27
Natuurlijk ging ze met hem trouwen. Daar hoefde Inez zich geen zorgen over te maken. Had ze haar uitnodiging voor de bruiloft niet ontvangen? Dat had Inez niet, en trouwens, ze was niet van plan om te gaan.
‘Ik heb hem hier de laatste tijd niet meer gezien.’
‘Hij wordt helemaal in beslag genomen door de voorbereidingen van het huwelijk,’ zei Zeinab. ‘Wat is er met die klok van Chelsea-porselein gebeurd?’
‘Die heb ik verkocht. Aan een man die niet afdong en gewoon betaalde wat ik vroeg. Eindelijk.’ Hoewel ze nu positiever over Zeinab dacht dan op de vrije dag, kon Inez het niet laten om iets venijnigs te zeggen. ‘Om ongeveer kwart voor tien vanmorgen. Voordat jij kwam.’
Zulke opmerkingen hadden geen effect op Zeinab. ‘Jammer dat hij dat beest niet ook heeft meegenomen.’ Ze stond voor de spiegel die ze de hare noemde en bekeek zichzelf daarin. Ze was mooi als altijd, maar haar hals, armen en oren waren vrij van sieraden. De enige diamanten die ze droeg, zaten in Morton Phiblings verlovingsring. ‘Jammer dat die hanger gepikt is,’ zei ze. ‘Ik heb het hem niet verteld. Daar kan ik maar beter mee wachten tot de huwelijksnacht.’
‘We hebben nooit meer iets van de politie gehoord.’
‘Stelletje nietsnutten,’ zei Zeinab. ‘En die arme Ludmila is al die trouwringen kwijt. Heb jij al iemand om mij op te volgen? Of neem je Freddy weer aan?’
Het was een ongelukkig toeval, vond Inez, dat net op dat moment de binnendeur openging en Freddy de winkel binnen kwam. ‘Dat lijkt me wel duidelijk, hè, Inez? Of om het anders te zeggen: als je het over de duvel hebt...’
‘Dan had je het er niet over moeten hebben,’ zei Inez scherper dan ze zichzelf meestal toestond. Toen vroeg ze schuldbewust aan Freddy of hij en Ludmila een mooie huwelijksreis hadden gehad.
‘Geweldig,’ zei Freddy terwijl hij in de grijze fauteuil ging zitten. ‘Ludo was in topvorm, en ik moet zeggen, Inez, dat het eiland Man, ondanks jouw nogal laatdunkende commentaar, me sterk aan Barbados deed denken.’
Het meisje en haar vriend, als er een vriend was, lieten er geen gras over groeien. Jeremy vroeg zich af of zijn briefje hen had geërgerd of juist had aangespoord om weer actie te ondernemen. Voordat de telefoon ging – om elf uur ‘s avonds, vroeg voor hun doen – had hij over zijn chanteurs of chanteur nagedacht. Tegenwoordig dacht hij aan weinig anders, of het moest al zijn om met steeds hernieuwde verbazing over zijn verleden na te denken, en over datgene wat hem die vrouwen liet doden. Als dat meisje hem ooit weer belde – en hij was ervan overtuigd dat ze dat zou doen – zou hij haar vragen of er echt een vriend was, of ze met nog meer waren, of dat ze echt alleen was. Dat betekende dat ze kans had gezien zijn geldkistje te stelen zonder dat haar metgezellen het wisten, of anders – en dat was waarschijnlijker – had een van de mannen, van wie er verscheidene moesten zijn geweest, het open gekregen maar had hij niet begrepen wat erin zat. Zij alleen had dat geweten, juist omdat ze een vrouw was.
Natuurlijk wilde ze hem laten denken dat er anderen bij betrokken waren, een vriendje van haar en misschien nog twee of drie anderen. Dan zou hij geloven dat als hij haar uit de weg ruimde op de plaats waar ze het geld kwam afhalen, de anderen hem geld zouden afpersen of naar de politie zouden gaan. Maar als hij wist dat ze helemaal alleen was...
Hij was aan zijn gin-tonic van laat op de avond begonnen, waarvan hij de eerste slok altijd zo stimulerend vond, toen de telefoon ging. Omdat hij alleen maar kon denken dat het Inez of zijn moeder zou zijn – had hij echt helemaal geen vrienden? – nam hij op. Hij was geschokt en meteen woedend toen hij haar stem hoorde.
‘Ik heb je in mijn brief geschreven,’ zei hij, ‘dat ik niets meer heb. Je hebt alles wat ik had.’ Ze zei niets. ‘Heb je mijn brief niet gelezen?’
Hij vond dat ze nogal theatraal sprak, en ook wat scheller dan de vorige keren. ‘Een van de anderen heeft het gelezen. We zijn met een heel stel. Dacht je dat ik alleen was? Dat zou je wel willen, Alexander, of hoe je je ook noemt. Het kan me geen fuck schelen’ – hij huiverde bij het woord, hij had altijd een hekel gehad aan zulk taalgebruik – ‘wat erin stond. We willen nog eens vijfduizend.’
‘Jullie krijgen het niet. Ik heb het niet.’
‘Je kunt toch iets verpatsen? Je auto, je mooie huisje in South Kensington.’
De woede kwam in hem opzetten als een golf die zich over zijn hele lichaam verspreidde. ‘Dat doe ik niet.’
‘Goed. De bank zal het je lenen. Je weet wat er gebeurt als je het niet doet. Wij kunnen ook brieven schrijven en we sturen er gewoon een naar de kit. Ik bel je zaterdag.’
‘Wacht,’ zei hij op scherpe toon. ‘Laat me met iemand anders praten.’
De lijn was nog open, maar ze zweeg. Hij hoorde niets op de achtergrond, geen beweging, geen stemmen. Ze verbrak de verbinding zonder nog een woord te zeggen.
Ze zou zaterdag bellen om een plaats door te geven. Het verraste hem dat hij zich opgelucht voelde. Hij had nog twijfels gehad, maar nu had ze het hem in feite verteld: ze was alleen. Hij herinnerde zich haar stem en hoorde dat ze loog. ‘We zijn met een heel stel.’ Dat was niet waar. Of ze was alleen, dacht hij, of haar vriend was er in het begin bij geweest maar nu werkte ze in haar eentje. Ze was hebzuchtig. Haar hebzucht zou haar ondergang worden.
Wat ging hij doen? Hij wist het niet, nog niet. Wachten op het telefoontje van zaterdag. Hij voelde dat zijn stemming zakte en nam vlug nog een slok gin. Om de een of andere reden herinnerde hij zich op dat moment dat hij bij zichzelf een frase had geciteerd toen hij zich erg neerslachtig voelde: ‘Het daglicht is over en ons wacht slechts duisternis.’ De duisternis was weer geweken en het licht was weer gaan schijnen, juist op het moment dat er voor de derde keer onder bedreiging geld van hem werd geëist. Ze zou die oorringen niet naar de ‘kit’ sturen, zoals zij het noemde. Daar zou hij wel voor zorgen.
Zeinab had beloofd dat ze die donderdagavond zou gaan dineren met Morton Phibling, die met haar naar het Connaught wilde, maar toen ze wat eerder dan gewoonlijk in het Dame Shirley Porter House terugkwam, stond Algy al in zijn nieuwe pak op haar te wachten. Hij had een tafel voor hen tweeën geboekt bij Daphne’s. Een verrassingsdiner, zei hij. Haar moeder zou oppassen. Sterker nog, ze was al in de flat, met een kind op elke bolle knie, en ze keken met zijn drieën naar een video van The Others , die net bij het griezeligste gedeelte was gekomen.
‘Waarom heeft Nicole altijd dezelfde paarse jurk aan?’ vroeg Zeinab. ‘Ze is toch een grote ster? Waarom heeft ze geen schitterende grote garderobe?’
‘Weet ik veel.’ Reem stak een halve Bounty in elke mond die haar als een vogelbekje werd toegestoken. ‘Stil nou. We kijken.’
Zeinab dacht dat ze maar beter met Algy kon meegaan. Hij reageerde de laatste tijd niet goed als ze hem afwees, vooral niet wanneer ze ergens met Morton heen ging. Op de een of andere manier zou ze geen wroeging hebben gehad als ze die hanger niet kwijt was geraakt maar hem had verkocht en het geld aan Algy had gegeven. ‘Goed,’ zei ze. ‘Ik ga me even omkleden.’
In de slaapkamer trok ze een zwarte satijnen jurk met kraaltjes aan die Algy’s dood zou hebben betekend als hij had geweten wat Morton ervoor had betaald. Ze belde Morton met haar mobieltje, was blij dat hij niet opnam en liet de boodschap achter dat ze moe was en zich helemaal niet goed voelde en dus niet kon uitgaan. Toen de film afgelopen was, zei ze tegen Reem dat als Morton belde, ze tegen hem moest zeggen dat ze naar bed was gegaan en niet gestoord wilde worden.
‘Goed,’ zei Reem. ‘Het waren geesten. Daarom.’
‘Daarom wat?’
‘Daarom had Nicole maar één jurk.’
Algy en Zeinab verlieten de flat en namen een taxi naar Knightsbridge.
Ze hadden een geweldige avond, en Zeinab gaf zichzelf toe dat ze zich met Algy altijd veel beter amuseerde dan met Morton of wie dan ook. Het was heel romantisch, zoals in de tijd voordat de kinderen waren geboren. Alleen was het vreemd dat Algy voortdurend op het punt leek te staan haar iets te vertellen maar dat niet deed. Misschien verbeeldde ze zich het maar. Omdat Reem bleef slapen, konden ze het zo laat maken als ze wilden. Algy ging met haar naar een club en naar nog een club, en het liep tegen tweeën toen ze thuiskwamen.
Evengoed stond Algy vroeg op. Hij moest wel. Hij maakte Reem om halfacht wakker omdat hij haar hulp nodig had om de kinderen uit bed te krijgen. Hij herinnerde haar er ook aan dat ze had beloofd ze naar school te brengen. Zeinab sliep door en dat kwam Algy erg goed uit. De verhuiswagen kwam om halfnegen. Algy kon zich tegenwoordig een echt verhuisbedrijf permitteren. Toen ze hierheen waren verhuisd, had hij het huurbusje zelf bestuurd en had Zeinab geholpen met sjouwen. Natuurlijk hadden ze toen niet zoveel spullen gehad. Hij zei tegen de mannen dat ze in de huiskamer moesten beginnen en voorzichtig moesten zijn met de digitale tv, en toen ze daar bezig waren en Reem met Carmel en Bryn naar school was gegaan, maakte hij Zeinab wakker.
‘Hoe laat is het in godsnaam?’
‘Het loopt tegen negen uur,’ zei hij. ‘Sta maar op. We zijn aan het verhuizen.’
‘Wat?’ riep Zeinab uit.
‘Je hebt me goed verstaan, Suzanne. Kom nou, je wist dat we gingen, alleen niet precies wanneer. Nou, het is vandaag, het is nu.’
Ze stond op, trok haar nieuwe spijkerbroek aan – modieus verbleekt bij de knieën, de zomen gerafeld – en pakte ook een kasjmieren trui, want het was ijskoud voor juni. Zo’n verhuizing was eigenlijk wel spannend. Mannen bedienden haar meestal op haar wenken, en daarom was het leuk dat die geweldige Algy, wiens eigenmachtig optreden een opwindende verrassing was, haar ook eens wat beslissingen uit handen nam. Ze kreeg zin om iets leuks voor hem te kopen. Misschien zou ze, als ze in Pimlico woonden, haar verlovingsring verpatsen, het laatste sieraad van haar rijke aanbidders dat ze nog had.
Dat moest je Freddy nageven: hij was altijd punctueel. Meestal te vroeg, dacht Inez, die nog maar amper water had opgezet toen hij al in zijn kartonbruine stofjas verscheen.
‘Voor het geval je je zorgen maakte,’ zei hij, ‘kan ik je mededelen dat ik de volledige toestemming van mijn vrouw heb om je in je winkel te assisteren.’
‘Daar ging ik al van uit, Freddy.’ Ze schonk thee in zijn kopje en schepte er suiker in. ‘Ludmila maakte de vorige keer ook geen bezwaar.’
‘Aha, maar nu ze mijn vrouw is, ligt het anders. Een echtgenote verkeert in een geheiligde positie, zou je kunnen zeggen. En dan is er nog een enigszins delicate aangelegenheid, Inez. Nu ik hier in een officiële hoedanigheid ben, om het zo maar eens te stellen, is er de kwestie van mijn salaris.’ Freddy bracht waarschuwend zijn hand omhoog. ‘Maar niet nu. Als we onze thee op hebben, is er tijd genoeg voor onderhandelingen.’
‘In dat geval,’ zei Inez, ‘is er ook nog de kwestie van een huurverhoging, nu jullie een getrouwd stel zijn en jij hier ook woont.’
De discussie die daarop volgde, leidde tot een niet erg bevredigend akkoord. Inez was bereid de huur niet te verhogen zolang Freddy voor haar werkte, maar ze zou hem veel minder betalen dan wat Zeinab had gekregen. ‘En vergeet niet Sociale Zaken te bellen, hè?’
‘Doe ik,’ zei Freddy met een geruststellende glimlach.
De ochtend was koud maar helder en zonnig, al zei dat niets. Zo begon de dag altijd, en tegen de middag viel de regen soms met bakken uit de hemel. Toch zette ze haar boeken buiten. Ze nam zich voor om goed op de bewolking te letten als die zich over een uur of twee zou samenpakken.
Jeremy Quick was op weg naar zijn werk geen thee komen drinken. Het was alweer een paar weken geleden dat hij dat had gedaan, en minstens een week dat hij naar zijn werk was gegaan. Daar was ze van overtuigd. Ze had hem zo nu en dan gezien en hij had niet ziek geleken, integendeel. Hij was energiek de trap op en neer gegaan en had met grote stappen door de straat gelopen in de richting van Edgware Road, om een halfuur later terug te keren en nog eens tien minuten later weer naar buiten te gaan. Ze zou erg graag willen dat hij de huur opzegde, maar ze vond dat ze niet het recht had om hem uit zijn appartement te zetten. Hij betaalde zijn huur, hij was niet luidruchtig, hij hield geen feesten tot diep in de nacht. Er was niets op hem aan te merken, behalve haar toenemende afkeer van hem, haar walging van zijn koude, mauvekleurige ogen en al zijn leugens.
Freddy moest wel een behoorlijk goede indruk op de klanten maken. Dat was een verrassing, want ze had hem altijd als een risicofactor beschouwd, maar nu ze zelf vanaf de straat naar binnen ging, zag ze hem even met nieuwe ogen en vond ze dat hij er heel professioneel uitzag in zijn stofjas, zoals hij daar een tumbler van Venetiaans glas tegen het licht hield. Hij lijkt net een ex-veilingmeester, dacht ze, of een soort ambachtsman die wat wilde bijverdienen. Er kwam een vrouw met een winterse vilten hoed binnen en Inez keek tevreden toe terwijl hij haar een Victoriaanse barometer verkocht.
‘Beter dan die weervoorspellers op de buis,’ zei hij terwijl hij haar aankoop in bruin papier verpakte. ‘Negen van de tien keer zitten ze ernaast, maar dit dingetje heeft het altijd goed.’
De volgende bezoeker was het soort klant dat ze bijna nooit in haar winkel had, een man van in de dertig, tamelijk lang en stevig gebouwd, in een leren jasje en een spijkerbroek en met zijn nogal lange rossige haar in een staartje. Inez vroeg zich af wat hij zocht, iets opzichtigs misschien, wassen fruit onder een stolp of een schilderij van een negentiende-eeuws naakt, maar nadat hij verwonderd in het rond had gekeken, viel zijn blik op de jaguar.
‘Dat is een schande,’ zei hij hardop. ‘Erger dan een bontjas.’
‘Ik heb hem niet doodgeschoten,’ zei Inez.
‘Het is een schande om hem in huis te hebben. Het arme ding. Daar word je toch niet goed van, als je dat ziet, of bent u zo gevoelloos dat u niet dénkt?’
Inez stond op. ‘Als u klaar bent met mij te beledigen, is er dan nog iets wat u wenst?’
Om de een of andere reden hadden haar woorden een kalmerende uitwerking op hem. ‘Ik kom voor Ayesha,’ mompelde hij.
‘Er heet hier niemand Ayesha,’ zei Inez, al had ze meteen een sterk vermoeden.
‘Beeldschoon donker meisje met lang haar. Een jaar of twintig.’
‘Ah, ik denk dat ik weet wie u bedoelt. En mag ik vragen wie u bent?’
‘Ik ben Rowley Woodhouse.’
Inez zei het voor ze er erg in had: ‘Dus u bestaat echt!’
‘Natuurlijk besta ik. Waar is Ayesha?’
‘Ze werkt hier sinds gisteren niet meer.’ Freddy, die gretig had geluisterd, kwam naar hen toe, belust op dramatische verwikkelingen. ‘Ze heeft deze hele dag vast nodig voor alle voorbereidingen. Ze gaat zaterdag trouwen. Ik ben zelf vorige week getrouwd, dus ik weet er alles van.’
Rowley Woodhouse staarde hem aan. Inez had genoeg van de situatie begrepen om dat onderwerp uit de weg te gaan, maar Freddy was óf naïef en onwetend óf hij genoot ervan om wraak te nemen. ‘Ik snap er niets van,’ zei Woodhouse.
‘Zeg, u zult dit zelf met haar moeten uitpraten,’ begon Inez te zeggen, ‘en ik kan niet...’ Toen zag ze Morton Phiblings gele bmw voor de deur stoppen. De chauffeur stapte uit om de deur voor zijn werkgever open te houden.
Er kwamen allerlei wilde gedachten in haar op – Woodhouse in het keukentje of zelfs in een kast verstoppen, alsof hij een heimelijke minnaar in een Franse klucht was – maar Morton was al in de winkel, nog een man die op zoek was naar zijn verloofde. Hij vroeg naar haar.
‘Waar is zij die derwaarts kijkt in de ochtend, schoon als de maan?’
Hij zou al die onzin wel uit zijn hoofd leren voordat hij kwam, dacht Inez. Ze wist niet wat ze moest zeggen en kwam toen op een idee. ‘Zeinab werkt hier sinds gisteren niet meer.’ Zou Woodhouse kunnen denken dat ze hier twee Aziatische meisjes in dienst had gehad? ‘Ik dacht dat u dat wist.’
Natuurlijk was het onvermijdelijk dat Morton iets verkeerds zou zeggen. ‘Nu weet ik het weer. Wat dom van me! Ik ben zeker mijn verstand aan het verliezen. Hoe kan ik nou mijn eigen trouwdag vergeten!’
Woodhouse kwam dichter naar hem toe. ‘Hebt u het over Ayesha?’
‘Zeinab.’
‘Een en dezelfde,’ zei Freddy, altijd even behulpzaam.
Woodhouse keek even naar hem, maar sprak tegen Morton. ‘Even voor alle duidelijkheid. U zegt dat u morgen gaat trouwen met míjn verloofde?’
‘Nee, ik ga trouwen met míjn verloofde. Het mooiste meisje van de wereld, Zeinab of Ayesha of hoe ze ook heet, dat is mij om het even,’ ging hij enthousiast verder. ‘Ze ziet eruit als Miss World, maar morgen wordt ze mevrouw Phibling.’
Woodhouse sloeg hem, een nogal onzekere linkse hoek. Inez gilde. Ze kon er niets aan doen; het geluid kwam uit haar open mond voor ze er erg in had. Morton wankelde, maar bleef overeind. Inez deinsde terug, verschanste zich achter het bureau en schreeuwde tegen Woodhouse dat zijn tegenstander een oude man was, hij moest niet vechten tegen een man die twee keer zo oud was als hij. Morton kwam met beide vuisten op hem af. Ondanks haar schrik stond ze versteld van Mortons behendigheid. Toen wist ze plotseling weer wie hij was. Elke keer dat hij in de winkel kwam, had ze zich afgevraagd waar ze hem van kende. Jaren geleden, 35 jaar misschien wel, was hij wereldkampioen boksen in het bantamgewicht geweest. Haar eerste man had haar een paar keer meegenomen naar bokswedstrijden. Hij heette toen niet Morton Phibling, maar Morty Phillips. Geen wonder dat Woodhouse tegen de vloer ging.
‘Bel de politie,’ schreeuwde ze tegen Freddy.
Maar voordat hij de telefoon had gepakt, stopte Zulueta’s auto voor de deur. Inez was nog nooit zo blij geweest hem te zien. Morton en Woodhouse beukten er weer op los, maar Morton was duidelijk de overwinnaar. Zeinabs andere verloofde was op de knieën gedwongen en deed zwakke schijnaanvallen op de benen van de ex-bokser. Er was dringend behoefte aan een scheidsrechter die tussenbeide kwam, en die verscheen in de persoon van Zulueta, die met rechercheur Jones de winkel binnen kwam.
‘Wat is hier aan de hand?’
Woodhouse viel op de vloer en rolde zich onder het maken van trieste kreungeluiden op zijn zij. Morton keek naar hem vanuit de grijze fluwelen stoel, waarin hij zich had laten zakken, en veegde met een rode zijden zakdoek over zijn gezicht, waarover zich langzaam een tevreden grijns verspreidde. ‘Ik ben het nog niet verleerd,’ zei hij.
Jones boog zich over Woodhouse, die geen behoefte had aan medelijden, vooral niet omdat zijn rivaal minstens dertig jaar ouder was dan hij. Woodhouse ging op zijn knieën zitten en schudde zijn hoofd, alsof hij zich verbaasde over de dwaasheden van de mens. Zulueta keek Inez aan.
‘We kwamen eigenlijk vragen, mevrouw Ferry, of u ons het adres kunt geven van een zekere Morton Phibling, die verloofd schijnt te zijn met de jongedame die hier werkt.’
‘Dat ben ik,’ zei Morton. Hij stond op, alsof hij zich daardoor wat beter herkenbaar kon maken. ‘Herkent u mij niet? Toen u hier kwam in verband met die moorden, was ik er ook. Weet u dat niet meer?’
‘De omstandigheden waren nogal anders, meneer.’
Woodhouse was opgestaan. Hij duwde Jones opzij en zou Morton weer te lijf zijn gegaan, als Zulueta hem niet van achteren bij zijn schouders had gegrepen. Hij duwde hem in de stoel waaruit Morton net was opgestaan en Woodhouse liet zich er met een machteloos gekreun in zakken.
‘Zo is het wel genoeg.’ Zulueta had de houding van een kleuterjuf die haar klas tot de orde roept. ‘Nou, heren, u houdt er nu mee op, en aangezien u geen van beiden gewond bent, zullen we er geen werk van maken.’ Hij keek Woodhouse met gefronste wenkbrauwen aan. ‘Ik moet u er wel aan herinneren, meneer, dat sommigen de duw die u rechercheur Jones gaf als mishandeling zouden opvatten. U bent gewaarschuwd.’ Hij haalde een notitieboekje uit zijn zak, richtte zijn aandacht weer op Morton en zei: ‘Meneer, we hebben gehoord dat een waardevolle diamanten hanger die afgelopen maandag op de Mall is gevonden uw eigendom is. Volgens de heren La Touche-Chessyre, juweliers in Bond Street, hebt u dat sieraad bij hen gekocht voor de prijs van 20.000 pond.’ Freddy hield zijn adem in en Rowley Woodhouse keek ongelovig. ‘En wel op...’ Zulueta keek in zijn notitieboekje. ‘22 mei 2002.’
Morton knikte. Zijn zelfvoldane grijns was plotseling helemaal verdwenen.
‘Blijkbaar weet u waar ik het over heb,’ zei Zulueta, die al zijn gewichtigheid opgaf. ‘In dat geval moet ik u vragen met ons mee te komen naar het politiebureau om het voorwerp te identificeren.’
Woodhouse en zijn vechtpartij met hem waren vergeten. Morton schudde nu net zo bedroefd zijn hoofd als Zulueta. ‘Mijn geliefde moet haar ranke hals hebben gebogen toen ze deelnam aan de Jubilee-festiviteiten.’ Hij liep achter Jones aan naar de deur. ‘Het geeft niet. Wat een verrukking voor haar als ik het sieraad in haar handen terugleg!’ Tegen de andere rechercheur zei hij: ‘Ik ben bereid u naar het bureau te vergezellen, maar ik ga in mijn eigen auto, als u daar geen bezwaar tegen hebt.’
Op de zolder van zijn ouderlijk huis zocht Anwar in de doos met oude kleren waar eerder de chador uit was gekomen. Omdat het resultaat teleurstellend was, klom hij de ladder af en ging naar de slaapkamer van zijn ouders. Moest het deze keer een sari zijn of een salwar-kameez ? Van de laatste had ze er maar één en hij kon zich niet herinneren dat ze hem ooit had gedragen. Sari’s – en ze had prachtige – trok ze aan als ze naar belangrijke diners of recepties ging. In beide gevallen kon je er een sluier bij dragen. Misschien moest hij Julitta’s gezicht met de hoek van een dupatta bedekken, want ze had een erg lichte huid en zou er in een sari vreemd uitzien, tenzij ze was opgemaakt. En dat, dacht Anwar, zou zijn krachten wel eens te boven kunnen gaan.
Welke zou zijn moeder niet missen? De lichtroze met de zilveren rand waarvan ze eens had gezegd dat hij te jong voor haar was geworden? Maar hij had haar ook nooit die donkerblauwe met dat witte patroon zien dragen. Die was van katoen en waarschijnlijk vond ze hem te eenvoudig voor een diner. Aan de andere kant moest het gezicht van de drager worden bedekt, dat zag hij nu wel in, en hoewel een vrouw in een sari een dupatta kon dragen, zou ze daar vast niet haar gezicht mee bedekken. In de kleerkast zag hij nog iets anders; een lange jas met knopen en een ceintuur, een slonzig donkergrijs kledingstuk zoals moslimvrouwen in delen van het Midden-Oosten dragen. Zijn moeder had hem een jaar of drie geleden gekocht toen zij en zijn vader op vakantie waren in Syrië. Hij zou warm zijn, had ze gezegd toen haar gezin haar uitlachte, en ze zou hem kunnen dragen als ze ‘s winters ergens op bezoek ging. Voorzover hij zich kon herinneren, had ze hem nooit gedragen. Hoewel ze nooit erg op haar kleding lette, vond ze dat dit kledingstuk haar erg slecht stond.
Julitta kon hem dragen met de hijab . Misschien een witte, of beter nog, omdat zelfs zo’n doek haar gezicht niet zou verbergen, een yashmak . Anwar betwijfelde of iemand er een zou kunnen maken, maar ze zou een zwarte doek om haar hoofd kunnen winden, over de rug van haar neus en weer terug boven haar wenkbrauwen, met een knoop aan de achterkant. Hij rolde de jas op, vond een lange zwarte doek in een la en ging naar het busje terug zonder dat hij zijn zussen nog zag.
Op de terugweg naar Paddington dacht hij weer aan de rijke patser. Ze zouden binnenkort een nieuwe naam voor hem moeten bedenken. Als ze hem zo bleven uitmelken, zou hij niet lang rijk meer zijn. Waar zou hij hem deze keer met het geld naartoe sturen? Misschien het plantsoen, het driehoekje van gras en bomen, tussen Broadley Street en Penfold Street. Het was een van die schaduwrijke plekjes waar je beter niet kon komen als het donker was. Hemelsbreed was het niet ver van de imposante huizen van Crawford Place en Bryanston Square. Aan de andere kant van Lisson Grove liep Boston Place, waar de patser een van die meisjes had gedood, langs Marylebone Station naar Dorset Square.
Toen hij aan de moord op Caroline Dansk dacht, die daar langs de spoorwegmuur had gelopen, kwam waarschijnlijk de eerste ridderlijke gedachte uit zijn hele leven bij Anwar op. Wat zou zijn vader daar blij mee zijn geweest, zij het natuurlijk niet met de context waarin die gedachte was opgekomen. Waarom niet? Hij glimlachte in zichzelf en dacht dat hij hier weer echt van zou genieten.
‘s Middags kwam de man terug die de klok van Chelsea-porselein had gekocht. Inez dacht dat er misschien iets met de klok aan de hand was, een stukje van het porselein eraf of een defect in het uurwerk, maar dat was niet de reden dat hij terugkwam. Wat die reden wel was, vertelde hij niet, maar hij liep rond en bewonderde dingen en praatte tegen haar. Hij was zestig jaar, pas weduwnaar geworden, een gepensioneerde advocaat die in St John’s Wood woonde. Natuurlijk verwachtte hij van haar dat ze zich de naam herinnerde die hij haar voor de rekening had opgegeven toen hij de klok kocht. Ze groef in haar geheugen, maar kon zich de naam niet herinneren, en ze kon ook moeilijk het bureau openmaken en de rekening eruit halen terwijl hij tegen haar praatte.
Ongeveer een halfuur later dan hij had beloofd, kwam Freddy terug van zijn lunch in de Ranoush Juice met Ludmila, maar Inez was niet zo blij met zijn komst als ze had verwacht. Haar bezoeker bleef nog maar twee of drie minuten. Bij zijn vertrek zei hij dat hij maandag graag terug wilde komen, want ze had dingen in haar winkel die hij wilde bekijken.
‘Je kunt zo zien dat hij op je valt, Inez,’ zei Freddy.
‘Doe niet zo mal.’
‘Goed, zelf weten. Die arme ouwe Freddy heeft het weer mis, zoals gewoonlijk. Maar we zullen zien.’
Ze was van plan geweest zichzelf die avond te verwennen door niet naar één maar twee Forsyth-films te kijken. Maar toen het zover was, toen ze een glas wijn had ingeschonken en comfortabel voor het scherm zat, maakte ze geen aanstalten om de toets van de afstandsbediening in te drukken, maar vroeg ze zich af of het niet morbide was om zo overdreven lang in de rouw te blijven. Te lang had ze zich gekoesterd in dromen van een volmaakte liefde die voorgoed vervlogen was. Het leven ging door, zoals ze dan zeiden.
Ze pakte een boek dat ze maanden geleden had gekocht maar daarna niet meer had ingekeken.