11

Will, die een hekel aan stiekem gedrag had, wilde Keith niet vragen hem bij 6th Avenue af te zetten toen ze om kwart over vier op de terugweg waren van Ladbroke Grove. Hij had niet kunnen zeggen waarom hij daar wilde zijn, want Keith zou misschien iets gaan vermoeden, en dus had hij dan iets moeten verzinnen, iets zeggen wat onwaar was. Dat was te gecompliceerd en te moeilijk, en het was ook nog verkeerd. Will mocht dan geen eersteklas of zelfs vierdeklas brein hebben, net als een serieus kind had hij een tamelijk goed ontwikkeld moreel besef. Hij kende het verschil tussen leugens en waarheid en wist dat hij beleefd en vriendelijk moest zijn, maar hij vroeg zich niet af van wie de schat nu eigenlijk was, van de mensen die hem hadden begraven, van de samenleving, of van de juweliers van wie hij gestolen was. Zo’n vraagstuk was veel te moeilijk voor hem. Trouwens, hoewel hij het niet onder woorden had gebracht, de schat hoorde thuis in de sprookjeswereld, waar regels over eigendom en het verbod op diefstal niet van toepassing waren.

En dus zei hij niets tegen Keith, behalve dat hij hem de volgende morgen weer zou zien, als ze aan een nieuwe klus zouden beginnen. Toen hij die ochtend thuis was geweest omdat hij zijn boterhammen was vergeten, was hij geschrokken, want hij had die politiemannen gezien die hij niet aardig vond, en ook Zeinab, bij wie hij zich altijd verlegen voelde. Maar ze waren nu allemaal weg. Zonder dat iemand hem zag, ging hij naar boven, hij zette een kop thee en at een gebakje. Nu de klok was verzet – Will wist niet hoe, vooruit of achteruit, want Inez had zijn twee klokken en zijn horloge verzet – zou het om halfacht nog licht zijn. Moest het donker zijn voor wat hij moest doen? Niet echt, al was het in de film wel donker geweest.

Hij besloot te gaan eten voordat hij wegging. Om ongeveer halfzes kwamen Freddy en Ludmila terug van een dag rondslenteren op de South Bank. Ze zetten de cd-speler aan voor wat muziek. Ludmila draaide bijna altijd Sjostakovitsj, al wist Will dat niet. Maar hij wist wel dat het erg harde muziek was. Dat vond hij niet erg, al had hij liever een mooi deuntje of een zangstem. Hij hoorde Jeremy Quick niet binnen komen, want die liep altijd zachtjes, en trouwens, elk geluid verdronk in de Slag om Leningrad. Will klutste drie eieren met een vork, en omdat het niet genoeg leek, deed hij er nog een bij. Hij roosterde brood en smeerde er boter op, maakte een zak chips en een nieuwe fles ketchup open en ging zitten eten. Becky had hem een Bakewell-cake als toetje gegeven, en daar at hij twee plakken van met veel slagroom. Het begon een beetje te schemeren en de schaduw kroop over zijn vensterbanken.

Toen hij de afwas had gedaan en één lamp had aangelaten, zoals Becky had gezegd dat hij moest doen om inbrekers buiten de deur te houden, trok Will zijn dikke duffelse jas aan. Hij deed de deur op het nachtslot en ging naar beneden. Hij nam niets mee. Dat zou later komen. Toen hij de zwartharige politieman met die rare naam in zijn auto zag zitten, schrok hij even. Maar hij herinnerde zich dat hij hem en de belangrijke politieman die ochtend uit meneer Khoury’s winkel had zien komen en leidde daaruit af dat meneer Khoury inbrekers had gehad. Hij was trots op zichzelf omdat hij dat kon denken. Die met de rare naam moest ervoor zorgen dat de inbrekers niet terugkwamen.

Will liep door Star Street naar Norfolk Square en langs Paddington Station naar Eastbourne Terrace. Hij liep over Bishop’s Bridge boven de Great Western-lijn, en onder het viaduct door naar Harrow Road. De nieuwe gebouwen van Paddington Basin, halfvoltooide torens, kolossen van beton en glas, fantastische vormen en rondingen en bogen, dat alles verhief zich naast het oude kanaal dat glanzend donker in de diepte lag. Toen hij het bordje van 6th Avenue zag, beleefde hij daar net zoveel plezier aan als de eerste keer, al was het nu geen verrassing meer. In de film was het nummer van het huis waarachter de schat was begraven niet te zien geweest, maar Will wist dat het dicht bij het parkeerterrein was en dacht dat hij de plaats zou herkennen.

6th Avenue was een lange straat met huizen die dicht opeen stonden. In de meeste gevallen kon je niet zien wat er achter de huizen was. Maar tussen de huizenrijen door waren er openingen waardoor hij een glimp kon opvangen van gras, een boomstam, een deel van een schuurtje. In de film was een schuurtje te zien geweest, maar geen gras en zeker geen bomen. Sommige hoekwoningen hadden een hekje aan de zijkant. Will wist dat als hij dichterbij ging hij die hekjes kon openmaken en meer van de achtertuinen kon zien, maar er woonden mensen in die huizen – er brandde licht achter de gesloten gordijnen en sommige gordijnen waren niet eens dicht – en ze zouden denken dat hij een inbreker was.

Er was geen parkeerterrein. Dat begreep hij niet. Hij wist dat er dingen in het leven waren die hij niet kon begrijpen en ook nooit zou begrijpen. Hij had Becky nodig om hem dingen uit te leggen, en hij vroeg zich af wat Becky ervan zou zeggen dat er geen parkeerterrein was. Die tactiek kostte hem altijd moeite. Als hij tegen zichzelf zou kunnen zeggen wat zij zou hebben gezegd, zou hij haar niet nodig hebben, en op dit moment had hij haar heel erg nodig. Hij kon zich alleen maar voorstellen dat ze bij hem zou zijn, dat ze hem dingen uitlegde en alles duidelijk maakte, maar hij kon zich niet voorstellen wat ze zou hebben gezegd.

Hij schudde machteloos zijn hoofd en liep helemaal naar het eind van de straat en bleef zich afvragen hoe hij in de achtertuinen kon kijken zonder dat de mensen hem zagen. Hij was al een eindje op de terugweg, aan de overkant van de straat, toen hij bij een huis kwam dat hem op de heenweg niet was opgevallen. Er brandde geen licht. Het had ook geen gordijnen en zo te zien stonden er geen meubelen in. Maar wat Will vooral interesseerde, wat hem vooral zo bekend voorkwam, waren de stapels bouwmaterialen in de voortuin en op het zijpad, waar het hekje was weggehaald. Er werkten bouwvakkers in dat lege huis. Misschien maakten ze een aanbouw, maar om deze tijd waren ze natuurlijk al naar huis. Ze hadden stapels bakstenen en bergen zand en hun betonmolen achtergelaten.

Will was, toen hij de straat doorliep en weer terugliep, niemand tegengekomen. Voorzover hij wist, was er niemand in de buurt. De man die hem volgde, was erg goed in dit soort dingen en te voorzichtig om zich te laten zien. Maar toen Will over de berg zand stapte en zich langs de betonmolen wurmde, glipte hij achter hem aan en dook in de diepe schaduw weg. Will, die was vergeten dat er geen parkeerterrein was, was inmiddels zo opgewonden dat hij alleen nog maar oog had voor het terrein achter het zijpad. In het donker was het moeilijk te zien, maar het gebarsten beton, de stroken kale aarde waar onkruid groeide, het vervallen schuurtje, het zag er allemaal hetzelfde uit. Er brandde licht achter het raam van de buren, maar dat viel op een grasveldje en drong niet door tot waar hij was. De andere kant was in duisternis gehuld, afgezien van een zwak licht, als van een kaars die in een bovenkamer brandde.

Will ging naar het eind van de verwaarloosde tuin. Hij keek of de deur van het schuurtje open was, maar die zat op slot en er was geen sleutel. In schuurtjes waren schoppen, en hij had gehoopt er een te vinden. Toen hij door het kapotte ruitje tuurde, zag hij alleen maar twee plastic zakken met iets massiefs, en daarnaast een berg oude kleren of zoiets. Hij besloot de volgende dag terug te komen.

Toen hij langzaam naar Harrow Road terugliep, bedacht hij dat hij iets zou moeten hebben om mee te graven. Keith had schoppen, maar die gebruikten ze natuurlijk alleen voor buitenklussen, en hij kon er niet een lenen, want Keith zou willen weten waarom. Will had geen tuin en Becky had geen tuin, en Keith wist dat. Hij zou een schop moeten kopen. Morgen, na het werk.

In Zulueta’s ogen had Will Cobbett zijn eigen schuld bewezen door naar dat huis in 6th Avenue te gaan en pogingen te doen om in dat schuurtje te komen. Toen Will weg was, probeerde Zulueta zelf in het schuurtje te komen, maar hoe handig hij ook was in andere aspecten van het politiewerk – bijvoorbeeld, iemand schaduwen zonder opgemerkt te worden – hij was er nooit goed in geweest om zonder sleutel een slot open te maken en ook deze keer lukte hem dat niet. Het raampje zou zelfs voor een magere man te klein zijn. Hoewel Zulueta een zaklantaarn had, kon hij niet veel zien. Hij zou erg graag willen weten wat er in die zakken zat en wat er onder die berg oude en vuile overalls, jassen en onduidelijke kledingstukken lag. Jacky Millers lichaam? Ander bewijsmateriaal, zoals Jacky’s oorhangers of een kledingstuk? Een ander meisje van wie de politie niet eens wist dat ze vermist werd omdat ze helemaal alleen op de wereld had gestaan?

Toen hij er zeker van was dat Will niet meer in 6th Avenue was en op weg naar huis was, liep Zulueta naar zijn auto, die hij in Star Street had achtergelaten. Hij liep door de bijna lege straten, de duisternis en het spookachtige chemische licht van de straatlantaarns, kwam bij Paddington Green en liep onder het viaduct door. Will was verdwenen. Misschien had hij een andere route naar huis genomen. Wat nu, vroeg Zulueta zich af.

Hij had al verdenkingen tegen Will gekoesterd vanaf het moment dat Gaynor Rays zilveren kruisje in Star Antiques was opgedoken. Dat was trouwens niet het enige. De man had zich ook erg schuw gedragen en op een nogal klungelige manier geprobeerd zich als simpel voor te doen. Zulueta, die een psychologiestudie had gevolgd, kon daar doorheen kijken. En dan was er de blik die hij en dat meisje Sharif die ochtend voor Khoury’s winkel hadden gewisseld. Cobbett was nogal geschrokken toen Sharif hem vroeg hoe het met hem ging en tegen hem zei dat ze hem een hele tijd niet had gezien. Een onwaarschijnlijk verhaal, ze klonk niet eens oprecht. Als ze Finlay Zulueta in de maling wilden nemen, moesten ze vroeger opstaan.

Dus zaten ze op de een of andere manier samen in het complot? Crippen verdacht vooral Sharif, omdat ze dat valse adres had opgegeven. Die middag was Osnabrook naar Minicom House geweest, een van die goedkope veelkleurige huizenblokken in Lisson Grove. Hij had geconstateerd dat ze de waarheid had gesproken toen ze zei dat haar ouders op nummer 22 woonden. Tenminste, de halve waarheid. Haar moeder woonde daar, maar toen Osnabrook naar de vader van het meisje vroeg, had ze lachend gezegd: ‘Die is er 25 jaar geleden vandoor gegaan.’ Maar zelfs Crippen zou van gedachten veranderen, als hij van dat huis in 6th Avenue en dat schuurtje hoorde.

Als Cobbett en Sharif samen in het complot zaten, was Cobbett het brein. Dat ze allebei erg aantrekkelijk waren, maakte de zaak alleen maar verdachter. Zulueta had een theorie die hij ooit naar voren had gebracht in een opstel over psychologie en Hollywood-films: mooie mensen voelden zich tot elkaar aangetrokken. Er waren ook aanwijzingen dat de rottweiler in de bouw werkte. Cobbett werkte in de bouw en had ongetwijfeld op dat adres gewerkt. Zo was hij op het idee gekomen Jacky Millers lichaam daar te verbergen. Hij had Gaynor Rays lichaam onder een berg puin verborgen, dus waarom dit lichaam niet ook?

Hij was intelligent. Alleen iemand die intelligent was, kon zich zo dom en naïef voordoen en dat ook nog lang volhouden. Zulueta vroeg zich af waar Jacky Millers lichaam was. Zijn hoofd zat vol ideeën over plaatsen waar Cobbett het kon hebben verborgen. Zo begon hij aan de lange saaie terugweg naar de plaats waar hij zijn auto had achtergelaten.

Toevallig kwam Jeremy Quick hen beiden tegen. Hij had de laatste tijd de gewoonte om ‘s avonds een wandeling te maken. In het begin, toen hij Nicole Nimms had gedood en wist dat hij het, omdat hij het al twee keer had gedaan, misschien opnieuw zou doen, had hij tegen zichzelf gezegd dat hij nooit in het donker de straat op moest gaan, want dan kon hij elk moment weer die aandrang krijgen. Die gedachte werd gevolgd door een andere, die precies het tegenovergestelde was. Hij moest zich niet aan een levenslange avondklok onderwerpen, maar juist naar buiten gaan en gewoon weerstand bieden aan de verleiding, als die zich aandiende. De volgende keer vocht hij in het halfduister tegen zichzelf om de aandrang te beheersen, en hij slaagde daar ook in, al beefde en zweette hij ervan en moest hij ten slotte zelfs overgeven in de goot. Daarna voerde hij de avondklok weer in. Daar kwam een eind aan toen hij Rebecca Milsom in Regent’s Park had vermoord. Dat was misschien niet in het volle daglicht gebeurd, maar toch zeker lang voordat het donker werd. Hij kon dus op elk uur doden, het hoefde niet in het donker te gebeuren, en daarom maakte hij nu weer wandelingen wanneer hij daar zin in had.

Die avond was hij naar het Paddington Basin en de bouwprojecten daar gegaan. Zelfs zonder de gefantaseerde Belinda Gildon als verloofde dacht hij er serieus over na om dit jaar nog te verhuizen. Het werd daar tijd voor. De flats in het Basin die te koop kwamen, zagen er goed uit, en ze zouden nieuw zijn. De twee huizen waar hij nu woonde, waren oud. Het kostte hem veel tijd en geld om ze schoon te maken en te onderhouden.

Maar hij kon het Basin niet in. Het was nog afgesloten voor iedereen behalve de mensen die op het bouwterrein werkten. Jeremy was teleurgesteld. Waarschijnlijk zou hij een afspraak moeten maken met een makelaar die toegang had en die hem een modelwoning kon laten zien. Of zou het verstandiger zijn een heel eind weg te gaan, misschien zelfs naar Zuid-Londen? Toen hij probeerde tussen Paddington Station en Bishop’s Bridge door te komen, botste hij in een straatje bijna tegen die halvegare op, die Will Cobbett.

Cobbett keek Jeremy aan alsof hij hem nooit eerder had gezien en helemaal niet blij was met wat hij zag. Hij keek zelfs bang. Geamuseerd dacht Jeremy dat hij eens moest weten: hij was van het verkeerde geslacht en het verkeerde formaat om op een donkere avond bang voor hem, Jeremy, te moeten zijn. Toch was het niet prettig als iemand op die manier naar je keek, en Jeremy voelde dat de woede in hem opsteeg. Scherp, bijna vermanend, zei hij: ‘Goedenavond.’

Cobbett gaf geen antwoord. Hij liet Jeremy bij de bushalte achter en begon in de richting van Edgware Road te rennen, waarbij hij één keer achterom keek. Jeremy was woedend. De man had hem behandeld zoals een welopgevoede jongen van tien een kinderlokker zou behandelen. Langzaam draaide hij zich om en liep hij door, richting viaduct. Zo kwam hij op het punt waar Warwick Avenue op Harrow Road uitkomt. En daar kwam een andere kennis uit Star Street in zijn richting: rechercheur Zulueta.

Ze zeiden elkaar goedenavond. Als Jeremy zich had verontschuldigd voor het feit dat hij na donker op deze verlaten, nogal eenzame plaats was, zou Zulueta misschien argwaan hebben gekoesterd, maar Jeremy, altijd even saai en conventioneel, zei alleen: ‘Een milde avond voor april.’

Zulueta, die helemaal in beslag werd genomen door de mysterieuze en ongetwijfeld criminele activiteiten van Will Cobbett, knikte en zei dat hij verder moest. Ze gingen op de hoek uit elkaar en Jeremy nam de kortste weg terug naar Edgware Road. Hij was van plan geweest om door te lopen naar Maida Vale, maar hij wilde zo kort mogelijk in het gezelschap van Zulueta verkeren. Hij zag de politieman de brug over het kanaal nemen en Blomfield Road in lopen.