5
Achter Star Antiques lag een kleine tuin, eigenlijk niet meer dan een binnenplaats. De muren die eromheen stonden, waren zo dicht begroeid met klimop dat je geen bakstenen meer kon zien, terwijl in het midden van de tuin allemaal grote betonnen platen lagen, met spleten daartussen waaruit het onkruid omhoogschoot. Maar langs de muren lagen smalle stroken aarde, bezaaid met bakstenen en kiezels en scherven van serviesgoed. Daar vochten armetierige struiken voor hun leven en zag je nog de verschrompelde resten van guldenroede en herfstasters en wilgenroosjes. Freddy Perfect, die nooit veel naar de tuin keek als die planten in volle bloei stonden, keek nu aandachtig naar de twee mannen die tussen de struiken aan het zoeken waren, dode stengels optilden en in het oude kolenhok keken dat helemaal links achter in de tuin stond en ook al met klimop was overwoekerd.
‘Ludo,’ zei hij tegen de vrouw die nog in bed lag. ‘Er zijn buiten een paar kerels aan het zoeken. Kom eens kijken. Ze beginnen net te spitten.’
‘Geef maar een ooggetuigenverslag. Ik sta nog niet op.’ Ze sprak vandaag met een zwaar Londens accent. Ludmila Gogol hield al lang niet meer de schijn op voor Freddy. ‘Zijn ze van de politie?’
‘Ze hebben geen uniform aan. Wacht even, daar komt er nog eentje en die heeft wel een uniform aan, met helm en al. Wat jammer, ze gaan niet spitten.’
‘Waarom is dat jammer? Je wilt toch niet dat ze een lijk vinden?’
‘Zouden ze dat zoeken? Ja, dat kan natuurlijk. Ik zou het niet erg vinden als ze een lijk vonden. Ik kan wel een beetje opwinding gebruiken. Maar wacht even, ze zijn klaar met wat ze aan het doen zijn. Eentje heeft allemaal modder op zijn broek. Ik ga naar beneden, kijken of ze de winkel in komen.’
Ludmila draaide zich om en ging vlug weer slapen. Ze kon altijd en overal slapen. Als een kat, zei Freddy, ze ging liggen, rolde zich op, deed haar ogen dicht en binnen dertig seconden sliep ze. Hij liep de trap af. Zoals hij had gehoopt, stonden de twee politiemannen die geen uniform droegen in de winkel, Crippen en een andere kerel, niet Osnabrook.
‘Goedemorgen,’ zei Freddy. ‘Wat kan ik voor u doen?’
Inez negeerde hem. Crippen en die andere rechercheur, een man van wie Freddy vond dat hij op zijn vriend Anwar Ghosh leek, knikten in zijn richting. Freddy slenterde door de winkel en bleef staan op de plaats waar de afgelopen twee jaar de vaas met het Parthenon-fries had gestaan. Daar stond nu een vitrinetafeltje, met de sleutel van het glazen deksel in het sleutelgat. Freddy draaide de sleutel om, lichtte het deksel op en begon er voorwerpen uit te nemen om ze aandachtig te bekijken.
‘Zoals ik al zei,’ zei Crippen nogal knorrig, ‘voordat ik bij het beantwoorden van uw vraag werd onderbroken, mevrouw Ferry, doorzoeken we vandaag alle tuinen van panden in deze omgeving. Het zoekterrein strekt zich uit van Paddington Station in het westen tot Baker Street in het oosten, maar vandaag concentreren we ons op Edgware Road en omgeving.’
‘Wat zoekt u?’ zei Freddy en hij wuifde met een Victoriaanse lorgnet in hun richting. ‘Een lijk? Of die dingetjes die de rottweiler van de lijken heeft afgepakt?’
‘Het is mijn werk om vragen te stellen,’ zei Crippen, ‘niet om ze te beantwoorden.’
‘O, lieve help, sorry hoor. Neem me niet kwalijk dat ik besta.’ Freddy was niet echt gekwetst, zoals te zien was aan zijn stralende glimlach.
‘Wil je dat lorgnet neerleggen, Freddy? Natuurlijk zoeken ze naar het lichaam van dat arme meisje dat wordt vermist. Is er verder nog iets, inspecteur?’
‘Ik geloof van niet. Behalve... ja, nou, als hier iemand komt die allerlei vragen stelt zoals deze meneer hier, als iemand blijk geeft van te veel nieuwsgierigheid, dan zouden we graag willen weten hoe hij heet. Ik bedoel, u praat met veel mensen. Daar zouden we iets aan kunnen hebben.’ Toen Inez niets beloofde, zei hij tegen zijn collega: ‘Kom, Zulueta, we hebben nog meer te doen.’
‘Die hebben ook geen leuk baantje,’ zei Freddy opgewekt. ‘Er is zeker geen thee?’
‘Sorry, maar ik heb de mijne al op en de kopjes zijn afgewassen.’
‘Kopjes, hè? Ik denk dat je een geheime bewonderaar hebt, Inez. Hij komt hier in de kleine uurtjes van de nacht.’
‘Het was meneer Quick,’ zei Inez afwezig. ‘En als er verder niets is... Ludmila zal zich afvragen waar je blijft.’
Met eindeloze traagheid slenterde Freddy naar de deur waardoor hij was binnengekomen. Onderweg bleef hij staan om een ivoren waaier te bekijken en een scheepje in een fles, een ingelijste primitief met de Hof van Eden en een koperen klopper in de vorm van een leeuwenkop. Inez droeg het boekenrek naar buiten en in de verte sloeg een klok negen uur. Het was vandaag koud en grijs, en het motregende waardoor de betonnen oppervlakken nat werden. Het witte busje waarvan de eigenaar zo trots was op de vuile staat waarin het verkeerde, stond weer voor de deur. Meneer Khoury zag haar op het trottoir en kwam zijn juwelierszaak uit. Hij wees naar het busje.
‘Weer terug,’ zei hij. ‘De politie zoekt ook in uw tuin, zie ik. Nu vraag ik me af hoe de moordenaar dat lijk in mijn achtertuin zou hebben gekregen. Misschien over de muur, die twee meter hoog is? Maar eerst over alle andere muren, die ook twee meter hoog zijn. Of heeft hij het door de winkel gedragen? Zei hij: ‘‘Goedemiddag, neemt u me niet kwalijk, ik loop even met dit lijk door uw winkel om het in de tuin te begraven?’’ Heeft hij misschien gevraagd of hij een schop mocht lenen? Dat vraag ik me af.’
‘U had het ze moeten vragen. Is mijn oorhanger al klaar?’
‘Ja, die ligt binnen. Twaalf pond vijftig en geen creditcards voor reparaties, alstublieft.’
‘Ik kom straks wel even,’ zei Inez en ze liep door de regen weer naar binnen.
Ze dacht aan Jeremy Quick. Een aardige man, de ideale huurder. Als hij wegging, zou ze nooit iemand vinden die zo aardig was. Natuurlijk had ze eigenlijk geen reden om bang te zijn dat hij wegging. Alleen had hij, toen hij een halfuur eerder thee met haar dronk, over Belinda gesproken. Vooral over haar moeder had hij meer verteld dan hij ooit eerder had gedaan. Mevrouw Gildon was blijkbaar terminaal ziek, al had de ziekte bij iemand van haar leeftijd een trager verloop dan bij iemand die jonger was. Evengoed hadden de dokters Belinda verteld dat haar moeder niet meer dan een jaar te leven had. Ze hadden dat al eerder gezegd en toen had het sterke gestel en gezonde hart van mevrouw Gildon hun ongelijk gegeven. Jeremy had zo verdrietig gekeken toen hij dat zei, dat Inez troostend haar hand op zijn arm had gelegd. Het verraste haar dat hij zich meteen terugtrok. Het leek wel of hij dacht dat ze avances maakte. Ze voelde hoe het bloed naar haar gezicht steeg. Hij praatte door alsof er niets was gebeurd. Het huis in Ealing waar Belinda en haar moeder woonden, zou ‘op een dag’ van haar zijn. Als haar moeder ‘iets overkwam’, zei hij en hij suggereerde – of Inez meende dat hij iets suggereerde – dat hij en Belinda in dat geval zouden trouwen. Hij zei niets over zijn appartement in Star Street, maar Inez nam aan dat als een echtpaar over een huis met drie slaapkamers in Ealing (ooit de ‘koningin van de woonwijken’ genoemd) kon beschikken het niet de voorkeur zou geven aan een etage in Paddington.
‘Ligt mevrouw Gildon in het ziekenhuis?’ had Inez gevraagd. Ze was over haar gêne heen.
‘Voorlopig wel, maar dat is tijdelijk.’
‘Ja, dat zal wel. Evengoed betekent het dat Belinda voorlopig een beetje meer vrijheid heeft. Waarom komen jullie niet eens op een avond iets bij me drinken? Dinsdag of woensdag?’
‘Dat zou ik leuk vinden. En zij ook. Zullen we zeggen, dinsdag?’
Dus nu zou ze eindelijk Belinda ontmoeten. Waarschijnlijk dronken ze wijn, maar ze was bijna door haar voorraad sterkedrank heen. Voor alle zekerheid zou ze, als ze haar oorhanger ophaalde, even naar de slijter op de hoek gaan om wat gin en whisky te kopen. Ze dacht weer aan zijn schrikreactie toen ze haar hand op zijn arm legde. Was ze zo weerzinwekkend? Het had geen zin dat ze zich daar druk om maakte. Waarschijnlijk was hij het incident al vergeten. Ze keek op de grootvadersklok. Vijf voor halftien en nog geen taal of teken van Zeinab. Voor het eerst zag Inez haar als een potentieel slachtoffer van de rottweiler: een jong meisje dat in de vallende schemering van de kille avond op de bus naar Hampstead wachtte, met een hele reis voor de boeg, de ene bus uit, de andere bus in. Zou ze een lift aannemen als die haar werd aangeboden? Zou ze bij een vreemde in de auto stappen? Als haar vader zo rijk was als ze zei, eigenaar van een huis in West Heath en drie auto’s, zou ze toch wel een auto van hem kunnen lenen of zelfs krijgen?
Met tegenzin gaf Inez zichzelf toe dat ze niet echt geloofde dat Zeinabs vader fabelachtig rijk was en een huis en drie auto’s bezat. Het leek haar waarschijnlijker dat het gezin in een bescheiden rijtjeshuis woonde. Er was in dat gezin maar één auto, en die draconische patriarch was waarschijnlijk niet arm maar zeker niet schatrijk. Evengoed moest hij wel een monster zijn om zijn dochter zulke strenge regels op te leggen maar aan de andere kant was hij niet zo zorgzaam dat hij haar bijvoorbeeld kwam afhalen als ze zich in het donker door het jachtterrein van de rottweiler moest begeven. Halftien. Morton Phibling kon er elk moment zijn, met zijn eigen variant op het Hooglied en met zijn eeuwige sigaren.
In plaats van Zeinabs bewonderaar kwam er een vrouw binnen. Ze had een kind bij zich dat meteen blijk gaf van zijn onhandelbaarheid door op de kwetsbaarste dingen af te stevenen die ze in de winkel had: een blad met achttiende-eeuwse likeurglazen. In een ommezien had Inez het blad opgepakt en boven op een boekenkast gezet, ver buiten zijn bereik. Het kind zette een keel op.
‘O, hou je mond,’ zei zijn moeder.
‘Kan ik u van dienst zijn?’ vroeg Inez.
‘Ik zoek een verjaardagscadeau. Een sieraad of zoiets.’
‘Daar hebben we niet zoveel van.’ Inez trok een lade open. ‘Dit is alles wat we hebben. Het is voor het merendeel negentiende-eeuws, pinsbek en tijgeroog en medaillons met haarlokken, dat soort dingen.’
Het kind stak beide handen in de la en gooide de inhoud op de vloer. Zijn moeder gaf een schreeuw en liet zich op haar knieën zakken, en op dat moment kwam Zeinab binnen. Inez keek nadrukkelijk op haar horloge en Zeinab zei: ‘Je weet dat ik geen besef van tijd heb.’
De keuze van de klant viel op een ring van pinsbek en rozenkwarts. Ze had het kind opgepakt en op haar heup gezet. De meeste halssnoeren en armbanden lagen nog op de vloer. Toen ze weg was, knielde Zeinab neer om ze op te rapen. Het zwarte haar viel naar voren en omhulde haar gezicht.
‘Over sieraden gesproken,’ zei Inez. ‘Ik heb je nooit een van de dingen zien dragen die meneer Phibling voor je koopt. Die rozenbroche met diamanten, bijvoorbeeld. Dat vindt hij vast niet leuk. Hij moet wel denken dat je er niets om geeft.’
‘Dan moet hij dat maar denken, hè? Als ik die diamanten droeg, als mijn vader zelfs maar wist dat ik diamanten had, zou hij me vermoorden.’
‘O,’ zei Inez.
In het huis aan Abbey Road waren Keith en Will de eetkamer aan het opknappen. Alle meubelen waren in de hal gezet. Ze hadden een nieuwe vloer van mahoniehouten planken gelegd, vitrinekasten in de twee nissen ingebouwd en waren nu bezig de muren voor te bereiden voor het aanbrengen van een dun laagje vinyl. Omdat de eigenaars van het huis naar hun werk waren en de werkster had gezegd dat ze wel van een beetje achtergrondmuziek hield, stond de radio aan. Hij stond zo hard dat ze hem in de keuken kon horen.
Keith zou graag willen weten hoe het zijn zus en Will op zaterdagavond was vergaan. Hij had Kim daarna niet meer gezien en trouwens, hij zou het haar ook niet rechtstreeks durven vragen. Will zou misschien wel iets vertellen, dacht hij, maar Will zei niets. Hij was wat meer in zichzelf gekeerd dan anders, alsof hij in een droom leefde. Ondanks het vroege uur waarop Kim was thuisgekomen, informatie die hem telefonisch door zijn moeder was verstrekt, waren de dingen misschien toch verder gegaan dan hij had verwacht. Misschien dacht Will nu nagenietend aan hun gezamenlijke avond. Kim had het busje gistermorgen teruggebracht en voor zijn huis laten staan, maar ze had de sleutels in de brievenbus gegooid en was niet binnengekomen. Als het tussen haar en Will had geklikt en er was achter in dat busje meer gebeurd dan een omhelzing en een afscheidskus, kwam ze vandaag misschien in de lunchpauze even langs. Als hij die twee eenmaal bij elkaar had gezien, zou hij het weten.
Hij zou diep teleurgesteld zijn geweest als hij de gedachten van zijn personeelslid had kunnen lezen, want Will dacht niet aan Kim; hij was haar al bijna vergeten. Maar de zaterdagavond was hij niet vergeten. Die avond was het belangrijkste wat hem in jaren was overkomen, misschien wel het belangrijkste van zijn hele leven. Met een intens geluksgevoel dacht hij terug aan de scène in de film waarin Russell Crowe, Sandra Bullock en die andere man de schat aan het begraven waren. De dingen die ze tegen elkaar zeiden, zaten nog precies in zijn hoofd, alsof een bandrecorder in zijn hersenen alles had opgenomen.
‘Horen jullie die sirene?’
‘Hier in de stad zijn altijd sirenes. Dag en nacht. Een sirene zegt niks.’
‘Luister nou. Het komt dichterbij.’
‘God nog aan toe!’
‘We moeten hier weg. Nu meteen. Over de muur, hier weg...’
En de man die dat laatste had gezegd, werd in zijn rug geschoten en zou nooit meer kunnen lopen – Will had zich gedwongen zijn ogen open te houden – terwijl Russell Crowe om het leven kwam toen hij met een pistool in elke hand op de politieman af ging. Alleen het meisje bleef ongedeerd en kon, toen ze eenmaal veilig in Zuid-Amerika was, zeggen dat de schat nooit gevonden was en daar dus nog moest liggen...
Hij kon het zich herinneren, maar hij zou nog een keer naar die film moeten gaan om er zeker van te zijn. Zou Becky mee willen? Hij was altijd graag bij Becky, liever dan bij wie ook ter wereld, maar toch moest hij zichzelf toegeven dat hij beter alleen kon gaan. Misschien die avond, of de volgende dag. Hoewel hij zich het meeste goed kon herinneren, wist hij niet precies meer hoe het huis eruitzag waarachter ze aan het graven waren. En het huisnummer in 6th Avenue had hij ook niet gehoord of onthouden. Hij wist niet eens waar 6th Avenue was, maar daar kwam hij nog wel achter. Als hij de schat eenmaal had, zouden al zijn problemen, en ook die van Becky, voorbij zijn, want dan zou hij de juwelen verkopen en veel geld krijgen en een huis kopen dat groot genoeg was voor hen beiden. Want dat was de enige reden waarom hij niet bij haar kon wonen: ze had geen ruimte voor hem, ze had maar één slaapkamer. Hij zou een groot huis kopen, met veel slaapkamers en veel ruimte voor hen beiden.
Kim kwam niet in de lunchpauze. Keith was teleurgesteld. Hij wist dat ze die avond vrij was. Het was de avond waarop haar vriendin kwam en ze elkaars nagels lakten en een maskertje op hun gezicht smeerden, maar die vriendin kon deze keer niet komen, dus ze zou vrij zijn en misschien hadden ze afgesproken om weer met elkaar uit te gaan. Kon hij dat maar aan Will vragen, maar dat kon hij niet. Het geluid van de radio en zijn gestage ritme, trollen die in de onderwereld met mokers sloegen, zou voor de eigenaars van het huis aan Abbey Road oorverdovend zijn geweest, maar niet voor Will, die het amper hoorde. Het verstoorde zijn gedachten nauwelijks. En hij liet zich ook niet afleiden door de sandwiches met boterhamworst die hij ‘s morgens zelf had klaargemaakt, en evenmin door de verfroller toen hij aan de muur met het raam begon.
Hoe kocht je een huis? Mensen deden dat vaak, dat wist hij, hij zag verhuiswagens in deze straat en in zijn eigen straat staan, en dan werden er meubelen in geladen. Dan gingen mensen verhuizen. Maar hoe je een huis kocht zodat je er kon gaan wonen, zodat je een sleutel kreeg waarmee je de voordeur kon openmaken, zodat je je eigen spullen erin kon zetten, dat alles was een raadsel voor hem. Als hij zich probeerde af te vragen hoe je dat deed, duizelde zijn hoofd.
‘Hoe koop je een huis?’ Het was in meer dan een uur het eerste wat hij tegen Keith zei.
‘Wat?’ schreeuwde Keith boven de herrie van de radio uit.
‘Hoe koop je een huis?’
‘Hè?’
Will vond het altijd erg moeilijk om iets uit te leggen. Hij wist niets meer te bedenken dan: ‘Hoe doe je dat?’ En: ‘Je moet het toch vinden?’
‘Je leest de advertenties of je gaat naar een makelaar. Bedoel je dat?’
Will knikte, al was hij niet veel wijzer geworden. Hij moest maar wachten tot hij de schat had, dan kon Becky misschien het huis kopen. Hij zou het haar nog niet vertellen; hij zou het haar pas vertellen als hij de schat had. Als hij haar de schat liet zien, zou dat een verrassing zijn, de grootste verrassing uit haar leven.
Inez keek naar Forsyth en het krooncomplot toen de bel ging. Ze zette meteen de video en de televisie uit. Het moest een van de huurders zijn, want niemand anders kon binnenkomen, maar toch tuurde ze door het kijkgaatje in de deur. Zodra ze zag dat het Jeremy Quick was, deed ze open.
‘Sorry dat ik je kom storen, Inez.’
‘Helemaal niet,’ zei Inez, die aangenaam verrast was en hem liet binnenkomen.
‘Nou, eventjes dan.’
Waarschijnlijk was dit de eerste keer dat hij in haar appartement kwam. Ze zag hem met discrete waardering in de kamer om zich heen kijken. Onwillekeurig vergeleek ze zijn reactie met wat vermoedelijk die van Freddy zou zijn geweest, ‘Mooie spullen heb je’, en hij zou luidruchtig door de kamer hebben gelopen en alles in zijn handen hebben genomen, en hij zou zijn gaan zitten wanneer hij wilde, zonder te wachten tot ze het hem vroeg, zoals Jeremy deed. Jeremy was altijd zo goed gekleed, met schoenen die glansden als zwart basalt. Ging hij naar een manicure? Daar zag het wel naar uit, en blijkbaar had de manicure wit potlood onder de nagels gebruikt. Inez merkte dat ze dat eigenlijk niet zo’n goed idee vond.
‘Kan ik iets voor je inschenken? Een glas wijn? Frisdrank?’
‘O, nee, dank je. Ik wil je echt niet tot last zijn. Daar kwam ik juist voor. Ik kom je vertellen dat ik het heel erg vind maar dat we morgen niet kunnen komen. Iets bij je drinken, bedoel ik. Mevrouw Gildon is plotseling achteruitgegaan en Belinda moest in allerijl naar het ziekenhuis.’
‘Wat jammer,’ zei Inez. ‘Is het ernstig? Ja, dat moet wel, op haar leeftijd.’
‘Nou, ze is 88 en deze keer is het helaas haar hart. Bij die oude mensen is kanker een erg langzaam proces, maar als het hart het laat afweten... nou, dan hoef ik je de prognose niet te geven.’
‘Nee. Ik neem aan dat Belinda in het ziekenhuis moet blijven, als haar moeder zo ziek is?’
‘Ze hebben een bed voor haar neergezet in een zijkamertje. Ik kom daar nu net vandaan. Daar ging natuurlijk een heleboel tijd in zitten. Bussen rijden nooit volgens de dienstregeling.’
‘Je hebt geen auto?’
Hij leek zo welgesteld. Ze had gedacht dat hij, net als zij, ergens in de straat een auto had staan.
‘O, nee. Hoe vreemd het ook klinkt: ik kan niet rijden.’ Hij lachte een beetje beschaamd. ‘Nou, wat mevrouw Gildon betreft, Belinda zegt dat ze haar niet onnodig lang wil laten lijden en daar ben ik het helemaal mee eens. Ze heeft een goed leven gehad, en als daar een eind aan komt, zal Belinda natuurlijk erg bedroefd zijn, maar uiteindelijk zal ze misschien inzien dat het beter is.’
Inez knikte. Ze wilde zich niet met andermans zaken bemoeien, maar blijkbaar stelde hij het op prijs dat ze belangstelling toonde. ‘Ik neem aan dat Belinda jong genoeg is om nu een eigen leven te willen leiden?’
‘Ik wil jou wel vertellen,’ zei Jeremy op vertrouwelijke toon, ‘dat ze graag een kind of zelfs meer kinderen zou willen. Per slot van rekening is ze nog maar 36.’
‘Nou, zoals je al zei, kan het leven van mevrouw Gildon niet veel langer meer duren.’
‘Weet je, ik wil eigenlijk toch wel iets drinken.’
Inez pakte een fles wijn uit de koelkast en schonk voor hen in.
‘Je bent erg aardig,’ zei Jeremy. ‘Mag ik je iets vragen? Waarom heet je Inez? Je bent toch geen Spaanse?’
Inez glimlachte. ‘Mijn vader was in de Spaanse Burgeroorlog. Ik zeg niet ‘‘vocht’’, maar hij was er. Hij was toen niet getrouwd, maar mijn moeder zei dat hij haar had verteld dat hij een baan ‘‘bij het grondpersoneel’’ had. Ik weet dat het vreemd klinkt. Er was een meisje dat hij aardig vond; misschien ging het nog wel wat verder. Ze heette Inez en ze kwam om.’
‘Vond je moeder het niet erg dat jij haar naam kreeg?’
‘Ik geloof van niet. Ze vond het ook een mooie naam.’ Inez lachte. ‘Het is bijna tien uur. Vind je het erg als ik het nieuws aanzet?’
‘Natuurlijk niet.’
‘Ik hoorde dat ze dat meisje hebben gevonden. Jacky Miller, bedoel ik.’
Dat hadden ze niet. Het lichaam dat ze hadden gevonden, verborgen onder een berg puin op een bouwterrein in Nottingham, was van een meisje dat ouder was dan Jacky en dat ongeveer twee jaar geleden was gestorven. Tot nu toe was ze nog niet geïdentificeerd. Zoals de leider van de recherche op een persconferentie zei: er stonden zoveel jonge meisjes op de lijst van vermisten dat ze er in dit stadium zelfs niet over konden speculeren wie het was. De politie kon ook niet zeggen hoe het meisje aan haar eind was gekomen. Intussen bleven ze naar Jacky Miller zoeken.
‘Ik ben nooit in Nottingham geweest,’ zei Jeremy.
‘Een van de films van wijlen mijn man werd daar opgenomen, en ik ben een paar weken met hem mee geweest. Dat moet in... O, het zal begin jaren negentig zijn geweest.’
‘Hebben ze geen ouders, die meisjes, die zich afvragen waar ze zijn?’
‘Vast wel,’ zei Inez. ‘We weten dat alle drie de vermoorde meisjes en Jacky Miller ouders hebben die bijna gek zijn geworden van de zorgen. Maar als een meisje verdwijnt en niet gevonden wordt, wat kunnen ze dan doen? Privé-detectives inschakelen? Dat is voor de meeste mensen veel te duur.’
‘Ja. Nou, ik moet gaan. Bedankt voor de wijn en voor je begrip.’
Inez ging verder met de videofilm. Maar Forsyth en het krooncomplot was niet een van haar favoriete afleveringen, misschien omdat – en ze durfde het zichzelf bijna niet te bekennen – er meer seks tussen Martin en de vrouwelijke gastactrice in voorkwam dan in de andere afleveringen. Er kwam zelfs een scène in een slaapkamer in voor, en toen die begon, zette ze de film uit. Ze dacht erover de aflevering uit Nottingham te bekijken, Forsyth en het wonder , maar in plaats van de band te verwisselen bleef ze zwijgend zitten. Ze dronk haar wijn en dacht eerst aan het meisje dat nog werd vermist en het lichaam dat onder zulke afschuwelijke omstandigheden was gevonden. Hoe zouden ouders zich voelen, vooral wanneer ze dichtbij woonden, als ze hoorden dat hun dierbare dochter – en natuurlijk was ze dierbaar – jarenlang, schimmelend in de natte aarde, onder een berg puin had gelegen waaraan de bouwers ongetwijfeld steeds weer nieuwe ladingen stenen en brokstukken hadden toegevoegd? Voor haar geestesoog zag ze de televisiebeelden weer, de piramide van puin die eindelijk werd opgeruimd. Toen bakstenen als een lawine naar beneden rolden, was er opeens een uitgestoken hand te zien geweest.
Inez had nooit kinderen gehad. Ze had ze wel graag willen hebben, maar haar echtgenoten niet en dat maakte de teleurstelling wat minder groot. Martin, de enige om wie ze echt had gegeven, had al kinderen uit zijn eerste huwelijk gehad. Hij wilde er niet meer hebben, maar hij zou blij voor haar zijn geweest als... Plotseling ging ze rechtop zitten, met het wijnglas in haar hand. Ze had opeens gedacht aan iets wat Jeremy had gezegd. Hoe kon Belinda nog maar 36 zijn als haar moeder 88 was?
Misschien kon een vrouw op haar 52e nog een kind krijgen, in bepaalde zeldzame gevallen die in het Guinness Book of Records thuishoorden. Maar het was de vraag of in zulke gevallen niet de hand werd gelicht met de waarheid. Tegenwoordig was het mogelijk met in-vitrofertilisatie. Maar in 1966, het jaar waarin Belinda ter wereld moest zijn gekomen? Het kon niet anders of ze was geadopteerd. Natuurlijk. Elke andere verklaring zou Jeremy Quick in een kwaad daglicht stellen...