2
De zaterdagen waren haar dierbaar. De zondagen waren al wat minder goed, want dan wierp de maandag alweer zijn donkere schaduw over de dag en moest je er steeds aan denken dat over één nacht de tredmolen weer begon te draaien. Niet dat Becky Cobbett een hekel had aan haar werk, verre van dat. Had het haar niet een hogere maatschappelijke status bezorgd en bovendien aan ‘dit alles’ geholpen? Met ‘dit alles’, waarbij ze een vaag gebaar met haar hand maakte, bedoelde ze de grote comfortabele woning aan Gloucester Avenue, het Shaker-meubilair, de ringen aan haar vingers en de kleine Mercedes die voor de deur stond. Dat alles had ze bereikt zonder dat een man haar had geholpen. Er waren wel mannen geweest, maar die hadden allemaal minder succes gehad dan zij. Geen van hen had erg veel verdiend of had haar grote cadeaus gegeven.
Het moment, enkele seconden na het wakker worden, waarop ze besefte dat het zaterdag was, was een van de hoogtepunten van haar week. Als ze niet ergens heen ging of als haar neef niet kwam, deed ze op zaterdagochtend altijd hetzelfde; de halve middag trouwens ook, want ze zou buiten de deur gaan lunchen. Ze ging niet altijd naar het West End; soms ging ze naar Knightsbridge en ook wel eens naar Covent Garden. Die dag was het een dag voor Oxford Street en Bond Street. Ze kocht niet altijd iets groots, maar ze kocht wel altijd iets, kleine dingetjes, eigenlijk klein speelgoed, een lipstick, een cd, een sjaaltje, een fles badolie of een bestseller uit de toptien. Ze bekeek de etalages en snuffelde binnen rond, ging op verkenning uit op afdelingen waar ze nooit eerder was geweest en dacht uitvoerig na over de aankoop van een cosmeticaproduct waar je iets gratis bij kreeg. Haar badkamerkast stond vol met toilettasjes in alle vormen en kleuren, want daar hadden de gratis artikelen in gezeten. Grote kledingstukken waren iets anders. Het kiezen daarvan was een serieuze aangelegenheid waar ze lang van tevoren over nadacht.
‘Ik ben niet rijk,’ zei ze altijd, ‘maar ik kan wel zeggen dat ik welvarend ben.’
Kleren kocht ze bijna nooit, en als ze het deed, waren ze van goede kwaliteit en erg duur, maar het kiezen en kopen van die kleren was niet iets voor deze zaterdagse uitstapjes. Het winkelen dat ze op zaterdag deed, was frivool en had niets te maken met het zoeken naar een nieuw zwart pakje voor op kantoor of een nauwsluitende jurk voor het jaarlijkse diner van de zaak. De hele zaterdagse escapade was iets waarvan ze luchtig wilde genieten, vanaf het moment dat ze het huis verliet om de metro naar Camden Town Station te nemen tot aan haar thuiskomst, vijf of zes uur later met een taxi.
Ze verspilde nooit tijd aan koffiedrinken, maar volgde de door haar gekozen route tot even voor één uur. Dan was het tijd om naar een restaurant of cafetaria of oesterbar in een warenhuis te gaan en daar te lunchen. Na afloop ging ze naar nog een paar winkels, en misschien liet ze zelfs haar gedachten over die serieuze kledingaankopen gaan, al ging dat nooit verder dan een voorlopige verkenning. Er was geen sprake van dat ze iets zou kopen of zelfs maar zou besluiten het later te kopen. Kledingstukken van dat prijsniveau kocht ze ook op een zaterdag, maar dan een zaterdag die ze daar speciaal voor bestemde, dus zonder enige frivoliteit.
Ze kende alle goede plekken om een taxi op te pikken. In tegenstelling tot mensen die een bevel naar de chauffeur blaften, sprak ze altijd beleefd tegen hen.
‘Wilt u me naar Gloucester Avenue brengen?’
Ze wisten niet altijd waar het was en verwarden het met Gloucester Terrace of Gloucester Place of Gloucester Road.
‘Ten noorden van Regent’s Park,’ zei ze meestal. ‘Richting Camden Town, en dan linksaf bij de verkeerslichten.’
Ze vroeg hem ergens te stoppen, zodat ze een Standard kon kopen. Toen ze weer thuis was, zette ze thee en las ze tien minuten in de krant. Het grootste deel van de voorpagina werd in beslag genomen door een foto van het arme jonge meisje dat op de vorige avond in Boston Place was gewurgd. Caroline Dansk, 21 jaar, stond er in het bijschrift, het nieuwste slachtoffer van de rottweiler.
‘De politie beschikt niet over nieuwe informatie met betrekking tot de identiteit van de schimmige figuur die van de plaats van het misdrijf zou zijn weggerend,’ las Becky. ‘‘‘Het is onmogelijk te zeggen,’’ zei een woordvoerder, ‘‘of het een man of een vrouw was.’’ De wurger is te herkennen aan zijn gewoonte om een klein voorwerp van het slachtoffer mee te nemen en aan een meer macaber detail, een beet. Ditmaal schijnt het gestolen voorwerp een sleutelring te zijn geweest, waarvan Caroline Dansks sleutels verwijderd waren en in haar tas waren achtergelaten. Bronnen uit de nabijheid van de familie zeggen echter dat er geen tekenen van een beet zijn.
‘‘Caroline had haar sleutels aan een gouden sleutelring met een hangertje in de vorm van een Schotse terriër,’’ zegt haar stiefvader Colin Ponti, 47. ‘‘Het was een kerstcadeau van een vriend. Ze had hem altijd bij zich.’’
Noreen Ponti, Carolines moeder, was te zeer van streek om de media te woord te kunnen staan...’
Becky schudde haar hoofd, vouwde de krant op en keek naar de dingen die ze had gekocht. Als het muziek was, draaide ze het, achterovergeleund in een luie stoel. De tas met de gratis artikelen moest open en alle zakjes en flesjes moesten worden bekeken. Ditmaal was het een cd en ze stopte hem in haar discman, liet haar hoofd tegen een kussen rusten en sloot haar ogen. Vanavond zou ze televisiekijken, of naar de video die ze ook had gekocht toen ze in de stad was.
Al met al was het een ononderbroken hedonistisch genot, onschuldig luxueus, heerlijke zelfverwennerij. Toch was het niet helemaal zuiver. Zoals ze iemand in Oxford Street had horen zeggen, er zat altijd een stukje bot in de kebab. Het stukje bot in haar kebab was haar grote schuldgevoel, en dat was vooral actief op zaterdagen, en met name op deze zaterdag, want ze was zich er terdege van bewust dat ze Will al meer dan een week niet had gezien, en in plaats van door South Molton Street te slenteren had ze hem moeten bellen om hem voor de lunch uit te nodigen. Lunch, niet diner. In het kindertehuis hadden ze ook altijd ‘s middags warm gegeten. Hij was daaraan gewend geraakt en hield er nog steeds van.
Het was Becky gelukt om helemaal niet aan haar neef te denken toen ze de nachtcrème en bodylotion kocht waardoor ze voor het gratis artikel in aanmerking kwam. Ze had niet aan hem gedacht toen ze lunchte in Selfridges, maar nu ze thuis was en de cd op zijn eind was gekomen, kwamen de gedachten aan hem met de donkere vleugels van het schuldgevoel naar haar toe gevlogen. Will zou helemaal alleen zijn geweest. Hoewel hij eruitzag als een zwaardere, forsere David Beckham, was hij te simpel en naïef om vrienden te maken en te onzeker om in zijn eentje naar de bioscoop of een sportwedstrijd te gaan. Met een beetje geluk ging een van de maatschappelijk werkers uit het tehuis, iemand die hij zijn vriend noemde, vanavond iets met hem drinken in de Monkey Puzzle, maar dat gebeurde niet elke zaterdag, zelfs niet om de andere zaterdag. Trouwens, ook als iemand anders iets deed, dan had ze nog steeds het gevoel dat ze Will had verwaarloosd en dat ze dat al twintig jaar deed. Ze had opeens een hekel aan zichzelf. Als ze aan haar eigen zaterdag terugdacht, aan het plezier dat ze daaraan had beleefd, voelde ze zich beroerd.
Becky’s zus Anne was bij een auto-ongeluk om het leven gekomen. De auto was van een man die haar naar Cambridge reed om haar met zijn ouders te laten kennismaken, de eerste man met wie Anne iets had gehad sinds Will geboren was. Niet dat ze vaak ergens met hem heen ging. Dit was de eerste keer in maanden geweest. De auto was frontaal op een vrachtwagen gebotst op de M11. De vrachtwagenchauffeur was achter het stuur in slaap gevallen en door de middenrail gegaan. Hij kwam om en Anne kwam om, terwijl de man met wie ze bijna was getrouwd zijn beide benen verloor.
Er kwamen twee politieagenten naar Annes woning om Becky over het ongeluk te vertellen. Ze had die avond op Will gepast, die toen drie was. Natuurlijk was ze bij hem gebleven; ze had veertien dagen vrij genomen van haar werk. Zij en Anne hadden een erg nauwe band gehad, ze was een tweede moeder voor Will geweest, en ze had vaak gezegd dat ze al het plezier van het moederschap had zonder de bijbehorende verantwoordelijkheid. In de dagen na Annes dood moest ze vaak aan die woorden denken. Zou van haar worden verwacht dat ze Annes plaats innam, dat ze bij Will bleef en een moeder voor hem werd? Zou van haar worden verwacht dat ze hem adopteerde?
Nu herinnerde ze zich dat ze vaak tegen Anne had gezegd dat ze van hem hield alsof hij haar eigen kind was. Indertijd werkte ze op een reisbureau en volgde ze in de avonduren een managementstudie. Daar zou ze mee moeten ophouden als ze Wills pleegmoeder werd, want dan zou ze geen avonden vrij hebben. De baan die ze overdag had, zou haar al voor genoeg problemen stellen. Maar – hoe had ze dat kunnen vergeten? – hij had een vader. Ze spoorde hem op en belde hem. Hij had nooit alimentatie betaald en had Will maar zelden opgezocht, maar nu zei hij dat hij zou komen.
Becky nam nog eens veertien dagen vrij en haar baas was daar niet erg blij mee. Terwijl ze thuis was, lukte het haar Will op een crèche te krijgen, en nadat ze de nodige moed had verzameld, belde ze het maatschappelijk werk om hen van de situatie op de hoogte te stellen. Wills vader kwam, en Will, die vriendelijk was, en goed van vertrouwen – te vriendelijk en te goed van vertrouwen – zat op zijn knie, terwijl zijn vader Becky vertelde dat hij het jongetje onmogelijk bij zich kon hebben. Zijn vrouw was nog maar negentien en ze was zwanger. Hij kon niet van haar verwachten dat ze ook nog voor een kind van drie zorgde.
Will ging de pleegzorg in. Becky huilde bijna de hele nacht voordat het maatschappelijk werk hem kwam halen, maar ze kon hem toch niet bij zich houden? Nee toch? Er viel nog een beetje troost te putten uit zijn blije, onschuldige gezicht toen hij de hand van de maatschappelijk werkster vastpakte en haar toelachte. Het zou wel goed met hem komen, zei ze steeds weer tegen zichzelf, het komt wel goed met hem, dit is beter voor hem dan wanneer hij bij mij zou blijven, hij gaat naar goede pleegouders of misschien zullen mensen die naar een kind verlangen hem adopteren. Maar niemand deed dat. Hoe leuk hij er ook uitzag, en hoe zachtmoedig en lief – te lief – hij ook was, niemand wilde een kind ‘waar wat mee was’. Soms had Becky het verschrikkelijke gevoel dat hij zo was geworden omdat ze hem uit puur egoïsme in de pleegzorg had gestopt. Urenlang probeerde ze zich te herinneren of hij zich ook al anders dan andere kinderen had gedragen vóórdat zijn moeder om het leven kwam. Anne had wel eens gezegd dat hij te stil, te braaf was, niet wild en opstandig, zoals een jongetje zou moeten zijn. Ze had nog steeds last van wroeging.
Ze compenseerde haar schuldgevoel, probeerde dat tenminste, door hem in het tehuis op te zoeken, hetgeen niet erg op prijs werd gesteld, of ergens met hem heen te gaan, hetgeen tot op zekere hoogte werd goedgekeurd. Toen haar eigen onderneming tot bloei kwam en ze welvarender werd, begon ze cadeaus voor hem te kopen, die ze in haar eigen huis moest bewaren, omdat de andere kinderen misschien jaloers zouden worden. Toen hij twaalf was, bood ze aan hem op haar kosten naar een particuliere school in Amerika te sturen, waar leerlingen als hij een op een werden begeleid. Het maatschappelijk werk verbood dat. Ze waren daar erg progressief, erg links, en ze herinnerden Becky eraan dat ze geen zeggenschap over zijn lot of toekomst had, ze was maar zijn tante. Zijn vader was intussen naar Australië vertrokken, met achterlating van weer een vrouw en kind.
‘Wij hebben de zeggenschap, mevrouw Cobbett,’ zei Wills maatschappelijk werkster. ‘De beslissing is aan ons.’
En dus ging Will naar een speciale school waar alle kinderen leermoeilijkheden hadden, een school met niet genoeg leraren en waar de leraren die er dan wel waren allemaal doodmoe waren van de hoeveelheid papieren die ze moesten invullen. Becky vond het al heel bijzonder dat hij kon lezen, alleen wanneer de woorden kort en eenvoudig waren, maar hij was vrij goed in rekenen. Misschien zou hij het op een particuliere school in Amerika niet beter hebben gedaan. Wat zou er van hem worden als hij zestien werd en van school moest? Hoe zou hij de kost kunnen verdienen?
Het maatschappelijk werk liet hem een opleiding volgen voor de bouw. Hij was aardig tegen iedereen, beleefd en leergierig, maar de tekeningen die hij moest bekijken en de technische leerboeken die hij moest lezen, zeiden hem niets. Dit was geen eenvoudig rekenwerk. Het waren gewichten en maten en berekeningen, en die gingen hem boven zijn pet. Hij woonde in die tijd in een huis met vijf andere jongeren die uit een tehuis kwamen en die bij elkaar waren gezet omdat ze bij elkaar pasten, maar hoewel hij nooit klaagde, had Becky het gevoel dat ze hem plaagden en intimideerden. Wat zou hij graag willen?
‘Bij jou wonen,’ zei hij.
Ze schrok ervan; haar hele wereld wankelde. Later dacht ze dat dit het ergste moment van haar leven was geweest. Ze had indertijd een vriendje dat op zaterdag en zondag bij haar bleef slapen, en soms ook doordeweeks. Als hij er niet was, had ze haar rust nodig, haar speciale zaterdagochtenden. Maar ze bereikte haar dieptepunt toen ze zei wat ze moest zeggen.
‘Deze woning is niet groot genoeg voor twee personen, Will. Je weet dat er maar één slaapkamer is. Wat zou je ervan zeggen om op jezelf te gaan wonen, en als jij en ik elkaar vaak zien? Als je hier vaak kwam en we samen ergens heen gingen?’
Hij glimlachte weer vriendelijk, zoals hij altijd deed. ‘Dat wil ik wel.’
De instantie die de bouwopleiding verzorgde, hielp hem aan een baan, ongeschoold werk voor Keith Beatty, en na een tijdje had hij de elementaire vaardigheden onder de knie. Becky vond de kamer boven Star Antiques voor hem. Dat was in de buurt van zijn werk in Lisson Grove en ook niet te ver bij haar vandaan. De woonruimte was niet zo groot en gemakkelijk te onderhouden, één kamer met een keuken en een douche. En de andere mensen in het huis waren aardig, Inez en een erg vrolijke Caribiër die Freddy huppeldepup heette, en een sympathieke man op de bovenste verdieping. Ludmila had ze nooit ontmoet. Ze was bang dat Will de kamer niet goed zou kunnen onderhouden en ging er al van uit dat zij dat voor hem zou moeten doen, maar in dat opzicht verraste hij haar. Niet alleen hield hij de kamer smetteloos schoon, maar hij voegde ook allerlei mooie dingen aan Inez’ eenvoudige inrichting toe. Van sommige dingen, een groene glazen vaas, een porseleinen kat, een lamp waarvan de voet een Chinese abacus was, vermoedde ze dat hij ze van Inez had gekregen, sommige andere dingen had zij hem gegeven, maar weer andere had hij zelf gekocht, de roze en grijze kussens, de witte kopjes en borden met stippen in de kleuren van de regenboog. Hij moest een telefoon hebben, ze zou geen moment rust hebben als hij die niet had, al betwijfelde ze of hij precies wist hoe hij moest bellen.
Omdat hij graag naar de dierentuin ging, nam ze hem mee. Ze gingen met de plezierboot naar Camden Lock en over de rivier tot aan de Theems-barrière. Een paar keer gingen ze naar de bioscoop, maar daar hield ze geen goed gevoel aan over, want hij dacht dat alles echt was wat hij op het witte doek zag. Seks vond hij verwarrend, terwijl geweld hem doodsbang maakte. Hij jengelde en klampte zich aan haar vast tot ze maar met hem naar buiten ging. Harry Potter, dat haar onschuldig genoeg had geleken, maakte zo’n indruk op hem dat hij de volgende keer dat ze samen waren tegen haar zei dat hij naar King’s Cross Station was geweest om naar perron 9Ž3 / 4 te zoeken; hij begreep niet waarom het er niet was. Meestal nodigde ze hem in Gloucester Avenue uit, maar ze zei tegen zichzelf dat ze dat niet vaak genoeg deed. Ze zou het minstens één keer per week moeten doen, het liefst nog vaker. Wat deed hij als hij alleen in Star Street was? Met angst en beven, gezien zijn reactie op bioscoopfilms, had ze een televisie voor hem gekocht, en daar keek hij erg graag naar. Ze wist niet hoe hij geweld en seks verwerkte en durfde het hem ook niet te vragen. Hij kon niets lezen wat boven het niveau van het eenvoudigste kinderboek uit kwam en hij interesseerde zich niet voor muziek. Ze nam aan dat hij zijn kamer schoonmaakte en zijn siervoorwerpen verplaatste. En verder was er nu en dan zijn steun en toeverlaat, de maatschappelijk werker die een biertje met hem ging drinken.
Het zou het beste zijn, dacht ze terwijl ze een nieuwe videoband in de recorder schoof, als hij een vriendin kreeg. Een leuk verstandig meisje, een beetje ouderwets, als er nog zo iemand bestond, iemand die hem zou bemoederen en voor hem zou zorgen. Een bemiddelingsbureau? Dat was voor iemand als Will wel het ergste wat er bestond. Misschien kende Inez iemand. Becky nam zich voor om binnenkort met Inez te praten. Voordat ze de video startte, belde ze Will, en toen hij met een angstig, vragend ‘Hallo?’ opnam, zoals hij altijd deed, vroeg ze hem de volgende dag ‘s middags en ‘s avonds bij haar te komen eten.
Hij ging akkoord met het opgewonden enthousiasme dat een andere jongeman aan de dag zou leggen als hem werd aangeboden een reis om de wereld te maken.