23
Ze had James moeten vragen weg te blijven. ‘Ik dacht dat we onze weekends met elkaar zouden doorbrengen.’
‘James, sorry, maar nu Will hier niet meer logeert, moet ik hem soms ontvangen. Ik heb verplichtingen tegenover hem. Ik kan hem niet zomaar laten vallen.’
‘Dat begrijp ik,’ zei hij. ‘Maar moet dat in het weekend?’
‘Als het een doordeweekse dag was, zou het alleen ‘s avonds kunnen, omdat ik weer aan het werk ben.’ Ze wist dat haar volgende opmerking tot een uitbarsting zou leiden. ‘Will eet graag ‘s middags warm.’
‘En ik,’ zei James bijna schreeuwend, ‘eet graag ‘s avonds warm, zoals alle beschaafde mensen. Zoals jij. Waarom moet alles wijken voor die belachelijke gewoonten van de arbeidersklasse? Heeft hij dat aan het tuchthuis overgehouden?’
‘Het was een kindertehuis,’ zei ze. Ze probeerde haar geduld niet te verliezen. ‘Daar heeft hij bepaalde gewoonten opgedaan, zoals jij gewoonten hebt geleerd van jouw ouders. Will had geen ouders; hij had maatschappelijk werkers.’
‘Zoals je me steeds weer vertelt. Ik snap niet waarom je hem niet gewoon hebt geadopteerd.’ Dat was zo onredelijk dat ze even niet kon ademhalen. ‘En besef je wel dat we daar vaker over praten dan over wat ook? Over Will. Het is Will voor en Will na. Soms vraag ik me af of hij geen nauwere band met je heeft dan je zegt. Maar je hoeft je geen zorgen te maken. Ik kom zondag niet. Ik blijf weg.’
Hij bleef zaterdag ook weg. Becky had niet de moed om op zaterdagmorgen te gaan winkelen en kleine luxedingetjes te kopen, zoals ze vroeger altijd deed. Misschien zou ze dat nooit meer doen. Ze begon het gevoel te krijgen dat ze nooit meer iets zou kunnen doen zonder dat James er kritiek op had. Hij wilde dat ze veranderde in iemand anders. En daarbij ging het niet alleen om Will maar ook om haar uiterlijk. Waarom ga je niet naar een manicure, vroeg hij de laatste tijd, waarom laat je je gezicht niet doen, waarom ga je niet naar een goede kapper? Ze was te oud en te zelfstandig om te veranderen. Ze vroeg zich vaak af wat hij bedoelde als hij zei dat Will misschien een nauwere band met haar had dan ze had toegegeven, dat hij haar minnaar of haar eigen zoon was? Ze maakte een wandeling op Primrose Hill en bleef een hele tijd buiten. Ze voelde zich nu eenzamer dan voordat James in haar leven kwam.
Becky had ooit, jaren geleden toen ze een benedenwoning met een tuin had, een kat gehad. Het was een erg aanhankelijk dier geweest, een grote mooie kater, en toen hij stierf, zeventien jaar oud, had ze besloten er nooit meer een te nemen. Ze wilde de ellende, het verdriet om zijn dood niet telkens opnieuw beleven, zoals verstokte huisdiereigenaren dat steeds weer moesten. Toen hij ongeveer vijf was, was hij verdwenen. Op een dag ging hij naar buiten, zoals hij altijd deed, en die avond kwam hij niet thuis. Ze hing de gebruikelijke briefjes op muren en lantaarnpalen, belde de buren, belde naar de dierenartsen in de buurt en naar het asiel. Zonder resultaat, en na een week van spanning en zorgen ging ze ervan uit dat hij voorgoed weg was. Vrienden die haar wilden troosten, zeiden dat hij blijkbaar een huis had gevonden waar het hem beter beviel, zoals met katten soms gebeurt. Anderen dachten dat hij in iemands auto was gesprongen en was weggereden. Maar Becky wist dat hij nooit een huis zou hebben gevonden waar hij liever was dan bij haar, en dat hij zo’n grote hekel aan auto’s had dat hij ze ontweek zoals hij honden ontweek. Na acht dagen kwam hij, kwiek als altijd, snel en met een schittering in zijn ogen door het kattenluikje gesprongen. Hij kwam regelrecht op haar af om zich door haar te laten knuffelen. Hij was mager, maar verder gezond. Ze had nooit ontdekt waar hij was geweest.
Toen Will terugkwam, was het ongeveer hetzelfde. Ze vond dat hij ook magerder was geworden. In andere opzichten was hij net die verdwaalde kat. Hij begroette haar opgewekt en met een schittering in zijn ogen en sloeg zijn armen om haar heen. Net als de kat at hij een gigantische maaltijd, en toen hij daarna naar de televisie zat te kijken, viel hij voldaan in slaap. Het was griezelig, maar hij scheen zelfs even vergeten te zijn wie Kim was. Toen ze hem naar haar vroeg, keek hij haar verbaasd aan. Toen drong het blijkbaar tot hem door.
‘Ze is wel aardig,’ zei hij.
‘Het moet prettig voor je zijn om iemand bij je te hebben die je aardig vindt.’
Wat een banale opmerking! Evengoed dacht hij er blijkbaar echt over na. Ze wist waartoe dat denken van hem zou leiden, ze wist wat hij zou zeggen, al verwachtte ze niet dat hij zo heftig zou reageren.
‘Hier bij jou is het beter. Ik vind het hier beter, ik zou veel en veel liever hebben dat jij daar bij mij kwam wonen.’
Later, toen het bijna tijd was om hem naar huis te brengen, verbaasde hij haar met een onthulling en een verklaring. ‘Ik zocht naar een schat,’ zei hij, ‘toen ik in die tuin aan het graven was. Toen die mannen me vonden en weghaalden. Ik wist dat de schat daar lag, ik had het in een film gezien, en ik kocht een schop en ik groef en ik groef, maar ik kon hem niet vinden.’
Ze had daar niets op te zeggen.
‘Het waren juwelen, en ze waren miljoenen en miljoenen waard. Als ik de schat vond, zou ik een huis kopen en dan zouden jij en ik daar wonen, er zou ruimte zijn voor ons beiden, niet zoals hier of bij mij. Ik zou het kopen. Maar hier is ook ruimte, hè, Becky?’
Morton Phibling kwam nu elke morgen en hij en Zeinab zaten naast elkaar in een hoek van de winkel over hun trouwplannen te praten, of er nu veel klanten waren of weinig. Zeinabs verzinsel over de diamanten hanger had blijkbaar Mortons zorgen over de verblijfplaats daarvan weggenomen, want Inez – die er niet in geslaagd was een klant een ventielhoorn uit het begin van de negentiende eeuw te verkopen, iets wat Zeinab ongetwijfeld wel zou zijn gelukt – hoorde hem tegen zijn verloofde zeggen dat ze de hanger op vrijdag de zevende van de bank moest halen om hem bij de plechtigheid van zaterdag te kunnen dragen. Intussen had hij haar een armband met diamanten en smaragden gegeven. Toen ze hem omdeed en in het zonlicht hield, maakte de schittering vlekken in alle kleuren van de regenboog op de muren.
‘Dus je hebt je besluit genomen?’ vroeg Inez, toen Morton werd weggereden.
‘Mijn besluit waarover?’ Zeinab klonk dromerig, alsof ze zich haar weelderige toekomst als mevrouw Phibling voorstelde. In werkelijkheid vroeg ze zich af waar ze de hoogste prijs voor die armband kon krijgen.
‘Om te trouwen, natuurlijk.’
‘Ja, dat zal wel moeten.’
Inez dacht dat Zeinab op aarde was teruggekeerd, uit een droom was ontwaakt. En inderdaad was Zeinab bij haar positieven gekomen, maar dat kwam door het besef dat als de armband zoveel zou opbrengen als ze verwachtte, zij en Algy al een heel eind zouden komen om het soort huis te kopen dat ze wilden hebben. Ze zouden eerst verhuizen, zodra ze konden, om haar weg te krijgen van hier en haar twee verloofden, en dan zouden ze makelaars gaan bellen... Ze stond op, bediende een klant die naar een echt oud Venetiaans glas keek en een andere klant die op zoek was naar sieraden uit de jaren dertig. Het was verbazingwekkend, dacht Inez, dat ze alles kon verkopen, en niet alleen aan mannen.
‘Dus ik neem aan dat je je ontslag neemt.’
‘Moet ik je dat nu laten weten?’
‘Nou, wel als je vrijdag over een week wilt vertrekken. Het is nu maandag.’
‘Ja, nou, een opzegtermijn van een week is toch ook goed?’ Zeinab veranderde snel van onderwerp. ‘Heb je gemerkt dat die vermoorde meisjes naar de achtergrond zijn verdrongen?’ Inez stelde zich dat even letterlijk voor, en dat was genoeg om haar van de trouwplannen van haar verkoopster af te leiden. ‘Het is net of ze zich niet meer zo druk om hen maken, nu ze ze allemaal hebben gevonden, en ook nog Jacky Millers oorringen.’
‘Ze hebben de aansteker en het horloge nog niet gevonden.’
‘Nee, je hebt gelijk. Ik heb je nooit gevraagd wat Zulueta vrijdag wilde. Ik ben dat vergeten.’
‘O, nog meer onzin over Will. Of hij ooit alleen in de winkel is geweest. Of ik hem hier in de tuin heb zien graven. Dat soort dingen. Jones zei zelfs dat het meisje dat bij hem woont misschien bescherming nodig heeft. Ik zei tegen hem dat ik denk dat Anwar hier heeft rondgesnuffeld toen ik op het politiebureau was, maar dat interesseerde hem blijkbaar niet.’
‘Ik ga het haar niet vertellen,’ zei Algy, ‘en ik reken erop dat jij je mond houdt.’
Reem, die een zak chips samen met haar kleinzoon op zat te eten, zei met haar mond vol: ‘Je kent mij, Alge. Ik zeg nooit veel; ik heb er geloof ik niet de energie voor. Ik zie deze verhuizing als een volgende stap in de richting van jullie eigen huis met een aanbouw voor mij, hè, Bryn?’
‘Bryn hóúdt van oma,’ zei het kleine jongetje enthousiast en hij klom op haar schoot.
‘Goed zo.’
‘Ik heb de verhuizing gepland,’ zei Algy nogal gewichtig, ‘op vrijdag 7 juni.’
‘En als ze niet wil?’
‘Mijn twee vrienden komen om halfacht met het busje. Tegen de tijd dat ze wakker wordt, staat de helft van de spullen al op het trottoir.’
‘Slim van je.’ Reem schudde van het lachen en het jongetje hobbelde blij op en neer. Hij legde zijn wang tegen de enorme plooien van haar boezem en deed zijn ogen dicht.
Op dinsdagavond had Jeremy al het geld bij elkaar. Hij wilde erg graag dat er schot in de zaak kwam. Als hij ze tienduizend pond moest geven, wilde hij dat graag achter de rug hebben, en hij probeerde er niet aan te denken dat ze later nog meer zouden vragen. Ze zouden om ongeveer drie uur ‘s middags bellen, net als de vorige keren, dacht hij, en dan zouden ze hem vertellen waar hij het geld die avond of de volgende dag moest achterlaten. Heel even was hij jaloers op mensen die gechanteerd dreigden te worden en de politie te hulp konden roepen. In zijn geval kon daar geen sprake van zijn.
Op woensdag had hij een brief van zijn moeder gekregen met het verzoek een bepaald soort parfum te kopen. Het was niet voor haarzelf, maar een cadeau voor een jonge vriendin, een meisje dat soms boodschappen voor haar deed. Zijn moeder zou hem het bedrag natuurlijk vergoeden als ze hem maandag zag, een belofte waarom hij moest glimlachen, want het was absurd van haar om dat zelfs maar te opperen. Op zaterdagmorgen zou hij naar een warenhuis gaan om het parfum te kopen. Hij noteerde de naam.
Hoewel hij er zeker van was dat het telefoontje niet voor de middag zo komen, kon hij toch niet naar buiten gaan. Inmiddels was hij voldoende aan dit soort spanning gewend om op zijn daktuin te kunnen zitten zonder bang te zijn dat hij de telefoon niet zou horen. Vanaf het moment dat hij de brief had gelezen, had hij aan zijn moeder gedacht, aan haar onvoorwaardelijke liefde voor hem, haar totale begrip, haar grote consideratie. Als hij zichzelf niet voor de komende vrije maandag had uitgenodigd, zou ze nooit hebben gedaan alsof ze hem verwachtte. Toen hij haar had gevraagd of hij die dag kon komen, had ze aarzelend gezegd: ‘Weet je zeker dat je er de tijd voor hebt, jongen?’ En toen hij haar had verzekerd dat hij zich erop verheugde, had ze gezegd: ‘Het is erg aardig van je dat je dat zegt.’
Hoe zou het zijn geweest als zijn vader in leven was gebleven? Jeremy, toen dertien jaar, was bij hem geweest op de dag voordat hij stierf, tenminste, dat verzekerde zijn moeder hem als hij zei dat hij het zich niet kon herinneren. Soms, als hij zich concentreerde, als hij door de vreemde nevelslierten heen probeerde te kijken, meende hij het gele, ingevallen gezicht van zijn vader op het ziekenhuiskussen te zien, maar hij dácht dat alleen maar en wist het niet zeker. Hij durfde zijn moeder niet te vragen of zijn vader geelzucht had gehad op de dag dat hij daar was geweest.
Eén keer, één keer maar, had hij, toen hij dat macabere beeld voor ogen probeerde te krijgen, gedacht dat er nog iemand anders aanwezig was, en dat was niet zijn moeder. Een vrouw of een man, dat wist hij ook niet, behalve dat het niet de slonzige moeder van zijn vriend Andrew was. En als hij er goed over nadacht, verdween dat beeld alsof het er nooit geweest was en misschien was dat ook zo. Geleidelijk had hij zich neergelegd bij het feit dat hij het zich nooit zou herinneren. Waarom deed het er iets toe? Hij had van zijn vader gehouden, maar later had hij een hekel aan hem gekregen, en daarom had hij het doodsbed waarbij hij aanwezig was geweest uit zijn geheugen gewist. En er was nog een andere reden. Hij begon zich af te vragen of zijn motief om die meisjes te doden iets te maken had met de laatste periodes uit het leven van zijn vader, die vergeten periode die misschien toch van het grootste belang was.
De zon was warm, de sering stond in bloei in een kuip, evenals de witte boerenjasmijn in een grote groene vaas. Hun vermengde geuren, heel verschillend maar even verfijnd, zweefden langs hem toen er een lichte bries opstak, en hij viel in slaap in de rieten stoel met kussens om met een kreet van schrik wakker te worden van de telefoon.
‘Ik doe het niet in mijn eentje,’ had Julitta gezegd. ‘Straks vermoordt hij me. Hij heeft die anderen ook vermoord en die hadden niks gedaan.’
Anwar had daar al uitgebreid over nagedacht en Julitta’s veiligheid afgewogen tegen zijn eigen belang. Als Alexander Gibbons – zelfs in zijn gedachten wilde hij geen schuilnamen gebruiken – haar op zijn gebruikelijke manier zou wurgen, zouden hij, Keefer en Flint nog meer macht over hem kunnen uitoefenen dan ze nu al konden. Maar over het geheel genomen hadden ze al genoeg greep op hem, dacht hij. Hij zou haar niet vertellen dat ze gelijk had. Dat zou niet goed zijn.
‘Geen sprake van,’ zei hij. ‘Ik doe het zelf.’
‘Die kerel herkent je,’ wierp Flint tegen.
‘Laat dat maar aan mij over.’
Ze keken nu allemaal naar Keefer, die doodongelukkig in de hoek van Anwars kamer zat, op de vloer, want er was verder nergens plaats en de anderen zaten op het bed. Hij zat met zijn armen om zijn opgetrokken knieën, en de huid van zijn gezicht en hals was groenig en nat van het zweet. Uit zijn mondhoek droop iets stroperigs. Van tijd tot tijd liet hij een gejengel van pijn horen en zwaaide hij even met zijn armen om zich heen. Op dit moment was hij stil, hij sliep bijna, en Flint en Julitta hadden allebei al op een schilderachtige manier verteld dat hij op het punt stond om dood te gaan. Als ze over hem spraken, gebruikten ze allerlei straattermen voor methoden om van de harddrugs af te komen, maar Anwar noemde het altijd gewoon een ‘ontwenningskuur’ en zag dan kans dat woord een sinistere bijklank te geven. Hij porde nu met de punt van zijn voet in Keefers zij, zoals je doet wanneer je een slapende hond van zijn plaats wilt krijgen, haalde Zeinabs diamanten hanger uit zijn zak en legde hem tussen hemzelf en Julitta in.
‘Hij is van dat meisje,’ zei Anwar. ‘Het mooie.’ Hij zei dat terloops, zoals iemand van een ‘donker’ of ‘mager’ meisje zou spreken. Iemand als Inez, geïnteresseerd in karakters, zou daaruit hebben afgeleid dat hij een koude persoonlijkheid had, of dat hij waardering voor vrouwelijk schoon begon te krijgen, of misschien beide.
De anderen waren zijn vreemde manier van spreken wel gewend. ‘Hoe weet je dat?’
‘Dat heb ik gehoord van mijn vriend, de minnaar van die oude Russische vrouw. Dat meisje is verloofd met een rare oude knakker die vijf auto’s heeft. Ook zo’n rijke patser. Hij gaf hem aan haar. Als we hem verkopen, moeten we wel erg voorzichtig zijn. Het zou niet slim zijn als we ermee naar Hawker aan North End Road gingen.’ Anwar keek nog eens strak naar Keefer, die de heler in kwestie had gevonden. Hij keek agressief naar Keefer, al was die duidelijk niet in staat om ergens een mening over te hebben. ‘Laat dat ook maar aan mij over. Bel jij nou maar naar ónze patser, Ju, en zeg tegen hem dat hij met het geld naar de vuilcontainers in Aberdeen Place, St John’s Wood, moet gaan. Heb je dat? Aberdeen Place, en die containers staan tegenover Crocker’s Folly. Hij moet de poen in een witte vuilniszak doen, geen zwarte, en als hij daar aankomt, moet hij in de container voor oude kleren kijken, maar hij moet de zak daar niet in doen. Die is meestal vol, die bak, en hij zal vol zijn als hij daar aankomt. Die kledingcontainer is een beetje anders dan de andere, er zit een deur in de muur ernaast en daar weer naast staat de flessenbak. Hij moet de zak op de grond zetten tussen de kledingcontainer en die deur.’
Julitta knikte. Ze was blij dat ze niet bij die transactie aanwezig hoefde te zijn en ze zou alles wel willen doen wat hij van haar vroeg. ‘Hij zal die dingen willen hebben. Hij zal naar de oorringen en zo vragen.’
‘En hij zal ze krijgen, alleen krijgt hij andere oorringen. Dat zeg je niet tegen hem. Je zegt dat ze met tape aan de binnenkant van het deksel van de kledingcontainer zitten. Daarna mag hij weggaan. Hij moet het vanavond om precies negen uur doen. Zeg tegen hem dat hij er over het voetpad langs het kanaal heen moet gaan en door Lisson Grove naar huis moet lopen. Dat doet hij vast niet. Hij blijft natuurlijk kijken, maar dat geeft niet, dat is eigenlijk zelfs beter.’
Hij liet het allemaal op haar inwerken en blafte haar toen toe: ‘En nu herhaal je wat ik zei.’
Ze deed het zonder veel haperingen en Anwar duwde haar en Flint de deur uit, nadat hij Julitta ook nog opdracht had gegeven binnen een uur naar Gibbons te bellen. Keefer sliep. Dat zou van korte duur zijn. Straks werd hij wakker en dan zou hij woeste bewegingen maken en om de heroïne schreeuwen die hij zich nu gemakkelijk kon permitteren. Omdat hij zelf had gezegd dat hij van het harde spul af wilde, besloot Anwar hem nog een portie methadon te geven, als het kon. In elk geval wilde hij niet dat die jongen alles kort en klein sloeg of op een andere manier te veel aandacht op hen vestigde. Toen hij wegging, deed hij de deur achter zich op slot.
Al zijn zussen waren thuis in het huis in Brondesbury Park. Ze dachten over hem ongeveer zoals jonge negentiende-eeuwse meisjes over hun broer dachten, iemand die toevallig van het mannelijk geslacht was en daardoor een vrij leven kon leiden, zonder beperkingen die hem door zijn ouders werden opgelegd. Toch waren hun ouders verlichte mensen die hun dochters niet meer verplichtingen oplegden dan hun zoon en ook geen ander gedrag van hen verlangden. Maar tradities laten zich nu eenmaal moeilijk uitroeien en deze meisjes, die blootstonden aan het oordeel van oudere familieleden, hadden de wereld van een beschermd leven, lange rokken, chaperonnes en gearrangeerde huwelijken nog niet helemaal achter zich gelaten.
‘Hij wel,’ zei Arjuna toen ze Keefers auto in de straat zag staan, al weerhield niets haar ervan om de auto van een kennis te lenen en daarin rond te rijden, behalve de wet, en die was ook van toepassing op haar broer.
Dat zei hij dan ook tegen haar en terwijl ze over een gevat antwoord nadacht, vroeg hij haar of de oude abaya van mama’s oude vriendin nog in het huis was. Nilima, het oudste meisje, had hem eens gedragen op een schoolvoorstelling van Hassan van Flecker.
‘Waar heb je hem voor nodig?’
‘Gaat je niks aan. Waar is hij?’
‘Als je me niet vertelt waar je hem voor nodig hebt, vertel ik jou niet waar hij is.’
Anwar keek op zijn Rolex. Die meisjes verspilden zoveel tijd. ‘Waar ben je voor aan het sparen, Arj? Er is vast wel iets.’
‘Een tv in mijn kamer. Als Nilima er een heeft, waarom ik dan niet ook?’
‘Goed. Hoeveel heb je nog nodig?’ Hij haalde een pakje bankbiljetten uit zijn zak.
Zijn zus keek ernaar. Het waren vijfjes en tientjes. Als hij twintigjes en vijftigjes had gehad, had hij die niet aan haar laten zien. ‘Vijftig,’ zei ze.
‘Vijfentwintig.’
‘Kom nou. Veertig.’
‘Vijfendertig,’ zei Anwar. ‘En dat is mijn laatste bod. Ik kan het ding zelf ook vinden, al zou het me wat tijd kosten.’
‘Goed. Vijfendertig.’ Ze rolde de bankbiljetten op en stak ze in haar boezem, onder haar laag uitgesneden T-shirt. Dat was een gebaar dat ze voor beter gezelschap dan een broer aan het instuderen was. ‘Hij ligt op zolder, in de grote koffer, in een van die plastic dingen die je van de stomerij krijgt.’
Anwar ging met een keukentrap naar boven om bij het plafondluik te komen dat toegang verschafte tot de zolder.