29
Hij herkende haar. Ditmaal probeerde ze geen klanten te verleiden met parfum, maar stond ze achter een toonbank met een meisje te praten dat ongeveer even oud was maar er heel anders uitzag. Voorzichtig ging hij naar haar toe, in verwarring gebracht door al die verschillende artikelen om hem heen. Hoe konden vrouwen dat aan? Waarom lieten ze zich ermee in? Het leek hem veel onnodig en uiteindelijk nutteloos werk. Toen werden die gedachten verdreven door een angst die in hem opkwam. Zou de politie het al weten? Die gedachte had al een halfuur begraven gelegen onder een onlogische, onnodige, irreële vraag die, ook als hij het antwoord wist, geen enkele bijdrage zou leveren aan zijn welzijn, zijn leven, zijn gemoedsrust. Dat alles was voorgoed weg. Voordat hij stierf, wilde hij de naam van het parfum weten; meer niet.
Terwijl hij door het warenhuis liep, was de donkere schoonheid verdwenen. Hij keek om zich heen in de hoop haar terug te zien. Er waren tientallen meisjes, sommigen zo volmaakt als een fotomodel, allemaal aantrekkelijk. Hij zei tegen het bleke, blonde meisje: ‘Pardon?’
Ze draaide zich om en hij verbeeldde zich dat ze haar die uitdrukking op haar gezicht, vriendelijk, tolerant, vol begrip, hadden aangeleerd. Ze moest zo’n gezicht zetten als ze met een klant van het mannelijk geslacht te maken kreeg. ‘Wat kan ik voor u doen?’
Deze ene keer ergerde hij zich niet aan die belachelijke frase, die niet in het dagelijkse taalgebruik thuishoorde. Bijna beschroomd zei hij: ‘Ik ben hier ruim een week geleden geweest en toen stoof uw vriendin wat parfum over me heen.’
‘Mijn vriendin?’
‘De jongedame met wie u zojuist stond te praten. Ik zou graag willen weten hoe dat parfum heet.’
‘Nou, Nicky werkt eigenlijk niet met onze producten. Ze is daar.’ Ze wees naar een andere toonbank met een andere collectie pakjes en flesjes en potjes erachter. ‘Maar ze is nu in bespreking.’
Hij schrok vreselijk van dat excuus, of die uitvlucht, die meestal werd toegepast wanneer het om de verblijfplaats van directeuren of topmanagers ging. Hij voelde zich oud, iemand uit een nieuwe, andere wereld. Het enige wat hij nu nog kon doen, dacht hij, was naar huis gaan, zich verdedigen en zo nodig een eind aan alles maken.
Het medegevoel blonk als tranen in haar ogen. ‘Kunt u zich de datum herinneren? Hoe zag de... eh, geur, eruit?’
‘Het was zaterdag 1 juni. ‘s Morgens. Ik denk dat het eruitzag als... Het was zwart en goudkleurig. Ze spoot het op me. Ik moet... Ik wil...’
‘Ik begrijp het volkomen,’ zei ze en hij kon alleen maar bedenken hoe weinig ze ervan kon begrijpen. ‘Ik kan het wel voor u vinden. Ik heet Lara, als u dat nu onthoudt? Lara. Als u me uw telefoonnummer geeft...?’
Hij had geen kaartjes voor Star Street en vertelde haar dus het nummer. Ze schreef het op. Hij wist dat hij nooit iets van haar zou horen. In het onwaarschijnlijke geval dat ze hem zou bellen, dat ze het papiertje niet was kwijtgeraakt en hem niet was vergeten, zou het te laat komen. Hij bedankte haar en besefte dat Jeremy Quick in de afgelopen uren bescheiden en nederig was geworden. Al zijn arrogantie was weg. Alexander Gibbons had stilletjes zijn plaats ingenomen.
Hij moest Star Street voorzichtig benaderen. Hij was blij dat het was gaan regenen terwijl hij in het warenhuis was. Het was een fijne motregen die als een mist in de lucht hing en de stank van diesel en fastfood versterkte. Een taxi kon hij wel vergeten, maar het was niet ver. Hij besloot te gaan lopen. Als er politiewagens stonden, als de auto van Crippen of Zulueta er stond – hij zou de donkerrode Audi van de inspecteur en de blauwe Honda van Zulueta al van ver herkennen – zou hij zich terugtrekken om een strategie uit te werken. Maar het hoefden niet die twee rechercheurs te zijn; ze konden een vrije dag hebben, of misschien was er een heel ander team op de zaak gezet. Hij liep over Seymour Place en sloeg links af George Street in, richting Edgware Road.
Hij kon er wel van uitgaan dat de jongen met de zwarte sluier de afgelopen nacht niet naar de politie was gegaan, want dan zouden ze hem vanmorgen in alle vroegte hebben opgepikt, iets waar hij vreselijk bang voor was geweest toen hij wakker lag en zijn slapeloze fantasie voor zijn ogen werd afgedraaid. En waar was nu zijn theorie dat ‘die mensen’, de jongen en zijn vriendin, zo laat naar bed gingen dat ze pas in de loop van de middag aan hun dag begonnen? Dat zouden ze in een noodgeval natuurlijk niet doen, niet als ze het spoor zag dat het wurgsnoer op de hals van haar vriend had achtergelaten. Misschien had de jongen niet tot de ochtend gewacht...
Intussen stak hij Edgware Road over. Hij was erg nat en had overwogen een paraplu te kopen, maar had dat niet gedaan. Hij vroeg zich af vanuit welke richting hij het huis het best kon benaderen. Ze zouden verwachten dat hij van hier door Star Street zou lopen, of vanaf Norfolk Square, en dus zou hij St Michael’s Street nemen.
Hij wist niet dat hij door een raam aan de linkerkant werd gadegeslagen. Anwar wees Flint op hem. Ze stonden in de hal en tuurden door het ruitje in de voordeur.
‘Ga je de kit bellen?’
‘Dat weet ik niet. Maar nee,’ zei Anwar. ‘Ik heb ze verdomme al genoeg geholpen. Laat ze zelf maar eens wat werk verzetten.’
Geen politieauto’s, helemaal geen auto’s. Zoals op een ochtend midden in de week bijna nooit voorkwam, waren de parkeerplaatsen, zowel die voor bewoners als die met meters, in de buurt van de winkel allemaal vrij. Jeremy bleef voor de bewonersdeur staan twijfelen en ging in plaats daarvan via de winkel naar binnen. Als Inez een schreeuw gaf of schrikachtig reageerde, zou hij daar veel uit kunnen afleiden.
Ze keek op van haar boekhouding en zei niet erg vriendelijk: ‘O, hallo.’
Een grijns van die idioot in zijn bruine stofjas. ‘Goedemorgen, meneer Quick. Dat is lang geleden. Vroeger kwam u altijd even binnen wippen om met de bazin te praten.’
Daar ging hij niet op reageren. Jeremy raapte zijn moed bij elkaar. ‘Heeft er nog iemand naar me gevraagd?’
‘Ik geloof van niet,’ zei Inez. ‘Die zouden dan toch bij jou aanbellen? O, ja, er kwam een telefoontje van die politieman, Zulueta, heet hij toch? Hij wilde weten of je thuis was. Ik zei dat ik geen flauw idee had. Het klonk niet belangrijk.’
Nee, natuurlijk niet. Hij bedankte haar, nog steeds bescheiden, en ging via de binnendeur naar boven. De volgende verdieping dreunde van Rachmaninov. Hij verbeeldde zich dat hij de deuren zag schudden. In zijn appartement zweeg de telefoon, maar er was iets aan het toestel (of aan hem) wat hem vertelde dat het keer op keer had gerinkeld. Misschien had hij een antwoordapparaat moeten hebben, maar daar had hij nooit behoefte aan gehad, en wat zou hij er nu aan hebben om Crippens opgenomen stem te horen?
Op zijn dakterras was de eerste bloem van het seizoen in bloei gekomen. Hij wist de naam niet meer. De bloem was onbeduidend lichtroze, maar zoals in de catalogus had gestaan, was de geur erg verfijnd, als rijpe sinaasappels en jasmijn met een vleugje nootmuskaat. Hij boog zich naar de bloem toe en hield zijn neus bij het hart ervan. Ja, die bloem kwam haar belofte helemaal na. Het zou de laatste roos zijn die hij ooit zou ruiken, de laatste roos van zijn zomer. Toch zweeg de telefoon en zweeg de deurbel. Het enige geluid was de muziek van beneden en zelfs die drong maar vaag tot hem door. Misschien had Zulueta hem alleen willen vragen of hij de vorige nacht iets had gezien, want het was mogelijk dat de jongen zijn naam niet had durven noemen, omdat hij hem als een gevaarlijke man beschouwde, iemand die je niet kwaad moest maken. De jongen kon hebben geredeneerd dat ze misschien niet genoeg bewijs tegen Jeremy konden verzamelen en dat Jeremy dan vrij zou komen en wraak zou nemen op de jongen en het meisje die hem hadden verlinkt. ‘Ik ben een gevaarlijke man,’ zei Jeremy hardop, en in wat misschien de taal van de jongen was, ‘niemand fuckt met mij.’ Maar de stem waarmee hij dat zei, was zwak en zacht. Zijn ware gevoelens kwamen tot uiting in wat hij daarna mompelde: ‘Ik heb een rotleven gehad.’
Hij liep weer naar binnen en liet de tuindeuren openstaan, al was het koud en regende het nu harder. In de slaapkamer trok hij zijn natte broek en jasje uit en koos voor kleren die hij niet vaak droeg: een trui en spijkerbroek. Het was net twaalf uur geweest. Tijd voor een kleine gin-tonic, een beetje meer gin dan anders, een blokje ijs en een schijfje citroen. Hij was met een scherp mes de citroen aan het snijden, toen de telefoon ging. Hij sneed zich niet, want toen het geluid begon, verstijfden zijn handen en bleef het mes in de lucht hangen.
Opnemen of niet? Als hij niet opnam, zouden ze denken dat hij nog uit was en het later opnieuw proberen. Uiteindelijk zouden ze Inez bellen en dan zou zij het hun vertellen. Het zou verstandiger zijn geweest als hij niet naar de winkel was gegaan, maar daar was nu niets meer aan te doen. Toen het toestel voor de negende keer was overgegaan, nam hij op en zei met krachtige stem: ‘Hallo?’
De verbinding werd meteen verbroken. Nu wist hij het. Ze zouden komen. Als ze meteen vertrokken, zouden ze er binnen tien minuten zijn. Hij moest nu besluiten wat hij ging doen. Wat zou hij doen? Inez was in de winkel, samen met die dikke idioot. Jammer dat het Aziatische meisje er niet was. Ze was weggegaan of ziek geworden of wat dan ook. Er bleef maar één persoon over en die zou goed genoeg moeten zijn. Hij pakte het speelgoedpistool en liep de trap af. Rachmaninov werd luider met elke stap die hij zette. Ze had het geluid harder gezet. Misschien dacht ze dat hij weer uitging, toen ze zijn deur hoorde dichtgaan. Er stond haar nog een lelijke verrassing te wachten.
Hij bonkte met zijn vuisten op de deur en wist dat ze nu zou denken dat hij kwam klagen. Hij klopte opnieuw en schopte tegen de onderkant van de deur. De muziek zakte af tot gemurmel en met dat afschuwelijke scherpe accent dat ze soms gebruikte, riep ze: ‘Wat is er?’
‘Wil je opendoen? Ik ben het, Jeremy Quick.’
Ze maakte de deur erg langzaam open, alsof ze het met grote tegenzin deed. Hij zette een voet over de drempel voordat hij haar het pistool liet zien. Ze sloeg haar hand voor haar gezicht, hield van schrik haar adem in en begon toen te jengelen. Ze droeg een roze ochtendjas, eigenlijk niet meer dan een negligé, een en al sierstrookjes en een grote strik om haar middel. Haar grijzende blonde haar was slordig opgestoken en was vastgemaakt met zo’n klemmetje als erg jonge meisjes gebruiken.
‘Kom,’ zei hij. ‘Ik wil je boven hebben.’
Ludmila beefde over haar hele lichaam, een verschrompeld blad dat aan een tak bungelde, in beweging gebracht door de wind. In de staat waarin ze verkeerde, en op haar muiltjes met hoge hakken, had ze moeite de trap op te komen. Ze struikelde en kreunde, maar ze redde het en viel over de drempel toen hij de deur van zijn appartement openmaakte.
Hij liet haar op de vloer liggen, liep naar de ramen aan de voorkant en keek naar buiten. In de verte hoorde hij een sirene, maar hij wist niet of het een politieauto of een ambulance was. Alleen het geluid dat brandweerwagens maakten was duidelijk te herkennen, dat afschuwelijke en vreemd genoeg toch ook muzikale geloei waarmee ze hun lied begonnen, gevolgd door die harde waarschuwende klanken. Hij luisterde. Het geluid van de sirene stierf weg. Hij draaide zich om en richtte het speelgoedpistool weer op Ludmila. Ze was weggekropen en zat nu in een stoel. Nu ze niet meer gedwongen werd te lopen en trappen te beklimmen, was ze minder bang en had ze zichzelf beter onder controle.
‘Mag ik een sigaret?’ vroeg ze hem.
‘Goed. Dit pistool is geladen, als je dat maar goed begrijpt. Als het moet, zal ik het gebruiken. Mijn leven is niet belangrijk meer voor mij, en het jouwe ook niet.’
Hij liet haar een sigaret nemen en gaf haar vuur met zijn eigen, zelden gebruikte aansteker. Als hij haar dat zelf had laten doen, had ze van alles kunnen uithalen, bijvoorbeeld zijn vloerbedekking in brand steken. Ze inhaleerde, keek naar de aansteker, naar hem, en zei: ‘Dat is de aansteker van dat meisje.’
Dat was niet zo. Die had hij weggegooid. ‘Welk meisje?’
‘Dat gewurgd is.’
Hij had graag willen glimlachen, maar de spieren van zijn gezicht weigerden dienst.
‘Jij hebt haar gewurgd. Jij bent de rottweiler!’
Wat had hij altijd een hekel aan die bijnaam gehad. Hij verdedigde zichzelf, al wist hij dat het zwak klonk. ‘Ik heb nooit iemand gebeten. Dat is vuige laster. De kranten drukken allerlei onzin af.’
Terwijl hij dat zei, hoorde hij een auto en nog een, buiten stoppen. Een portier werd dichtgeslagen. Hij verstijfde. Als verlamd bleef hij staan. Ludmila keek op. De as viel van haar sigaret op de vloerbedekking.
Zodra hij weer over zijn benen kon beschikken, liep hij opnieuw naar het raam. Zulueta’s auto stond aan de overkant, langs een gele streep. In de auto daarachter zaten twee mannen. Het achterportier aan de andere kant ging open en Crippen stapte uit, gevolgd door een man van wie hij zich meende te herinneren dat hij Osnabrook heette. Jeremy schoof het raam open en maakte daarbij zoveel geluid dat Crippen opkeek.
Ze keken elkaar in de ogen. ‘We komen naar boven, Quick,’ zei hij. ‘We hebben een paar dingen te bespreken.’
Jeremy draaide zich even om naar Ludmila en riep toen naar beneden: ‘Ik heb niets te zeggen, niet tegen jullie en niet tegen iemand anders. En ik heet niet Quick. Ik heet Alexander Gibbons. Ik heb een pistool en ik heb mevrouw... eh?’
‘Perfect,’ schreeuwde Ludmila zo hard dat Crippen haar kon horen.
‘Ik heb mevrouw Perfect hier boven. Jullie hebben haar stem gehoord. Willen jullie haar zien?’
Hij wachtte niet op hun reactie, maar trok Ludmila uit de stoel en duwde haar, met het pistool in haar rug, naar het raam. Crippen ging de winkel in, gevolgd door Osnabrook. Terwijl hij het pistool op Ludmila gericht hield, trok Jeremy een stoel naar het raam en gaf haar met het pistool een teken dat ze daar moest gaan zitten, waar iedereen op straat haar kon zien. Er waren daar nu nog meer mensen, want er waren vier geüniformeerde agenten aangekomen. Ook zij gingen de winkel binnen, waaruit Freddy Perfect nu de straat op kwam gerend, onder het roepen van: ‘Ludo, Ludo!’
Ludmila wierp hem een handkus toe. Jeremy zag dat niet graag. Het gaf blijk van een luchthartigheid en koelbloedigheid die niet bij de ernst van de situatie pasten. Hij ging voor haar staan, drukte het pistool tegen haar hals en riep: ‘Zeg tegen haar dat ze zich moet gedragen. Als het moet, dood ik haar. Daar zit ik niet mee.’
Ludmila begon weer te beven. Hij voelde het. ‘Hou daarmee op,’ zei hij tegen haar. ‘Beheers je.’
Crippen en Zulueta waren samen de straat op gekomen, en ze hadden een van de geüniformeerde agenten bij zich. Zodra die man sprak, vanaf de andere kant van de straat en door een megafoon, wist Jeremy wat hij was. Een van die ‘psychologische’ politiemannen die dachten dat ze een wanhopige man met slimme tactieken tot overgave konden brengen.
‘Laat mevrouw Perfect gaan, Quick. Je schiet er niets mee op als je haar daar houdt en haar terroriseert. Uiteindelijk kom je er niet verder mee. Laat haar gaan. Laat haar de trap afgaan, dan komen wij haar tegemoet. We zullen niet proberen bij je binnen te komen, dat garandeer ik je.’
‘Hoe krijgen jullie me dan te pakken?’ zei Jeremy.
‘Als je beseft dat het allemaal niets uithaalt, geef je je wel over. Want het haalt toch niets uit? Wat jij doet, leidt tot niets en maakt de dingen op het eind alleen maar erger voor je.’
‘Het eind voor mij is hier, op deze verdieping.’
‘Geef me het pistool, Quick. Maak het leeg en laat het uit het raam vallen.’
‘Dat meen je toch zeker niet,’ zei Jeremy, ‘en ik heet niet Quick. Zo heb ik nooit geheten.’
De politieman ging daar niet op in. ‘Laat me zien dat je het pistool leegmaakt. Denk eraan, je hebt nog niets gedaan. Er is nog niets bewezen. Het gebeurt zo vaak dat mensen voor een ander worden aangezien. Laat het pistool vallen voordat je in de verleiding komt om iets te doen.’
De telefoon begon te rinkelen. Ze belden natuurlijk met Inez’ telefoon in de winkel. Hij kon erbij en door zich een beetje uit te rekken kon hij in de telefoon praten en tegelijk het pistool in Ludmila’s rug drukken.
‘Hallo?’
Niet de politie. Het meisje dat hem had gechanteerd, zei: ‘Nou zit je in de rottigheid, hè?’ En lachend legde ze neer.
Hij smeet de hoorn zo hard op de haak dat de hele tafel ervan trilde. Toen liep hij langs Ludmila heen om nog eens in Star Street omlaag te kijken. De psycholoog was er nog; hij overlegde met Crippen. Ondanks hun belofte kwam er iemand de trap op. Het waren er zelfs meer dan een, en als ze probeerden geen geluid te maken, brachten ze daar niets van terecht. Ze bonkten op zijn deur. Jeremy ging een beetje in die richting, het pistool nog op Ludmila gericht.
‘Als iemand die deur begint in te trappen, gaat ze eraan,’ zei hij, blij dat Ludmila weer beefde. ‘Ze beeft van angst. Dat is jullie schuld. Dat hebben jullie gedaan. Ik hoop dat jullie trots op jezelf zijn. Wie terroriseert er nu vrouwen?’
Hij kreeg geen antwoord. Hij verwachtte dat ook niet, maar er kwam een eind aan het bonken. Voorzover hij nog blij kon zijn met iets, deed het hem goed dat hij dat speelgoedpistool had. Het was net zo goed te gebruiken als een echt pistool, met één uitzondering. Het kon op het eind niet het dodelijke schot lossen, maar hij nam aan, hij hoopte, dat anderen dat zouden doen. De voetstappen gingen de trap weer af.
‘In de staat Utah,’ zei hij tegen Ludmila, ‘voltrekken ze de doodstraf door de veroordeelde voor een vuurpeloton te zetten. Wist je dat?’
‘Dat doen ze nooit,’ zei ze.
‘Dat hébben ze gedaan. Voor het laatst in de jaren zeventig. Ze vragen om vrijwilligers en ze krijgen er veel meer dan ze nodig hebben. De meesten schieten zo slecht dat ze nog geen olifant op twee meter afstand kunnen raken en dus zetten ze er ook een paar getrainde scherpschutters tussen. Zo zou ik graag dood willen gaan, executie door een vuurpeloton. En jij?’
‘Ik wil niet doodgaan. Ik ben net getrouwd.’
Hij lachte. De telefoon ging weer. Als hij niet opnam, zouden ze aan de gang blijven. Hij hield het pistool tegen haar hals, net onder haar rechteroor, waaraan een oorhanger als een kroonluchter bungelde.
‘Hallo?’
‘Met inspecteur Crippen, Quick. Of Gibbons. Of wat dan ook.’
Jeremy zei niets.
‘Je doet jezelf hiermee geen goed, weet je. Dat pistool was geen goed idee. Het gijzelen van mevrouw Perfect was geen goed idee. Als je haar laat gaan en het pistool uit het raam laat vallen, ben je op de goede weg om je zaak een gunstige behandeling te laten krijgen.’
‘Als je dat soort dingen zegt,’ zei Jeremy, ‘krijg ik veel zin haar te doden. Ik heb het pistool nu in haar oor. Als ik de trekker overhaal, is ze in een halve seconde dood.’
De verbinding werd verbroken. Ze waren natuurlijk weer aan het overleggen. Hij voelde dat Ludmila bij het pistool vandaan probeerde te komen. Ze draaide zich half om en keek naar hem op. ‘Waarom doe je dit?’ Ze sprak opeens met een Slavisch accent; misschien was ze dat daarstraks vergeten. ‘Waarom ik? Wat heb ik je gedaan?’
‘Je was er,’ zei hij eenvoudigweg.
Er was een andere auto gekomen. Geen auto, een politiebusje. Uit de achterdeur kwamen vier scherpschutters met geweren. Hij glimlachte.
‘Ik laat haar nooit gaan,’ schreeuwde hij uit het raam. ‘Als jullie me doden, doden jullie haar ook. Daar zal ik voor zorgen.’ Dat zou hij niet doen, maar het kon geen kwaad als ze dat dachten.
Zulueta was de straat op gekomen. Hij zag er aantrekkelijker uit, maar verder leek hij in Jeremy’s ogen sterk op de jongen die hij de vorige avond had geprobeerd te wurgen. Ze hadden broers kunnen zijn. De zwarte ogen van Zulueta keken naar hem omhoog.
‘We gaan nog niets doen... eh, Gibbons. Wij hebben net zomin haast als jij. Maar voor mevrouw Perfect ligt het anders. Ze is hartpatiënte, wist je dat?’
Jeremy wist dat niet en Ludmila ook niet. Freddy had het verzonnen. Maar Ludmila zou het niet ontkennen. Ze trok een moedeloos gezicht en kreunde een beetje.
‘Als ze een hartaanval krijgt, kom je in grote moeilijkheden, Quick. Waarom zou je dat niet vermijden? Laar haar nu naar beneden komen, dan lopen wij haar tegemoet. We hebben hier een dokter. Laat haar in veilige handen komen, Quick... ik bedoel, Gibbons.’
Jeremy schreeuwde, een vreemd gesmoord geluid: ‘Wat kan mij haar hart schelen? Straks kan niets me meer wat schelen.’ Behalve mijn moeder, dacht hij. O, god, mijn arme moeder! Maar hij zei: ‘Ik pleeg zelfmoord. Ik ben een zelfmoordbom, alleen gaan jullie het voor me opknappen.’
Nu wisten ze het. Jeremy liep vlug naar binnen en bijna meteen daarop ging de telefoon. Hij wilde eigenlijk niet opnemen. Wat had het voor zin? Star Street en een deel van Bridgnorth Street waren afgezet. Het publiek – dat altijd kwam, er was altijd wel iemand die merkte dat er iets aan de hand was – werd op een afstand gehouden, als schapen door herdershonden. De vier scherpschutters hadden hun positie ingenomen. Als het nu eens zijn moeder was die belde? Hij zou afscheid kunnen nemen... Hij nam op.
‘Ja? Hallo?’
‘Meneer Quick?’
Wie was dat nou weer? Hij voelde dat Ludmila verstijfde tegen de loop van het pistool. ‘Wie is daar?’
‘Lara,’ zei ze. ‘Het meisje van Selfridges. U was hier vanmorgen. U wilde de naam van een geur. Ik heb hem. Het is Libido. Zal ik dat voor u spellen?’
‘Dank u,’ zei hij. ‘Heel erg bedankt. U hoeft het niet te spellen.’
Libido. De bron van de begeerte, de lust. Hij had zelf nooit veel libido gehad, behalve die ene keer. Eén keer. Hij wilde lachen omdat hij daar op het eind van zijn leven pas achter kwam, maar hij kon het niet. Hij bedankte haar nogmaals beleefd, want hij was nu Alexander, en legde de hoorn op de haak. Ludmila verstijfde, draaide zich om, greep zijn pols vast en schreeuwde: ‘Dat is geen echt pistool! Als het metaal was, zou het kouder zijn. Dat is plastic, ik voel dat het plastic is!’
Ze was overeind gekomen en ze was verrassend sterk. Ze greep hem overal vast waar ze met haar handen kon komen en krabde hem toen in het gezicht. Hij gaf een schreeuw, niet van pijn, maar omdat zijn laatste hoop vervlogen zou zijn als ze weg kon komen. Hij schopte tegen haar schenen, met het pistool nog in zijn hand, sloeg haar in het gezicht en greep haar onder haar armen vast, eerst van voren, terwijl ze zich hevig verzette en hem woedend aankeek. Toen draaide hij haar met al zijn kracht om en hield haar zo dicht bij het raam dat ze er bijna uit viel. Beneden ging een jammerkreet op. Freddy was de winkel uit gekomen en wrong zijn handen in wanhoop.
Jeremy gebruikte haar nu als schild. Hij hield haar om haar middel vast. Maar tegelijk wilde hij zelf een doelwit blijven. Hij had maar één hand om haar vast te houden. Hij bracht de hand met het pistool omhoog en richtte het op Zulueta, die naar buiten was gekomen om Freddy naar binnen te trekken. Als Ludmila nu schreeuwde dat het pistool nep was, zou het allemaal voorbij zijn, zijn hoop op de dood door het vuurpeloton... Plotseling begreep hij dat ze dat natuurlijk niet zou doen! Ze wilde hem net zo graag dood hebben als hijzelf, en alsof ze zijn gedachten kon horen, deed ze een laatste woeste poging om zich los te trekken.
Hij verslapte zijn greep op haar en ze viel op haar knieën en rolde bij hem vandaan over de vloer. Libido, dacht hij, zo heette het nu, dat parfum dat hem tegen zijn wil en in strijd met zijn aard tot moordenaar had gemaakt. Mijn arme moeder, dacht hij nog, en toen richtte hij het pistool glimlachend op de scherpschutters.
Ze schoten hem neer.