19

Het was moeilijker om het geldkistje open te krijgen dan Anwar had gedacht. Hij ging er eerst mee naar een vriend die monteur was en allerlei gereedschap had, maar hoewel die alles probeerde, bleef het ding dicht. Dit vereiste een subtielere methode. Maar Anwar wist heel goed dat het bijna ondoenlijk was om cijfers uit te proberen tot je de juiste code had gevonden.

Keefer en hij gingen in Keefers nu smetteloze witte busje naar St Michael’s Street. Anwar pakte Zeinabs diamanten hanger onder zijn kussen vandaan en deed hem in zijn zak. Later zou hij ermee naar een juwelier gaan die hij kende, een Indiër maar geen familie – hij wilde zoiets niet met familieleden riskeren – iemand die niet echt crimineel was maar wel een beetje ‘op de rand’, zoals zijn vader zou zeggen. Keefer was zo moe dat hij zijn ogen bijna niet open kon houden, en er liep een beetje speeksel uit zijn mondhoek. Hij zat in een hoek op de vloer en snoof een lijntje cocaïne om wakker te blijven. Anwar zou hem eruit hebben gegooid, maar hij wist in wat voor stemming zijn vriend verkeerde. De kans was groot dat Keefer op de overloop ging staan en schreeuwend op de deur ging beuken. Sinds hij ruim in zijn geld zat, kende Keefers zucht naar drugs van topklasse geen grenzen meer.

Anwar zat met het geldkistje op het bed. Hij probeerde de code van Inez’ inbraakalarm, de geboortedatum van Alexander Gibbons – wie dat ook mocht zijn, blijkbaar iemand die een belangrijke rol speelde in Quicks leven, misschien zelfs een pseudoniem van Quick – die in zijn rijbewijs stond: 7 juli 1955. Dus een man van ongeveer Quicks leeftijd. Interessant, maar die vier cijfers vormden niet de juiste code. Toen probeerde hij Quicks telefoonnummer, Inez’ telefoonnummer en het nummer van de winkel. Niets werkte. Misschien moest hij er nu mee ophouden en het op een andere manier proberen. Hij had Flint opdracht gegeven Jeremy Quick te volgen als hij ‘s morgens van huis ging. Als Alexander Gibbons en Jeremy Quick dezelfde persoon waren, nam hij vermoedelijk van tijd tot tijd weer Gibbons’ persoonlijkheid aan. En dan zou Gibbons zijn echte naam zijn en Quick zijn pseudoniem. Hij, Anwar, zou een manier hebben gevonden om een rijbewijs op een andere naam te krijgen, als hij dat wilde, maar Jeremy was niet zo slim als hij. Bijna niemand was dat.

Keefer sprong druk op en neer. Zijn benen trilden en zijn voeten roffelden op de vloer.

‘Dat krijg je ervan als je een cocktail van die troep neemt,’ zei Anwar. ‘Je kunt hier maar beter blijven. Ik ga met het busje weg.’

Hij was te jong om auto te rijden, maar hij kon het wel. Het busje was niet verzekerd en hij had ook geen persoonlijke WA-verzekering. In zijn pak met krijtstreep reed hij naar het huis van zijn ouders in Brondesbury Park. Zijn zus Arjuna was thuis, ook aan het spijbelen, dacht hij, maar zijn beide ouders waren naar hun werk, ‘om de kinderen de levensstijl te bezorgen die wij nooit hebben gekend’, zoals zijn vader het verwoordde.

‘Hallo, vreemdeling,’ zei Arjuna, meer als iemands oude tante dan als een meisje van veertien.

‘Hoi.’

Anwar verspilde geen tijd aan haar. Hij ging de trap op naar zijn slaapkamer, waar hij een computer met internetverbinding had, en ging meteen naar de website van het kiesregister van Londen. Hij wist dat dit uren zou kunnen duren, maar dat hinderde niet. Na bijna twee uur vond hij wat hij zocht. Gelukkig lag het adres waar de man woonde, of geacht werd te wonen, bijna net zo centraal als Star Street, maar dan wel in de gemeente Kensington and Chelsea. Chetwynd Mews, 14, Gibbons, Alexander P. Het was niet meer nodig dat ze Jeremy Quick schaduwden. Hij zou zelf naar dat adres gaan en het terrein verkennen.

Inmiddels waren Uma en Nilima ook thuisgekomen.

‘Mam vraagt steeds waar je bent,’ zei Nilima verwijtend.

‘Dan kun je nu tegen haar zeggen dat ik hier geweest ben, hè?’

‘Je gaat zeker naar Bayswater terug, waar je iemand kent. Het is zeker een meisje?’

‘Dat zou je wel willen weten, hè, nieuwsgierige Nilima?’ zei Anwar en hij gooide de achterdeur achter zich dicht.

Hoe vaak zou Quick naar huis gaan en Alexander Gibbons worden? Misschien elke dag, misschien maar een enkele keer. En waarom deed hij dat? Eén ding stond vast. Als hij het zich kon veroorloven om twee adressen tegelijk aan te houden, waarvan een in Kensington, zat hij goed in zijn poen. Daarom moest dat geldkistje zo gauw mogelijk open. Er kon best iets in zitten wat net zo waardevol was als die hanger. Als hij het niet open kon krijgen, zou hij dan proberen Gibbons-Quick te dwingen het zelf te doen? Maar dan wel in Kensington. Niet hier.

Anwar parkeerde het busje in St Michael’s Street en liep naar Edgware Road terug, waar hij bij een kiosk een stratengids van Londen kocht. In zijn kamer was Keefer tot zijn versufte staat teruggekeerd; hij lag in foetushouding op de vloer. Anwar gaf hem een trap in zijn ribben, gewoon omdat hij daar zin in had. Keefer kwam niet in beweging. Ik hoop niet dat hij dood is, dacht Anwar, niet uit genegenheid voor zijn vriend maar omdat het een heel probleem zou worden om het lichaam het huis uit te krijgen zonder dat iemand het zag.

In de stratengids zag hij dat Chetwynd Mews een zijstraat was van Launceston Place, W8. Hij kon met de auto gaan of de metro naar Kensington High Street nemen. Fluitje van een cent. Nu zou hij eerst nog eens proberen het geldkistje open te krijgen. Na een paar vruchteloze uren verschenen Julitta en Flint. Ze keken onverschillig naar Keefer, die wel vaker in die staat verkeerde.

‘Vind je het gek,’ zei Julitta, ‘dat ik tegen hem zei dat hij kon oprotten? Wie wil er nou zoiets in huis? Heb je dat ding nou nog niet open?’

Zo moest je Anwar niet aanspreken. ‘Probeer jij het dan, kreng. Jij krijgt nog geen blikje bonen open, laat staan een geldkist.’

‘Rustig maar. Ik vroeg het alleen maar.’

‘Komen jullie voor iets? Zo niet, dan kunnen jullie opsodemieteren, en neem hem dan ook mee.’

Ze moesten er met zijn drieën aan te pas komen om Keefer overeind te krijgen. Julitta pakte zijn ene arm en Flint de andere. Anwar hoorde hen de trap af stampen, Julitta met haar klakkende hakken, Keefer mompelend en vloekend, met zijn zware schoenen tegen de treden schoppend. Terug naar het geldkistje. Het begon ernaar uit te zien dat hij Gibbons-Quick moest dwingen het zelf open te maken. Hem een beetje martelen; o, ja, fluitje van een cent, hij zou het openmaken, maar zodra ze weg waren, zou hij naar de politie gaan met het signalement van hen allemaal. Het was voor Anwar belangrijk dat hij geen strafblad kreeg. Tot nu had hij zijn reputatie schoon gehouden, misschien met uitzondering van zijn spijbelgedrag.

Nu probeerde hij allerlei combinaties. Een-twee-drie-vier en vijf-zes-zeven-acht. Alle vier cijfers hetzelfde, zes-zes-zes-zes, acht-acht-acht-acht. Niets werkte. Voor de lol probeerde hij het nummer dat hijzelf nooit als code zou gebruiken, het lag te veel voor de hand, en Gibbons-Quick zou geen enkele reden hebben om het te gebruiken: drie-drie-acht-zes. Zijn eigen geboortedag, 3 maart 1986. Tijdverspilling, zei hij tegen zichzelf, maar hij toetste het toch in.

Het geldkistje liet een diep gromgeluid horen, en toen twee klikken. Het deksel gleed open.

‘Dit is niet te geloven,’ zei Anwar en hij deed zijn ogen dicht. Toen hij ze weer opendeed, stond het deksel nog op een kier. ‘Kom op. Je hebt het gefikst.’

Maar wat was dat? Een paar goedkope oorringen, een aansteker en het soort meisjeshorloge dat je kon opspelden. Zijn teleurstelling zakte meteen weg toen hij besefte wat hij in handen had. Dit waren dé oorringen, die van Jacky Miller, en die aansteker was van een van die andere meisjes en het horloge was van een derde. De kranten en de televisie hadden het er elke dag over. Twee vermoorde meisjes en een derde die waarschijnlijk ook vermoord was. Gibbons-Quick had hun bezittingen, of beter gezegd, hij had ze gehad. Dat moest betekenen dat hij die meisjes had vermoord. Hij was de rottweiler. Welke andere verklaring was er mogelijk?

Anwar Ghosh was oud in de criminaliteit, maar toch was hij nog maar zestien. Hij kwam uit een ‘goed gezin’, zoals de directeur van zijn school het zou hebben genoemd, en hij was opgegroeid in de traditie van de beter gesitueerde Indiërs: hard werken, langdurige schoolopleidingen, spaarzaamheid, en het belang van het gezinsleven, of beter gezegd, het familieleven. Het idee dat hij, zoon van welvarende mensen en voorbestemd voor grote dingen, in het appartement van een seriemoordenaar had ingebroken en hem had bestolen, maakte dat hij het opeens ijskoud had. Het was of hij onder een douche had gestaan waar plotseling ijskoud water uit was gekomen. Een ogenblik, even maar, dacht hij erover het geldkistje met inhoud en al weg te gooien. Hij kon tegen de anderen zeggen dat er alleen maar nepsieraden en een paar bankbiljetten in hadden gezeten. Hij kon het ding vanaf een brug in het kanaal gooien.

Maar misschien was er geld te verdienen met het kistje. En niet zo’n beetje ook. Misschien leverde het duizenden, tienduizenden ponden op. Vergeet niet, Gibbons-Quick heeft geld zat, zei hij tegen zichzelf. Vergeet niet dat hij twee woningen heeft. Hij is een rijke patser. Wat ging hij doen? Eerst rustig nadenken over de volgende stap. En hij mocht nooit vergeten dat de man erg gevaarlijk was.

Even voor vijf uur was Anwar in het straatje waar Gibbons woonde. Hij zat in het witte busje en durfde daar niet uit te komen, want toen hij hier aankwam, had hij nog net een parkeerwachter zien weggaan en er was altijd de kans dat die terugkwam. Hij stond voor nummer 9, maar aan de overkant, bij een muur met klimop. Vanaf dit punt kon hij nummer 14 goed observeren. Het huis had een garage en toen Anwar door het raampje keek, zag hij binnen een zilverkleurige Mercedes staan. In tegenstelling tot Inez onder soortgelijke omstandigheden noteerde hij het nummer.

Zijn ontdekking was nog niet vanzelfsprekend voor hem, was nog niet iets uit zijn dagelijks leven. Telkens als hij aan die dingen in dat geldkistje dacht, brak het zweet hem uit, en dan vroeg hij zich af of hij droomde. Dit kon toch niet? Maar het was echt zo. En nu ging hij er geld uit slaan. Vergeet dat niet, zei hij tegen zichzelf, telkens als hij dacht dat hij droomde, vergeet dat niet.

Gibbons-Quick was thuis. Anwar had hem niet naar binnen zien gaan, maar hij had hem door een raam gezien. De man was gemakkelijk herkenbaar, al had Anwar hem maar twee keer ontmoet, een keer toen de man naar huis kwam – nou ja, naar zijn ene huis – nadat hij een weekendje weg was geweest, en een keer toen de man door Edgware Road liep en hij en Freddy uit Ranoush Juice kwamen. En nu was G-Q achter een bovenraam verschenen. Hij keek het straatje in en trok de gordijnen dicht. Dat was dus de kerel die al die meisjes had vermoord, een wurgkoord om hun nek had gelegd en dat koord had aangetrokken tot ze dood waren! Dat was toch niet te geloven? Zo moet je niet denken, zei Anwar streng tegen zichzelf. Het was echt gebeurd. Hij was het.

En nu kwam Gibbons-Quick naar buiten, net op het moment dat de parkeerwachter aan het andere eind van het straatje was opgedoken. Waar ging hij heen? Blijkbaar terug naar Star Street, via Kensington High Street. Anwar volgde hem een eindje, maar kon dat niet lang volhouden, want er was te veel verkeer en iedereen wilde zo snel mogelijk rijden. Omdat hij geen rijbewijs had en niet verzekerd was, wilde Anwar beslist niet de aandacht op zichzelf vestigen als hij achter het stuur van Keefers busje zat.

Op weg naar huis dacht hij na over alles wat hij over Gibbons-Quick aan de weet was gekomen. Blijkbaar leidde de man een dubbelleven en had hij veel te verbergen. Een man die uit het ene leven kon verdwijnen om in het andere weer op te duiken, en ook een man met een bizar gevoel voor humor. Hij zou nu al twee dagen weten dat zijn geldkistje weg was en dat het de dieven zou lukken het open te krijgen, als ze maar genoeg hun best deden of erg veel geluk hadden. Alleen een dief die uitzonderlijk dom was, zou er genoeg van krijgen en het kistje ongeopend weggooien. En dus moest de rottweiler verwachten dat iemand hem zou benaderen, misschien zelfs iemand van de politie.

De volgende stap, dacht Anwar, hield in dat hij aan Gibbons-Quicks verwachtingen zou voldoen, maar eerst moest hij zorgvuldig het terrein verkennen.

Will was weer een angstig kind. Aangemoedigd door zijn vrienden, door Becky en Monty en Keith, had hij in de loop van de jaren een klein beetje volwassenheid ontwikkeld, maar dat was blijkbaar helemaal weggevaagd door de politie. Soms lag hij op zijn buik op Becky’s bed, soms zat hij ineengedoken op een hoek van de bank, en staarde dan in de leegte of door het grote raam naar de lucht. De televisie kon hem nog amuseren, zolang de programma’s niet meer dan zoethoudertjes waren, eenvoudige spelletjes die bestemd waren voor kijkers met een laag IQ, vond Becky, of kindertekenfilms, of komische oude films. Maar zelfs in die films kwamen scènes met geweld voor, duels, ruwe behandeling van gevangenen, bestraffing en dood, en dan werd Will bang en begroef hij zijn hoofd in de kussens. Detectiveseries, oorlogsfilms, nieuwsprogramma’s, daar kon geen sprake van zijn. De aanblik van een geüniformeerde politieman op het scherm, of zelfs een rechercheur in burger met een regenjas en een hoed, maakte al dat hij kermend de kamer uitrende om zijn toevlucht in haar slaapkamer te zoeken. Ze sliep daar niet meer. Ze had de kamer aan hem overgelaten en sliep zelf in de studeerkamer.

Zoals hij had beloofd, probeerde James het opnieuw. Hij bleef komen. Hij leek net een maatschappelijk werker die een geval onderzoekt, want tot meer was het tussen hem en Becky niet gekomen. Hij kuste haar als hij binnen kwam, ongeveer net zoals zij Will kuste, hielp haar met theezetten, vertelde haar over gebeurtenissen op kantoor, bood haar een televisietoestel aan dat ze in de studeerkamer kon gebruiken.

‘Dank je, maar dat hoeft niet,’ zei ze, misschien met meer optimisme dan ze echt voelde. ‘Will gaat over een week of twee naar zijn eigen appartement terug. Ik heb twee weken vrij genomen en ik heb nog één week. Daarna moet ik terug, anders raak ik mijn baan kwijt.’

James was verslaafd geraakt aan het cryptogram in de Times . Hij maakte het telkens als hij kwam, en Becky, die er altijd even naar keek voordat ze de krant bij het oud papier legde, zag dat hij er steeds beter in werd. Er waren nog maar zelden lege vakjes, plaatsen waar hij geen woord kon vinden dat bij de omschrijving paste. Toen hij wegging, kuste hij haar op de wang en zei dat hij over een dag of twee nog eens ‘langskwam’. Voordat hij was aangekomen en meteen nadat hij was vertrokken, nam ze een slok, of twee slokken, uit de geheime fles whisky die ze op een verborgen plank in de keuken had staan.

Een andere bezoeker was Keith Beatty. Het deed Becky verdriet om Keith geschrokken naar Will te zien kijken, en ze besefte dat ze aan zijn achteruitgang gewend was geraakt. De eerste minuten wist Keith niet wat hij moest zeggen, maar toen herstelde hij zich en deed hij zijn best om niets te laten blijken, iets waar ze hem in stilte dankbaar voor was. Hij praatte over het karwei waar hij mee bezig was, zijn vrouw, zijn kinderen en zijn zus.

‘Kim mist je echt, Will. Ze vraagt steeds hoe het met je gaat. Ze zei dat je contact met haar zou opnemen om weer een afspraakje te maken, en nu dit. Ik kan je verzekeren dat ze niet veel meer van de politie moet hebben.’

Tot haar verbazing constateerde Becky dat hij nog steeds scheen te denken – zoals hij altijd had gedacht – dat Will een normaal persoon was die alleen een beetje terughoudend was en om de een of andere reden een goede schoolopleiding was misgelopen. Dacht zijn zus dat ook?

‘Ik wil haar wel eens meebrengen, als mevrouw Cobbett, ik bedoel Becky, daar geen bezwaar tegen heeft.’

‘Natuurlijk niet.’

Wat kon ze anders zeggen? En Will, die James nooit vertrouwde, ging zichtbaar vooruit als Keith bij hem was. Hij praatte wat, gaf antwoord op vragen en glimlachte veel, zoals hij ook had gedaan voordat hij in die tuin aan het graven was en door de politie werd betrapt. Misschien zou hij ook zo gunstig op Kim reageren. Becky zag het als een soort therapie. Dit was misschien de manier om Will er bovenop te helpen.

Keith geloofde blijkbaar dat Will alleen maar lichamelijk ziek was geweest, dat hij een of ander virus had opgelopen. Ze mocht Inez wel dankbaar zijn, nam ze aan, want die had het blijkbaar zo aan Wills kennissen gepresenteerd. Zijzelf voelde zich – bijna voor het eerst sinds hij was geboren – niet schuldig meer. Door haar leven, haar toekomst en haar hele persoonlijkheid voor hem op te offeren had ze zich van haar schuldgevoel bevrijd, maar alleen wat hem betrof. Ze voelde zich nog wel schuldig om haar werk, om het feit dat ze niet vanuit haar huis werkte, zoals ze van plan was geweest, om haar carrière en haar mogelijke minnaar. Ongetwijfeld hoorde dat schuldgevoel bij haar aard. Als ze het uit een bepaald aspect van haar leven verdreef, dook het in een ander aspect op. Het drinken was niet meer uit haar leven weg te denken, en dan ook nog het ergste soort drinken, stiekem, in het verborgene. Het was een complot van haar ego en haar onderbewustzijn.

Al deze gedachten vormden geen antwoord op de moeilijke vraag wat ze moest doen als ze weer naar kantoor ging. Als ze haar baan wilde houden, moest ze teruggaan. Ze moest nog twintig jaar werken tot haar pensioen, en trouwens, ze was van plan om nooit met pensioen te gaan. De wanhoop nabij, zat ze te luisteren, terwijl Keith over zijn zoontje vertelde, dat voor het eerst naar de peuterspeelzaal ging. Will knikte, glimlachte en zei: ‘Goed zo.’ Of: ‘Hij is nu groot.’ Ze besefte dat ze in een soort kooi zat, zonder ontsnappingsluik, de ondankbare, onbetaalde, moeizame en geestdodende rol van iemand die voorgoed op iemand anders moest passen.

Diezelfde week werd het lichaam van Jacky Miller in de voortuin van een huis in South Kensington gevonden. Het huis was leeggehaald, en hoewel veel van het puin was verwijderd, was een deel van de voortuin, waar vroeger een gazon was geweest, weer bedekt met bakstenen, latten, stukken glaswol, scherven en kapotgetrokken vloerplanken. Het was onaangenaam en gevaarlijk om met de glaswol in aanraking te komen, want het dikke, zachte gele spul bestond uit heel dunne naaldjes van glas. Als je je blote handen erin stak, kreeg je er allemaal haarfijne schrammen op. Daarom was dit het laatste wat werd weggehaald, en toen dat gebeurde, vond de bestuurder van de puinwagen een overleden meisje, dat al in staat van ontbinding verkeerde.

Haar moeder, die de afgelopen maand tussen hoop en vreselijke angst heen en weer had gezweefd, identificeerde het lichaam in het mortuarium. Ze liep ernaartoe, keek ernaar en wendde zich af als een vrouw die aan het slaapwandelen was.

Al die tijd had Jacky op niet meer dan twee straten afstand gelegen van het straatje waar Jeremy Quick als zichzelf, als Alexander Gibbons, woonde. Hij reed bijna nooit met zijn auto door het West End, maar hij had het gedaan op de avond dat Jacky de club verliet waar ze met haar vriendinnen was geweest. Omdat het lang na sluitingstijd was, had hij, zodra hij de meisjes zag, zijn auto op een zeldzame lege plek langs een enkele gele lijn kunnen zetten. Het waren er vier en ze waren een beetje dronken, uitgelaten en misschien ook moe. Het was weer net als bij Gaynor Ray.

Hij ging naar hen toe en was niet meer dan een meter bij hen vandaan toen hij een telefooncel binnen ging en deed alsof hij aan het bellen was. Tintelend van opwinding, herinnerde hij zich Gaynor en het zilveren kruisje, de bereidheid waarmee ze een lift van hem had aangenomen. Hij begreep nu net zomin wat er met hem aan de hand was als hij dat ooit had begrepen. Aan een analyse van zijn gevoelens kwam hij ook niet meer toe, want hij keek nu naar het meisje dat hij straks zou doden. Zijn verstand moest het afleggen tegen een sterkere factor, die geen seks was, of woede of wat sommige mensen die er niets van wisten bloeddorst noemden. Was het een allesoverheersend verlangen om wraak te nemen?

Drie van de meisjes liepen weg door Tottenham Court Road; misschien wilden ze de nachtbus nemen. Het meisje dat hij had uitgekozen – waarom zij? – sloeg een zijstraat in en bleef langs de trottoirband staan wachten, waarschijnlijk op een taxi. Het was tien voor halftwee en er waren geen taxi’s. Er waren ook geen mensen, niet in deze smalle, donkere straat.

Het grauwe, witte licht van een enkele straatlantaarn glinsterde op de oorringen die ze droeg. Briljantjes in zilver, als diamanten in wit goud. Hij startte de auto. Als hij daar was gebleven, zou hij misselijk zijn geworden. Dan had hij moeten uitstappen om over te geven in de goot. Een vorige keer, toen hij die aandrang probeerde te bedwingen en daar alleen in was geslaagd omdat het meisje een deur had opengemaakt en naar binnen was gegaan, had hij echt overgegeven. Deze keer niet.

Zoals gewoonlijk zag hij er onberispelijk uit: donker pak, wit overhemd, blauwe das. Hij had zich een accent aangeleerd dat zo ver mogelijk verwijderd was van het Nottingham-dialect waarmee hij was opgegroeid. Toen hij stopte op de plaats waar een taxi die ze wilde zou hebben gestopt, zei hij dan ook met een bekakt accent: ‘Waar ga je heen? Kijk niet zo...’ Ze keek helemaal niet op een bijzondere manier, alleen verrast. ‘Ik ben niet echt een vreemde. Ik heb een dochter van jouw leeftijd en ik ben volkomen veilig.’

‘Wandsworth,’ zei ze en ze noemde de straat.

‘Weet je zeker dat je mee wilt? Wil je niet liever op een taxi wachten?’

‘Die zijn er niet. Waar gaat u zelf heen?’

‘Balham,’ zei hij. ‘Het ligt op mijn route.’

Hij had haar naar het zuiden gereden, bijna langs zijn eigen huis, via World’s End en naar Chelsea en over de Wandsworth Bridge Road. Ze praatten de hele tijd, zij over haar vriendinnen en de afgelopen avond, en hij, blij met zijn grote fantasie, over zijn vrouw die arts was, zijn dochter in Oxford, zijn zoon in de eindexamenklas. Toen ze bijna bij Wandsworth Bridge waren, sloeg hij een stil zijstraatje in.

‘Ik geloof niet dat dit de route is,’ zei ze, niet angstig maar alsof ze het tegen een vriend had die een verkeerde afslag had genomen.

‘Weet ik. Ik wilde het opzoeken in mijn stratengids, zoals taxichauffeurs doen.’

Hij maakte zijn gordel los en boog zich over haar heen om het handschoenenvakje open te maken. Maar in plaats van het stratenboekje te pakken had hij zijn hand over het stuk elektriciteitssnoer gelegd dat in het vakje lag.

Toen het was gebeurd, verplaatste hij het lichaam niet eens. Voorbijgangers, voorzover die er waren, zouden denken dat zijn passagier in slaap was gevallen. Het was een risico, maar door risico’s te nemen tilde hij dit alles boven het onverklaarbare, het lugubere, uit. Misschien maakten de risico’s het meer tot een spel, minder echt. Evengoed kon ze daar niet lang blijven zitten. Op weg naar zijn eigen huis, waar hij in elk geval de nacht wilde doorbrengen, kwam hij langs de berg puin in de voortuin. Er stonden daar kolossale huizen, allemaal vrijstaand, allemaal met een tuin vol dichte struiken en hoge bomen. Er brandden nog een paar lampen, maar in dit huis natuurlijk niet, en ook niet in een van de huizen ernaast. Meestal vond hij het niet nodig om een lijk te verbergen, maar ditmaal had hij het gevoel dat hij dat wel moest doen. Hij had haar oorringen afgenomen zodra hij wist dat ze dood was. Zoals hij al tegen zichzelf had gezegd: het was net als met Gaynor Ray...

Toen hij een week later langs het huis was gelopen, had hij tot zijn tevredenheid gezien dat de stukken glaswol die als haar enige afdekking hadden gefungeerd nu half begraven lagen onder bakstenen en zand en stukken hout. Het kon nog een hele tijd duren voordat ze haar vonden. En dat vermoeden bleek juist te zijn.

De ontdekking leidde hem even af van het probleem dat bijna voortdurend door zijn hoofd speelde: wat zou er van het geldkistje zijn geworden? Een gunstig resultaat was natuurlijk ook mogelijk. Misschien hadden de dieven er genoeg van gekregen en hadden ze het ergens ongeopend weggegooid, of misschien hadden ze de voorwerpen die erin zaten niet herkend. En als ze ze wel hadden herkend, hadden ze misschien besloten om niets te doen, want dat was veiliger. Waren zij niet net zo crimineel als hij? De kans dat zulke mensen naar de politie gingen was klein.

Naarmate er meer dagen verstreken waarin niets gebeurde, kwam hij tot rust. Misschien kon hij maar het beste zijn ware identiteit aannemen en voorgoed Alexander Gibbons worden, zoals hij al had besloten toen hij van plan was met de fictieve Belinda te trouwen. Sinds de inbraak was het appartement in Star Street minder aantrekkelijk voor hem. Hij had het gevoel dat de intelligente Inez wantrouwig begon te worden. Niet dat ze hem van zijn echte misdrijven verdacht, daar was hij zeker van, maar ze vermoedde wel dat hij er maar wat op los fantaseerde. Hij vond het niet prettig meer om met haar alleen te zijn, en ‘s morgens sloeg hij de kop thee en het praatje meestal over. Een of twee keer ging hij niet naar zijn werk in zijn andere huis maar bleef hij de hele dag in Paddington. Hij liep rond, zat in cafés koffie te drinken en vroeg zich de hele tijd af of iemand hem volgde. Soms was hij er zeker van dat hij een schaduw had die achter hem aan kwam door Bayswater Road, Westbourne Terrace en het sombere, verlaten Bishop’s Bridge. Maar lang voordat hij thuiskwam, bleek de man of vrouw in kwestie hem helemaal niet te volgen. Ze gingen gewoon in dezelfde richting als hij, en in hetzelfde tempo.

De kranten maakten veel werk van de ontdekking van Jacky Millers lichaam en brachten interviews met haar moeder, haar familie en vriendinnen. Een van die interviews, met de vriendin die Jacky de oorringen had gegeven, stond hem helemaal niet aan, want het meisje, dat de oorringen te zien kreeg die hij had gekocht en in de winkel had gelegd, ontkende dat die hangers haar cadeau waren geweest. De oorringen hadden twintig briljantjes gehad, ze had ze geteld, terwijl de hangers die de politie haar liet zien er maar zestien hadden. Op de een of andere manier vonden ze bij een juwelier precies dezelfde hangers als de vriendin had gekocht. Een foto van die hangers, naast een foto van het paar dat hij had gekocht, verscheen in alle kranten en ook op televisie.

Dit was slecht nieuws voor hem, dacht Jeremy in zijn appartement. Deze dag werkte hij niet en hij zwierf ook niet door het noordwesten van Londen. Als de dieven van het geldkistje dit verhaal zagen – en de kans daarop was groot – zag het er nog slechter voor hem uit. Nu zouden ze in elk geval weten dat de oorringen in het kistje, met twintig briljantjes in elke ring, identiek waren aan die op de foto. Waarom had hij er toch niet aan gedacht om die glinsterende stukjes glas te tellen voordat hij de vervangende hangers kocht? Hij had er geen moment bij stilgestaan. Hij had nooit gedacht dat het aantal enig verschil zou maken. Wilde dat zeggen dat hij minachting had voor vrouwen die zich met goedkope sieraden behingen? Of zelfs dat hij neerkeek op alle vrouwen, sterker nog, dat hij van vrouwen walgde? Misschien wel. Hij zou er op dat moment niet één kunnen noemen die hij sympathiek vond.

Behalve zijn moeder. Voor de rest gold het wel. Trouwens – en nu deed hij een vreemde ontdekking – zijn moeder was niet precies een vrouw, ze was uniek, zijn moeder. Ze stond boven alle categorieën, boven seks. Hij werd moe van al dat gespit in zichzelf, en was bijna in slaap gesukkeld in zijn stoel, toen de telefoon ging. Er waren maar weinig mensen die dit telefoonnummer kenden. De andere huurders natuurlijk, en nu Inez, en vermoedelijk ook de politie.

Hij liet het toestel vijf, zes keer overgaan. Toen nam hij op.