7
Voor het eerst in jaren nam Becky vrij van haar werk. Ze had gebeld en gezegd dat ze niet zou komen. Als partner in de firma hoefde ze geen reden te geven of uitvluchten te verzinnen. Ze voelde zich echt ziek, zwak, moe en beverig, ongetwijfeld omdat ze de afgelopen nacht helemaal niet had geslapen. Of beter gezegd, ze was uiteindelijk om een uur of vier in slaap gevallen en om vijf uur wakker geworden van een autoalarm. Ze wilde liever niet meer aan de vorige middag en avond terugdenken, maar ze kon het niet helpen, het was zo afschuwelijk geweest, en dat was het nog steeds.
Ze hadden zich goed geamuseerd, zij en James. Ze waren naar een lunchparty van James’ zus gegaan. Misschien hadden ze een beetje te veel wijn gedronken, maar het was ook zo’n mooie dag en ze waren bijna voortdurend in de tuin en er waren interessante mensen om mee te praten. Omdat het niet ver van haar huis vandaan was, in de buurt van Regent’s Park, had James zijn auto bij haar in de straat laten staan en waren ze heen en terug door het park gelopen. Ze had helemaal niet meer aan Will gedacht. Als ze al aan hem had gedacht, had ze meteen tegen zichzelf gezegd dat hij waarschijnlijk ergens met Kim naartoe was. Ze moest eens ophouden met die gewoonte om hem elke week uit te nodigen, en dit was daar misschien een goed moment voor.
De vorige dag was goed begonnen. Natuurlijk begreep ze nu hoe dom het van haar was geweest om bij het maken van haar weekendplannen (of het niet maken daarvan) te denken dat James niet alleen de vrijdagavond maar ook de hele zaterdag en zondag met haar zou willen doorbrengen. Daar was het nog veel te vroeg voor. Maar de vrijdag was een succes geweest en ze was blij toen hij zaterdagmorgen belde, net voordat ze ging winkelen, en haar vroeg om met hem mee te gaan naar zijn zus. Toen ze na afloop van de party met hem mee terugliep, voelde ze zich gelukkig. En het scheelde niet veel of ze zei dat tegen hem.
‘Ik vind dit een mooie dag.’
‘Goed,’ zei hij. ‘Ik ook,’ en hij glimlachte en pakte haar hand vast. Ze liepen hand in hand verder, de brug over en Princess Road in. Op dat moment, om vijf uur ‘s middags was de zon warmer en helderder dan de hele voorafgaande dag.
Als ze Will eerder had gezien, zou ze misschien op de een of andere manier hebben voorkomen dat James met haar naar binnen ging, of anders had ze hem misschien kunnen voorbereiden. Maar ze keek pas in de richting van de voordeur toen ze al bijna bij de trap waren. En zelfs toen was het James die zei: ‘Hebben jullie dat hier vaker?’ Daarmee bedoelde hij natuurlijk: gebeurt het vaker dat daklozen bij jullie op de stoep een dutje doen? Nu pas keek ze naar de slapende man. Ze voelde hoe het bloed naar haar hals en gezicht steeg.
Op dat moment werd Will wakker. Hij was altijd schoon, tenminste, hij ging altijd schoon op weg, maar hij had op een vuile trap in de zon gelegen en hij had gehuild. Zijn gezicht was gevlekt van de tranen, vale strepen door een laagje stof; zijn handen waren zwart en zijn haar stond in pieken overeind.
‘O, Will...’ zei ze.
‘Ik heb gewacht tot je terugkwam,’ zei hij. Blijkbaar had hij James niet opgemerkt. ‘Ik wachtte en wachtte.’
Maar James had hem wel opgemerkt. ‘Ken je deze man, Becky?’
Uitvluchten hadden nu geen zin meer. ‘Hij is mijn neef.’
‘O. Op die manier.’ Hij zei dat op de toon die mensen gebruiken als ze iets niet begrijpen en dat ook niet willen. ‘Goed, dan laat ik je maar met hem alleen. Ik zal jullie niet storen.’
Hij dacht natuurlijk dat Will dronken was of zoiets. Waarschijnlijk zag hij hem aan voor een verslaafde die aan zijn volgende spuit toe was. Ze keek hem niet na, maar hoorde hem de auto starten. ‘Kom binnen, Will,’ zei ze.
Hij legde niet uit waarom hij daar was. Dat hoefde ook niet. Ze begreep het volkomen. Ze had hem niet uitgenodigd en hij had daarover gepiekerd tot hij het niet meer uithield. Er kwam een stralende glimlach op zijn vuile gezicht en hij praatte honderduit toen ze de trap opgingen: was het geen mooie dag? Had ze al die bloemen gezien die waren uitgekomen? Het was nu echt voorjaar, hè? Ze liet hem zijn handen en gezicht wassen en zijn haar kammen en keek intussen in de koelkast of ze iets had wat ze voor hem kon klaarmaken. Toen ze hem binnenliet, had hij vol verlangen gezegd dat hij de hele dag niets te eten had gehad.
Er waren eieren en er was een stuk ham. In de vriezer lag nog een pak bevroren aardappelschijfjes waarvan de uiterste houdbaarheidsdatum verstreken was, maar oude aardappelschijfjes konden toch niet veel kwaad? Ze bakte twee eieren, zette de schijfjes in de magnetron, roosterde het brood omdat het oud was, en terwijl ze dat deed, schonk ze zich een gin-tonic in. Ze had al bijna een hele fles wijn op, maar ze had iets nodig om zich te kalmeren en haar gevoelens te verdoven. Will at gretig. Hij deed overal ketchup op en smeerde boter op de ene na de andere plak geroosterd brood. Hij dronk cola en ze zette thee voor hen beiden. Ze zou zelf geen hap door haar keel kunnen krijgen. In het kindertehuis hadden ze hem goede manieren geleerd en daarom zou hij nooit de televisie aanzetten zonder het eerst aan haar te vragen, maar ze wist dat hij het zou willen. In de loop van de jaren had ze geleerd zijn wensen van zijn gezicht af te lezen.
Hij genoot van een kinderprogramma en een banale spelshow – of misschien vooral van het feit dat hij bij haar thuis en in haar gezelschap was – en hij lachte van plezier en wierp haar telkens een stralende blik toe. Hij zou haar geen verwijten maken, geen vragen stellen; zo was hij niet. Dat ze weg was geweest terwijl ze thuis had moeten zijn, dat ze hem niet had uitgenodigd, dat ze hem niet had gebeld, dat alles was hij vergeten, want op dit moment was hij intens tevreden. Hij keek naar de televisie, leunde met zijn hoofd in de kussens, en at met een gelukzalig gezicht gekonfijte vruchten uit een doos die iemand haar had gegeven maar die ze, om slank te blijven, nooit had opgegeten.
Al die tijd dat hij er was, had ze haar best gedaan om niet na te denken. Ze wilde niet denken aan wat er gebeurd was en ook niet aan de gevolgen daarvan. Ik moet niet denken, zei ze keer op keer tegen zichzelf. Ik moet niet denken, niet nu. De televisie was ongeschikt voor hem geworden, met alleen kerkgezang en oude beschavingen en een moordfilm. Het nieuws was maar een klein beetje minder erg dan dat laatste. Ze zette het aarzelend op en zag dat het scherm helemaal werd gevuld door een vergrote foto van Gaynor Ray. Het meisje droeg haar amulet, een zilveren kruis dat tegen haar zachte jonge huid lag, en had een nogal uitdagende glimlach op haar lippen. Toen kwam het kruis alleen in beeld. Een beetje vaag omdat het te sterk vergroot was, een kruis dat er eerst eenvoudig had uitgezien maar nu bladfiguren in het zilver bleek te hebben. De foto was enkele weken voor haar verdwijning gemaakt. Ze zeiden niets over Jacky Miller. Het was geen nieuws meer dat zij of haar lichaam niet was gevonden.
Becky reed Will naar huis in Star Street. Ze wist dat ze niet zou moeten rijden, ze had veel te veel gedronken, maar ze wilde hem absoluut niet meer kwetsen en kon het niet opbrengen om hem de lange terugreis in zijn eentje te laten maken, met twee bussen of zelfs lopend. Het was elf uur geweest, ruimschoots voorbij zijn bedtijd, maar hij voelde zich te goed om dat te merken.
‘Hoe gaat het met Kim?’ vroeg ze hem. Ze dacht aan haar toen ze langs Abbey Road reden.
Hij keek haar verbaasd aan en zei toen: ‘Ze is Keiths zus. Het gaat goed met haar.’
‘Heb je haar opnieuw gezien?’
‘We zijn naar een film geweest,’ was het enige wat hij zei.
Ze liep met hem naar de deur en bleef in het halletje staan terwijl hij de trap beklom. Hij liep op zijn tenen om niemand te storen en draaide zich zelfs een keer om en legde zijn vinger op zijn lippen. Ze vond dat zo ontroerend dat de tranen in haar ogen opwelden. Maar toen hij weg was en de deur achter zich dicht had gedaan, zou ze alleen maar voor zichzelf hebben gehuild. Ze huilde niet, maar liet haar gedachten de vrije loop.
Toen ze in Gloucester Avenue terug was, hoefde ze niet te proberen te gaan slapen. Ze kon zich niets ergers voorstellen dan in haar eentje in het donker naar een onzichtbaar plafond te liggen staren. Dan kon ze beter hier in een lekkere stoel blijven zitten, met een kop thee. Als je je toch ellendig voelde, was een beetje comfort nooit weg. Het leek erop dat ze James kwijt was. Hij was weggegaan en zou niet terugkomen. Ze kon het hem niet kwalijk nemen. Je kon een mogelijke relatie beter in zo’n vroeg stadium beëindigen dan dat je er verder mee ging en het aanlegde met een vrouw die nauwe banden met een dakloze junk onderhield. Ze begreep dat wel, maar als hij nu een beetje toleranter was geweest, een beetje geduldiger, bereid om eerst eens af te wachten... Maar goed, daar was het nu te laat voor. Ze kon nu beter aan Will denken, aan wat hij had moeten doormaken. Ze moest dat nooit meer laten gebeuren. Voortaan zou ze hem echt elk weekend een dag uitnodigen.
Maar nog terwijl ze dat dacht, werd ze zich bewust van een onbekend gevoel dat in haar opkwam. Het leek wel of het letterlijk opsteeg in haar lichaam, en ze kromp van schrik ineen. Het duurde even voordat ze begreep wat het was: paniek. De betekenis van wat ze zojuist had gedacht, was met volle kracht tot haar doorgedrongen. Het zou niet ophouden, Will die eens per week op bezoek kwam, dat offer van één dag per week aan iemand met wie ze geen betere gesprekken kon voeren dan met een kind van tien, het zou doorgaan tot hij de middelbare leeftijd had bereikt en zij oud was, tot zij dood was. Ze zou zich er nooit uit los kunnen maken, zou de frequentie nooit kunnen verlagen. Kijk maar eens wat er gebeurde toen ze dat durfde te proberen. Als een trouwe hond was hij op haar stoep gaan slapen. Zijn hart was gebroken; hij kwijnde weg van ellende.
Een mogelijke – meer dan mogelijke – minnaar was afgeschrikt. Achteraf begreep ze dat dit al minstens één keer eerder was gebeurd sinds Will het huis verliet dat hij met die andere ex-bewoners van het tehuis deelde. Ze had indertijd niet geweten waarom die man opeens niet meer met haar wilde omgaan, haar niet meer belde, maar nu wist ze het wel. Waarschijnlijk zou iedere opvolger van James zich – misschien niet in zo’n vroeg stadium van de relatie maar uiteindelijk – laten afschrikken door dit onwelkome gezelschap, dit spook op het feestmaal, deze persoon die haar leven beheerste, die zich aan haar vastklampte, die alleen maar banaliteiten over het weer en eten en lentebloemen te berde kon brengen. Ze nam het zichzelf kwalijk dat ze die dingen dacht, maar tegelijk wist ze dat het waar was. In zekere zin zou je kunnen zeggen dat zolang Will deel uitmaakte van haar leven – en dat zou hij altijd – er nooit iemand anders zou kunnen zijn, geen man of vrouw, geen vriend of minnaar. Zonder het te weten had hij een kooi gemaakt, haar erin gestopt en de sleutel weggegooid.
Dus toen ze na haar slapeloze nacht eindelijk opstond, had ze geweten dat ze die dag niet naar haar werk kon gaan. En ze zou thuis ook niets kunnen doen. Er kon niets worden gedaan. Zolang zij leefde en Will leefde, zou die situatie altijd doorgaan. Het was duidelijk dat hij helemaal niet meer aan Kim Beatty had gedacht. Hij gaf duidelijk de voorkeur aan haar, Becky. En ze moest James vergeten, en trouwens ook alle andere mannen; dat had allemaal geen zin. De paniek had plaatsgemaakt voor doffe wanhoop.
Ook Will was ten prooi gevallen aan allerlei gevoelens. Nu hij zijn hopeloze ellende was vergeten, kwamen er weer herinneringen aan de schat bij hem op. Hij moest nu uitzoeken waar die schat was, of beter gezegd, waar 6th Avenue was. Hij wist van Amerika af, wist min of meer waar je het op een wereldkaart moest zoeken, en dat daar films en televisieseries vandaan kwamen en dat de mensen daar anders praatten dan hij en Becky en Inez en Keith. De acteurs in De schat van 6th Avenue waren Amerikanen; dat hoorde je aan hun stem. Wilde dat zeggen dat die straat in Amerika lag? Die sirenes hadden als die in Londen geklonken, maar hij wist het niet zeker. Hij kon het Becky vragen, maar ze zou vragen waarom, en dan zou het geen verrassing meer zijn. Als Becky, die slim was, wist dat er een schat in de tuin van een huis begraven lag en dat hij ernaar zocht, zou ze een heleboel dingen vermoeden en dan was het geen verrassing meer. In Abbey Road, waar hij matglansverf met een kleur die Beschaafd Parel heette op het raamkozijn van de eetkamer aanbracht, vroeg hij het aan Keith.
‘Waar is 6th Avenue?’
Hoewel Keith waarschijnlijk van de film had gehoord, legde hij blijkbaar geen verband. ‘Dat weet ik niet, jongen. Ik kan je wel vertellen waar 5th Avenue is. Die is in New York.’
‘Nee, 6th Avenue,’ zei Will teleurgesteld.
Ze gingen weer aan het werk. Will schilderde en Keith was de kastdeuren aan het politoeren. Na tien minuten zei Keith: ‘Zie je mijn zus nog wel eens?’
Waarom vroeg iedereen hem toch steeds naar Keiths zus? ‘Nee.’
Wat moest hij nu doen? Het soort eenvoudige research dat voor de meeste mensen de gewoonste zaak van de wereld was – namen opzoeken in het telefoonboek, kijken wanneer filmvoorstellingen beginnen, zelfs verkooppunten en prijzen opzoeken op internet – was voor Will veel te moeilijk. Inez zou hem kunnen helpen, maar om onduidelijke redenen durfde hij het haar niet te vragen. Of misschien waren die redenen niet zo onduidelijk; hij had het vage gevoel dat ze kwaad op hem zou worden. Ze was niet echt kwaad op hem geweest toen hij haar naar de straten vroeg in de film waar haar man in meespeelde, maar ze had gezegd dat hij stil moest zijn. Als hij nog een keer zoiets vroeg, zou ze misschien niet zo vriendelijk zijn.
Keith had achten op de deuren gepolitoerd. Toen hij klaar was met de laatste, legde hij zijn doek en watten weg en zei: ‘We kunnen afnokken voor vandaag, jongen. Ben je bijna klaar?’
Will gaf met een hoofdknikje te kennen dat dit het laatste stukje kozijn was dat geverfd moest worden. Het zou hem niet meer dan een halfuur kosten. ‘Dan zijn we vroeg thuis,’ zei Keith. ‘Zullen we vanmiddag vrij nemen? Morgen beginnen we met frisse moed aan die woningen in Ladbroke Grove.’
Met een zucht zei Will: ‘Goed.’
‘Ik pik je om precies acht uur in Star Street op. Goed?’
Hij kon het Becky niet vragen en hij kon het Inez niet vragen. Keith wist het niet. Will voelde zich nooit op zijn gemak bij Ludmila en Freddy. Hij praatte nooit tegen hen als ze niet eerst tegen hem praatten. En voor meneer Quick was hij bang. Die deed hem aan een dokter denken die eens met hem was komen praten en bloed had geprikt om iets uit te zoeken. Misschien kwam het door de klank van zijn stem, of misschien door zijn ogen, die paarsig blauw waren, de kleur, vond Will, van tulpen die doodgingen. Het leken geen menselijke ogen, maar ook geen dierlijke ogen, en als hij meneer Quick op de trap tegenkwam, zoals soms gebeurde, vermeed hij het om hem aan te kijken.
Monty wist misschien wel waar 6th Avenue was, maar het was alweer weken geleden dat Monty hem had gevraagd iets met hem te gaan drinken. Hoewel Will zijn telefoonnummer had, wilde hij hem niet bellen, want hij belde nooit iemand. Toen hij zoveel eerder dan anders thuiskwam, verzamelde hij moed om naar de kioskhouder in Edgware Road te gaan en het hem te vragen. Eerst kocht hij een Mars en toen vroeg hij: ‘Waar is 6th Avenue?’
‘6th Avenue?’ De man was een paar jaar geleden uit Turkije naar Londen gekomen. Hij was getrouwd met een Libanese vrouw en had een woning in de Lilestone Estate. Afgezien van Antalya waren de straten tussen de kiosk en Baker Street het enige deel van de wereld dat hij goed kende. ‘Dat weet ik niet.’ Hij pakte een stratenboek van Londen en gaf het aan Will. ‘Kijk maar,’ zei hij.
Maar Will wist niet waar hij moest kijken of zelfs niet hoe hij moest zoeken. Hij bladerde hopeloos in het stratenboek en gaf het toen terug. Inmiddels verkocht de Turkse man een Vogue en de Evening Standard aan een andere klant. Will was van plan om via de buitendeur beneden aan de trap naar zijn appartement terug te gaan, maar daarvoor moest hij langs de etalage van de winkel lopen, en toen hij dat deed, zwaaide en glimlachte Inez naar hem. En dus ging hij aarzelend naar binnen. Zeinab stond bij de kassa met een enorme bos bloemen, verpakt in roze papier met roze linten eromheen.
‘Je bent vroeg vandaag, Will,’ zei Inez.
Will knikte en zei niets, al deden zulke opmerkingen hem goed. Ze waren waar en hij kon ze begrijpen. Zeinab las voor wat er op het kaartje bij de bloemen stond.
‘Voor de enige vrouw ter wereld voor mij, gefeliciteerd met je verjaardag, liefste, met al mijn liefde voor altijd en altijd, Rowley.’
‘Ik wist niet dat je jarig was,’ zei Inez.
‘Dat ben ik ook niet, maar hij denkt het,’ zei Zeinab, en voor Inez de karakteranaliste was dat weer een indicatie dat Zeinab zich niet altijd stipt aan de waarheid hield. ‘Wat moet ik ermee doen? Want stel je voor. Ik zie het gezicht van mijn vader al als ik met deze bloementuin thuiskom.’ Zonder hem iets te vragen duwde ze de tulpen, anemonen, narcissen, hyacinten en veelkleurige fresia’s in Wills armen. ‘Hier, geef ze maar aan je vriendin.’
Ze leefde in een wereld waarin het ondenkbaar was dat een jong persoon geen partner had. Will bedankte haar stamelend en liep vlug naar de deur aan de achterkant van de winkel, voordat ze zich zou bedenken. Hij hield veel van bloemen, maar hij had ze nog nooit van iemand gekregen. Het volgende uur was hij opgewekt bezig de bloemen in vazen te zetten, en in alles wat verder nog maar water kon bevatten.
Om vijf uur verscheen het witte busje met het briefje van de vuilanalyse weer in Star Street. Er stapte een man uit die vlug door de straat liep voordat Inez meer dan een glimp van hem kon opvangen. Er liepen daar altijd parkeerwachters, maar die waren er nooit als dat busje daar stond. Achter het busje kwam een turquoise Jaguar tot stilstand.
‘Daar heb je Morton,’ zei Zeinab. ‘Hij is vroeg. Ik zei ‘‘halfzes’’. Mannen!’
Het afgelopen halfuur had ze op een kruk van mahoniehout en roze fluweel voor haar ‘eigen’ spiegel gezeten. Ze had de schade van de dag gerepareerd, haar haar geborsteld, haar gezicht weer opgemaakt met verfijnde hulpmiddelen als lippenpotlood, wenkbrauwgel en een krultangetje voor wimpers, en daarna had ze haar nagels iriserend paars geverfd. Ze trapte de sandalen uit die ze op haar werk droeg en schoof haar voeten in pumps met tien centimeter hoge hakken. Op die pumps trippelde ze naar buiten, naar de auto toe. Even later stak ze haar hoofd om de deur en zei tegen Inez: ‘Mag ik gaan? Morton heeft champagne in het ijs staan en wil over een datum voor ons huwelijk praten.’
‘Ga maar,’ zei Inez lachend. ‘Het is me een raadsel hoe je je hier ooit uit redt.’
Ze keek naar de hand die de deur op een kier hield en zag dat Zeinab de verlovingsring die ze van Rowley had gekregen had vervangen door Morton Phiblings diamant ter grootte van een nagel. Het was om je te bescheuren. Alleen achtergebleven, wachtte ze tot zes uur en toen sloot ze de winkel af. Het grootste deel van de dag waren er klanten binnengekomen, maar sinds elf uur ‘s morgens had niemand iets gekocht. Net toen ze het bordje met gesloten had omgedraaid, zag ze tot haar grote voldoening Ludmila en Freddy de straat oversteken, naar het bord kijken en overleggen, terwijl Freddy vergeefs probeerde de deur open te maken. Ze gaven het op. Ludmila groef in haar roodfluwelen schoudertas en vond haar sleutel. Ze gingen door de bewonersdeur naar binnen.
De winkel zag er muf en verwaarloosd uit, vond Inez, al was Zeinab elke dag met de plumeau in de weer. Ze nam schone doeken en een spuitbus met poetsmiddel en ging aan het werk. Er moesten wel honderden, zo niet duizenden kleine voorwerpen, snuisterijen, binnen deze vier muren zijn, en het leek wel of ze allemaal stof aantrokken alsof het ijzervijlsel was en de muren magneten. Ze ging systematisch te werk, zette eerst elk vaasje en klokje en schilderijtje en wijnglas op een dienblad alvorens het oppervlak af te stoffen waar het had gestaan, en daarna zette ze alles terug en begon ze aan de volgende tafel of plantenbak of kast.
Zoals altijd wanneer ze dit werk deed, vond ze het vreemd dat er zoveel kleine voorwerpjes aan het licht kwamen waarvan ze zich niet kon herinneren dat ze ze ooit eerder had gezien. Ze moest ze hebben gezien, want er kwam niets de winkel binnen zonder dat ze het wist, en alles was genummerd en in een catalogus opgenomen. En inderdaad, er stond een getal op een etiketje op de onderkant van een parfumflesje van geslepen glas en ook op een Egyptische kat met ringen in zijn oren, maar ze wist niet waar die dingen vandaan kwamen of wie hun vorige eigenaar was geweest.
Het ergste bewaarde ze altijd tot het laatst. Ze zou de dingen in die donkere hoek kunnen reorganiseren, de hoek die nu door de jaguar werd bewaakt en waar het gipsen beeld van de godin dat ernaast stond veel van het licht wegnam. Op de ronde tafel daarachter stonden wel vijftig borden en kopjes en zilveren lepels en geëmailleerde doosjes en glazen vruchten en broches en Victoriaanse hoedenspelden. Geduldig begon ze ze een voor een naar het dienblad te verplaatsen.
Op dat moment zag ze het, een zilveren kruisje aan een gebroken ketting. Het kruis zelf vertoonde een minuscuul reliëfpatroon van bladeren. Op het televisienieuws van de vorige avond had ze dat kruis gezien, zo sterk vergroot dat het de hele beeldbuis vulde. Met haar hand voor haar mond deinsde ze naar achteren. Dit kon niet. Het kon niet Gaynor Rays kruisje zijn. Er moesten wel honderden van zulke kruisen zijn...
Ze draaide het om en zocht naar het essaaimerkje waaruit bleek dat het van zilver was. Het stond op de onderkant van het kruis, maar er was geen etiketje met een catalogusnummer. Was het mogelijk dat het kruis hier op een legitieme manier terecht was gekomen zonder dat het in de catalogus was opgenomen? Misschien had Zeinab het voor de winkel gekocht, maar dat gebeurde bijna nooit, en trouwens, Zeinab was ondanks haar gebrek aan punctualiteit zorgvuldig genoeg om alles te noteren. Inez herinnerde zich niet het kruisje ooit eerder te hebben gezien. Ze gaf haar schoonmaakwerk op en pakte de catalogi, drie dikke boeken, uit de la waarin ze werden bewaard. Drie uur later, drie uur waarin ze helemaal niet aan eten of drinken of videokijken had gedacht, had ze de drie delen zorgvuldig van begin tot eind doorgenomen.
Het zilveren kruisje stond er niet in. Het voorwerp dat er het dichtstbij kwam, was een gouden kruisje aan een lint van zwart fluweel geweest; ze herinnerde zich dat ze het minstens twee jaar geleden had gekocht. Het zilveren kruisje dat van Gaynor Ray kon zijn geweest, dat vast en zeker van haar was geweest, stond nergens in de lijsten. Inez, die het kruisje met de gebroken ketting in haar hand had gehouden, liet het vallen zodra ze besefte dat het hoogstwaarschijnlijk het moordwapen was geweest.