmee te beginnen. Had ze ooit van zijn vader en Tess – haar achternaam kon hij zich nog steeds niet herinneren – geweten of was er nooit iets van de verhouding tot haar doorgedrongen? Als ze het had geweten, hoe erg had ze het dan gevonden? Misschien had ze het geweten maar had ze het stil willen houden, omdat ze bang was dat haar man haar zou verlaten als het allemaal bekend werd. Jeremy kon het haar nooit vragen, kon het onderwerp niet eens ter sprake brengen. Hij kon alleen maar hopen dat ze het nooit had geweten of dat de tijd haar geheugen had aangetast, zoals de jaren ook de hartstocht en de jaloezie en de vernedering wegnamen. Was dat wel zo? Hij had het ergens gelezen, maar hij wist het niet zeker.
Toen hij over de snelweg reed, die bijna leeg was omdat iedereen voor het Jubilee in het centrum van Londen was, dacht hij weer aan Tess en haar slaapkamer en zijn ontsnapping daaruit en die allesoverheersende geur. Hij kon daar nu aan denken zonder zich vernederd te voelen, zonder schaamte en zelfkastijding. Hij was een kind geweest en ze had hem op een onvergeeflijke manier misbruikt. Op dit moment maakte hij zich vooral zorgen over de gevolgen van die onmiddellijk begraven ervaring. Het verlangen om Tess te doden, de woede die op zijn mislukking en haar openlijk plezier daarom was gevolgd, waren natuurlijk tegelijk met die ervaring begraven, om daarna telkens weer op te duiken, niet wanneer hij een vrouw als zij zag, of een vrouw van ongeveer dezelfde leeftijd of met benen als zij, maar wanneer hij achter een vrouw liep en een zweem van dat onmiskenbare parfum opving. En nu herinnerde hij zich wat het meisje dat hem had bestoven had gezegd, dat het een oud parfum was maar dat het merk weer werd verkocht ‘omdat er zoveel vraag naar was’. Ze had ook gezegd dat het Yes had geheten maar kortgeleden een nieuwe naam had gekregen.
Die meisjes die hij had gedood, hadden het allemaal gebruikt. Misschien had Gaynor Ray de oude versie nog gebruikt, gekocht in een winkel in een achteraf gelegen straat, maar de anderen, zijn latere slachtoffers, hadden het opnieuw uitgebrachte merk gebruikt omdat het weer in de mode was gekomen. Dit was de oplossing van het raadsel waarom hij in al die jaren, vanaf de tijd dat hij een tiener was tot aan de tijd dat hij midden veertig was, nooit in de verleiding was gekomen om te moorden. Het parfum was er in die jaren niet geweest. Het was van de markt gehaald, bijna alsof – wat vergezocht, wat belachelijk! – de fabrikanten aanvoelden dat het een dodelijke uitwerking kon hebben.
Als hij achter die vrouwen liep en het parfum rook, dat parfum dat alleen waarneembaar was voor iemand met een erg goed reukvermogen, kwam blijkbaar meteen die wraakzuchtige woede weer bij hem op. Die woede ging alleen weg als hij een van hen doodde, in plaats van Tess. Op een macabere manier vond hij het grappig dat hij niet eens wist hoe het parfum heette. Hij dacht dat hij nu alles wist, behalve de naam van het product dat hem liet moorden.
Toen Will vroeg of hij mocht blijven slapen, zei James dat hij naar huis ging. Zijn vrienden vertrokken die avond en als hij thuiskwam, zouden ze al weg zijn. Toen hij aanstalten maakte om weg te gaan, ging Will niet zover dat hij juichte of ‘goed’ zei, maar zijn tevreden glimlach sprak boekdelen. Becky was van plan geweest met hen beiden uit eten te gaan en vroeg zich af waar ze het soort eten hadden dat haar neef lekker vond en dat toch acceptabel was voor haar minnaar, maar nu was dat van de baan en konden zij en Will naar een Café Rouge of zelfs een McDonald’s gaan. Als James veertien dagen eerder zijn spullen had gepakt en was weggelopen, als hij toen bij zijn vertrek niets tegen Will had gezegd en haar niet meer dan een kus op de wang had gegeven en een koud ‘Nou, tot ziens dan’ had gezegd, zou ze erg van streek zijn geweest. Maar nu was ze vooral opgelucht, en als ze na James’ vertrek haar toevlucht tot de ginfles nam, was dat alleen maar uit gewoonte. Een avond leek haar tegenwoordig niet meer compleet zonder een paar slokken sterkedrank om zich voor te bereiden op wat haar nog te wachten stond.
Als Becky niet voor hem ging koken – dat zou voor de tweede keer die dag zijn geweest – wilde Will naar een fish & chips-restaurant waar ze al eens eerder met hem was geweest. Doordat James was weggegaan en Becky akkoord was gegaan met zijn voorstel om tot dinsdag te blijven, verkeerde hij in een uitbundige stemming, en natuurlijk deed hij geen enkele poging om dat verborgen te houden.
‘Ik mag hem niet,’ zei hij toen hij in haar auto stapte. ‘Hij is niet aardig. Mag hij nu niet meer bij je komen?’
‘Dat kan ik niet beloven, Will.’
‘Hij mokt. Monty zegt dat mokken verkeerd is. Je kunt beter kwaad worden en schreeuwen dan mokken, zegt hij.’ Will praatte altijd over het kindertehuis en het personeel daar alsof hij er nog was en ze hem nog steeds dat soort adviezen gaven. ‘Waarom is wat hij op de tv wil zien beter dan wat ik wil?’
Daar was geen antwoord op te geven. Wat zou ze tegen een jongen van tien hebben gezegd als die dezelfde vraag had gesteld? Omdat hij volwassen is en jij een kind bent, dat zou voor een echt kind bijna onaanvaardbaar zijn en tegen Will kon je zoiets natuurlijk helemaal niet zeggen. James had moeten toegeven, vond ze, hij had de wijste moeten zijn. Per slot van rekening was Will er maar één keer per week; nou ja, deze week twee keer. Bij die gedachte ging er een huivering door haar heen, al wist ze niet waarom. Als gevolg van dit alles had ze een zekere afkeer van hen beiden gekregen, maar voor Will had ze ook begrip, terwijl James... Haar gevoelens voor hem waren aan het slinken. Telkens als ze bij elkaar waren, voelde ze weer een beetje minder voor hem. Binnenkort, dacht ze terwijl zij en Will naar een tafel werden gebracht, was er niets meer over van wat ze ooit met hem had gehad.
Opgewonden door de baklucht die uit de keuken van het restaurant kwam, deed Will zijn best om het menu te ontcijferen, dat gelukkig beperkt was. Hij twijfelde tussen schol en zeebaars. Ze bestelde een cola voor hem. Als het restaurant niet redelijk stijlvol was geweest, zou ze niet gegaan zijn, al had Will haar nog zo gesmeekt. Voor zichzelf vroeg ze om een groot glas witte wijn.
‘O wat een mooie dingen! Je bent zo goed voor me, lieveling.’
Dat zei Jeremy’s moeder toen ze de bloemen in maar liefst drie vazen schikte, de bonbons uitpakte en het flesje Tourmaline uit het gele zakje nam. Jeremy koesterde zich in haar goedkeuring en voelde zich voor het eerst gelukkig sinds hij werd gechanteerd. Zijn moeder gaf hem een van zijn lievelingslunches, een soort picknick uit een Ascot-Glyndebourne-mand. Het was een lunch zoals ze hem zelden aanbood en hij zelden kreeg: gerookte zalm, wildpastei met salade en aardbeien met slagroom. Ze stond erop dat ze champagne dronken.
Na de lunch week ze weer van de norm af door over zijn vader te praten. Toen ze een fotoalbum tevoorschijn haalde waarvan hij zich niet kon herinneren dat hij het eerder had gezien, bedacht hij dat het jaren geleden moest zijn geweest dat ze zelfs maar Douglas Gibbons’ naam had genoemd. Was dat vreemd voor een bejaarde weduwe? Of zou in elk lang leven een partner met wie je niet meer dan vijftien jaar samen was geweest geleidelijk vervagen? Was zo iemand, die ooit een grote rol in je leven speelde, op een gegeven moment gewoon niet belangrijk meer?
Jeremy werd geconfronteerd met foto’s van zichzelf toen hij elf en twaalf en, de voor hem zo noodlottige leeftijd, dertien was. In zijn oudere ogen zag zijn jongere editie eruit als wat hij inderdaad was geweest, een uitzonderlijk lange schooljongen met het onbeproefde, onervaren gezicht en de onschuldige ogen van een schooljongen. De jongen lachte niet, want dan zag je zijn gehate beugel. Wat had Tess in hem gezien dat ze hem seksueel aantrekkelijk vond? Het gezicht van zijn vader? Hij kon dat alles tamelijk rustig door zijn hoofd laten gaan, maar toen zag hij haar plotseling voor zich. Daar was ze, op de volgende foto, samen met zijn ouders en een man die misschien de man was van wie ze was gescheiden, en twee mensen van wie Jeremy zich meende te herinneren dat het buren waren. Zijn kalmte was weg en hij kon zich bijna niet inhouden. Onwillekeurig sloot hij zijn ogen voor dat al te scherpe beeld van haar. Maar op datzelfde moment – hij geloofde dat het zuiver toeval was – nam zijn moeder het album op haar eigen schoot en deed het dicht.
‘Jullie jonge mensen,’ zei ze, ‘vinden oude foto’s een beetje saai, hè?’
Dat sprak hij onmiddellijk tegen. ‘Helemaal niet, helemaal niet. Het is erg lang geleden dat ik een foto van papa heb gezien.’
Eigenlijk zou hij ‘mijn vader’ willen zeggen, maar hij kon dat ‘papa’ uitbrengen omdat hij dacht dat ze het op prijs zou stellen. Als dat zo was, liet ze daar niets van blijken. Ze zuchtte, ongeveer zoals hij Inez Ferry had horen zuchten, niet van pijn of wanhoop maar van eenzaamheid, dacht hij. Toch glimlachte ze naar hem en zei: ‘Je vader was een goede echtgenoot.’ En toen bedierf ze het met: ‘Over het geheel genomen.’
Hij was geschokt en was plotseling bang voor wat ze nog meer zou zeggen. Wat zou hij doen als ze het allemaal vertelde, over Tess en misschien – wat afschuwelijk – andere vrouwen voor Tess? Maar hij wist algauw dat hij daar niet bang voor hoefde te zijn. Als de foto’s haar aan iets in het bijzonder hadden herinnerd, was dat waarschijnlijk niet de ontrouw van haar man. Toen zaaide ze weer een beetje twijfel bij hem.
‘Weet je, lieveling, in mijn jeugd is me geleerd dat ik niet te veel van een man moest verwachten. Ze zeiden dat mannen in sommige opzichten altijd een kind blijven... jij niet, natuurlijk, jij bent heel anders. Mijn moeder zei altijd dat als een vrouw iets wilde ze moest praten en overtuigen en... nou ja, intrigeren, om het te krijgen, maar als een man iets wilde, nam hij het gewoon omdat het hem toekwam. En over het geheel genomen is dat ook mijn ervaring geweest, denk ik.’
Hij durfde niet te vragen wat ze daarmee bedoelde, maar hij hield er het gevoel aan over dat zijn vader alles pakte waarvan hij meende dat het hem toekwam, inclusief vrouwen.
Na die filosofische uitweiding sprak ze niet meer over zijn vader maar begon ze weer de bloemen en de bonbons te prijzen. Het was een mooie zonnige dag, heel anders dan wat er voorspeld was, en ze gingen een eindje wandelen over de landweggetjes en namen een voetpad door de weilanden naar de kerk, om ten slotte door een bos en over een andere landweg terug te keren. Hij had die wandeling wel duizend keer gemaakt, als kind met zijn moeder, later alleen of met vrienden, maar hij zag alles nu met nieuwe ogen en vroeg zich af of zijn vader Tess ooit had ontmoet in dit bos. Achteraf leek ze hem het soort vrouw dat van seks in de openlucht zou genieten, vooral wanneer daar een zeker risico aan verbonden was. Maar Tess’ huis had hier minstens vijftien kilometer vandaan gestaan en dit bos lag zo dicht bij het huis van zijn moeder dat het veel te gevaarlijk zou zijn geweest...
‘s Avonds aten ze soep en koude kip, en even voor acht uur vertrok Jeremy. Het zou niet druk zijn, dacht hij, want iedereen zou pas de volgende middag naar Londen terugkeren. Maar hij vergiste zich en stond algauw in de file. Hij was van plan geweest de auto naar Chetwynd Mews terug te brengen en met de metro of een taxi naar Paddington te gaan, maar het was al elf uur geweest toen hij de buitenwijken van Londen bereikte. Hij reed regelrecht naar Edgware Road en zette de auto weer langs een gele streep, ditmaal in Praed Street.
Bij Inez brandde nog licht. Toen hij de trap opging, had hij opeens behoefte aan gezelschap. De hele rit naar huis had hij zich onzeker, bedreigd gevoeld. Er was een nieuwe week begonnen en in die week, misschien woensdag, misschien later, zouden die mensen – dat meisje – hem weer bellen en om meer geld vragen. Hij had nog meer geld, redelijk veel, maar wat weerhield hen ervan om te blijven aandringen en door te gaan tot hij helemaal niets meer had? Zonder zich af te vragen waarom hij opeens niet meer genoeg had aan zijn eigen gezelschap, klopte hij op Inez’ deur. Ze hoorde het niet of wilde het niet horen en hij klopte opnieuw. Ze sprak hem niet door de intercom toe, maar bleef achter de deur staan om door het kijkgaatje te turen. Toen maakte ze de deur open, al keek ze allesbehalve gastvrij.
‘Ik kom net terug van mijn moeder,’ zei hij. ‘Er zijn veel jongeren op straat.’ Dat was niet zo. ‘En toen ik zag dat er nog zo laat licht bij je brandde, vroeg ik me af of je last van ze had.’
‘Nee. Het is een heel rustige avond geweest.’
‘Mag ik binnenkomen?’
Hoewel aan haar gezicht te zien was dat ze dat liever niet had, zei ze, op nogal koele toon: ‘Ja, natuurlijk.’
Ze had de televisie uitgezet, maar had de videocassette met de afbeelding van wijlen haar man niet weggestopt. Het is voor haar bijna een zonde, dacht hij woedend, haar soort pornografie. Al zijn verlangen naar gezelschap, welk gezelschap dan ook, werd weggevaagd door zijn woede omdat ze hem zo ijzig ontving. In plaats van te gaan zitten bleef hij midden in de kamer staan en gaf hij oppervlakkige antwoorden toen ze hem naar zijn moeder en de drukte op de weg vroeg. Ze bood hem niets te drinken aan, maar zei: ‘Nou, als ik niets voor je kan doen... Ik stond net op het punt om naar bed te gaan.’
Leugenaar, dacht hij, ik wed dat je met jezelf zat te spelen terwijl je naar beelden van een dode keek. Necrofiel. Plotseling walgde hij van al zijn huisgenoten, van die idioot en die gekke Russische vrouw, van die debiel naast hem en zijn vriendin, die al net zo achterlijk was als hij, en vooral van Inez. Hij had haar graag vermoord, haar gewurgd in haar eigen huiskamer terwijl ergens in de verte een klok middernacht sloeg, maar dat was onmogelijk. Hij wist dat hij het niet kon. Ze was onschendbaar, zoals iedere vrouw, tenzij ze voor hem liep en een zweem van die naamloze geur achterliet. En misschien waren zelfs die vrouwen nu aan hem ontsnapt doordat hij het raadsel had opgelost en wist waar zijn moorddadige gevoelens vandaan kwamen. Hij had hen gedood omdat hij er niets aan kon doen, omdat een geur en een herinnering hem ertoe dreven, maar hij had geen spijt. Hij was blij, omdat hij hen haatte, hen allemaal.
‘Welterusten,’ zei hij tegen Inez en zijn stem klonk hem schor in zijn eigen oren. ‘Ik wilde alleen even vragen of alles goed met je was.’
‘Ja, dank je. Er is niets aan de hand. Welterusten.’
De deur ging net iets vlugger achter hem dicht dan beleefd was. Als dit alles voorbij was, en hij misschien al zijn spaargeld aan dat meisje in dat zwarte ding had betaald, en als hij dan nog veilig was, zou hij dit dubbelleven misschien helemaal opgeven en naar huis gaan en de rest van haar leven bij zijn moeder gaan wonen. Waarom niet? Hij hield van haar en zij hield van hem. Ze was de enige met wie hij veel tijd kon doorbrengen zonder dat hij zich verveelde of zich ging ergeren.
Inmiddels zou hij moe moeten zijn, maar hij betwijfelde of hij kon slapen. Hij schonk zich het drankje in dat Inez hem niet had gegeven en ging zitten om ervan te genieten, maar omdat het bepaald niet zijn eerste glas van deze dag was, had het niet de heerlijke uitwerking van een gin-tonic die hij bijvoorbeeld in het begin van de middag nam. De krant lag in maagdelijke staat op de salontafel. Hij sloeg hem open en zag foto’s van het Jubilee-feest, de koninklijke familie in pasteltinten en militaire uniformen. De zon die door het heldere groen van de parken scheen. Afgezien van een brandweersirene in de verte, aanzwellend, afzakkend, wegstervend, was er geen geluid te horen. Het was bijna nooit zo stil als nu. Tien voor één ‘s nachts en morgen weer een vrije dag... nee, vandaag. Hij zou op zijn gemak een bad nemen en daardoor zou hij slaperig worden.
Hij nam zijn glas mee en was al bijna bij de badkamer toen de telefoon ging. Hij liet het glas bijna vallen. Het kon maar één persoon zijn; niemand anders zou hem op dit uur bellen. Hij liet het toestel negen keer overgaan. Toen nam hij op en hoorde haar stem, dat afschuwelijke accent, die nonchalante manier van praten.
‘Je kunt niet zeggen dat ik je niet heb gewaarschuwd. Je moet ons misschien nog wat meer geven, zei ik. En dat moet ook. De huren zijn hoog en blijven stijgen. Vijfduizend en dan is het afgelopen, denk ik. Ik weet dat niet zeker, maar het ziet er wel naar uit.’
‘Wacht,’ zei hij. ‘Laat me met je vriend praten.’
‘Waarom?’
‘Om te bewijzen dat hij bestaat. Is hij daar?’
‘Nee,’ zei ze. ‘Hij is er niet. Ik bel je morgen opnieuw.’
Inez kon niet slapen. Ze zat rechtop in bed en piekerde over dingen waar ze zich overdag nauwelijks druk om maakte. Tot nu toe had ze nog niet gezocht naar een opvolger van Zeinab, die donderdag, dus binnen drie dagen, voor het laatst in de winkel zou werken. Ze vroeg zich af of ze dat had verzuimd omdat ze niets meer geloofde van wat Zeinab zei. Ongetwijfeld was Morton Phibling van plan om zaterdag te trouwen, maar was zij dat ook van plan? De trouwjurk, dacht Inez, de verlovingsring... Maar ze had nog een andere verlovingsring, en ze zei dat ze die van Rowley Woodhouse had gekregen. Als Rowley Woodhouse bestond.
Ze bedacht nu ook dat Phibling sinds vorige week dinsdag niet meer in de winkel was geweest, en misschien was het nog langer geleden. Was er iets misgegaan? Had Zeinab hem misschien opgebiecht dat door haar slordigheid die hanger door inbrekers was gestolen? Dat zou genoeg zijn om iemand kwaad te maken, maar toch niet genoeg om hem het huwelijk te laten afzeggen? Moest ze dus op zoek gaan naar iemand anders om haar in de winkel te helpen? Deed ze dat niet, dan zou Freddy zich vast en zeker aanbieden en hij zou zeker niet genoegen nemen met een ‘nee, dank je’. Ze geloofde niet dat ze het zou uithouden om Freddy vijf dagen per week, tien uur per dag, om zich heen te hebben. Van tijd tot tijd dacht ze ook weer aan de sleutel waarmee die mensen in haar huis waren gekomen. Freddy was goudeerlijk, daar was ze zeker van, maar hij kon zijn overgehaald door een schurkachtige vriend van hem, al zou ze niet weten hoe dat dan was gegaan.
Als dat zo doorging, kreeg ze helemaal geen slaap meer. Nog een geluk dat het morgen – vandaag – weer een vrije dag was. Ze deed het licht aan, ging rechtop zitten en vond op de vloer naast het bed de Radio Times met de foto van Martin erin. Ze draaiden een oude film waarin hij een kleine bijrol had, jaren voor de Forsyth-serie. Hij zag er erg aantrekkelijk en erg jong uit. Ze weerstond de verleiding om de foto te kussen, want dat zou sentimentele dwaasheid zijn. Woensdag zou ze Zeinab vragen wat ze met haar baan en het huwelijk van plan was, en net zolang aandringen tot ze een duidelijk antwoord kreeg. Beslissingen waren goed; beslissingen gaven je gemoedsrust. Martin was erg besluitvaardig geweest. Ze wenste hem goedenacht, deed het licht uit en lag nog een hele tijd wakker in het donker.
Julitta legde de telefoon neer en legde haar voeten op Anwars bed. Daar was niet veel meer ruimte meer, want Anwar en Flint waren er ook. Flint rookte een joint, die hij aan Julitta doorgaf. De lucht was blauw en weeïg van de marihuanadampen. Ze waren nog maar tien minuten terug, maar Keefer was al op een zak met Anwars vuile wasgoed in de hoek in slaap gevallen. Alleen Anwar nam niets sterkers dan een blikje cola light zonder cafeïne. Hij ging op één elleboog steunen om van Julitta’s rook vandaan te komen. Toen keek hij naar haar hals en zei: ‘Waar is dat diamanten ding?’
Haar hand ging naar haar keel en toen ging ze geschrokken rechtop zitten en gilde.