17

‘Fluitje van een cent,’ zei Anwar tegen zichzelf. Hij klom over de muur tussen het huis waarin hij een kamer had en dat van Inez. Er was niets heimelijks aan de manier waarop hij dat deed. Hij wist wel beter. Over de broek van zijn pak en zijn overhemd droeg hij een overall met verfvlekken – hij was een genoeglijk uurtje bezig geweest die vlekken er zelf op te spatten – en hij had een emmer met een laagje opgedroogd cement en een roller bij zich. Ook gebruikte hij een ladder om over de muur te komen. Als iemand hem vroeg wat hij deed, zou hij zeggen dat hij de situatie aan het bekijken was voordat hij aan een opknapbeurt van het huis begon. Maar niemand vroeg hem iets. Ze keken op dit uur van de vrije middag allemaal naar het voetballen, en omdat de zon scheen, hadden sommigen de gordijnen dichtgetrokken van de ramen waarachter ze naar de televisie keken.

Geheel in zijn rol, bleef Anwar een ogenblik met de verfroller in de hand naar de achterkant van Inez’ huis staan kijken. Het was altijd mogelijk dat een nieuwsgierige buurman voetbal niet het belangrijkste ingrediënt van het Britse leven vond en naar buiten keek. Niemand deed dat. Hij stak de sleutel in het slot van de achterdeur en maakte hem open. In de tijd tussen het moment waarop hij Inez’ sleutel weer in het slot had gestoken en dit moment was hij bang geworden dat een of andere bemoeial misschien voor alle zekerheid grendels op de boven- en onderkant van die deur had aangebracht. Het slot gaf gemakkelijk mee. Haar sleutel zat niet eens aan de andere kant.

Zodra de deur meegaf en hij voet over de drempel zette, begon het alarm te loeien. Het zat op de muur, net binnen de deur naar de straat. Anwar toetste twee-zes-vier-zeven in en de herrie hield op. Hij luisterde. Omdat het geen vrijstaand huis was, hadden buren misschien het alarm gehoord, maar het lawaai had maar even geduurd. Waarschijnlijk zouden ze denken dat een van de huurders was thuisgekomen en het alarm meteen had uitgezet. Er zat geen sleutel in de binnendeur naar de winkel. Anwar ging naar binnen, maakte Inez’ bureau open en haalde daar iets uit waarvan hij bijna niet had durven hopen dat hij het zo gemakkelijk zou vinden: sleutels van elk appartement in het gebouw.

De leden van zijn team zouden een voor een komen, en terwijl hij daar stond te wachten, belde Julitta aan. Anwar liet haar binnen. Twee minuten later was Keefer er ook. Flint kwam als laatste, na ongeveer een kwartier, voor het geval er iemand keek en zich afvroeg waarom Inez plotseling zoveel jonge mensen ontving.

Zoals ze hadden afgesproken, ging Anwar zelf naar de bovenverdieping, waar de ‘patser’ woonde. Julitta zou Inez’ appartement doen, Flint de winkel en Keefer de twee appartementen op de middelste verdieping. Die waren het minst belangrijk. Tot Anwars grote ergernis rook Keefer naar wiet, zodat hem geen belangrijke taak kon worden toevertrouwd. Als hij Freddy in vertrouwen had moeten nemen, zou hij hem en Ludmila hebben beloofd dat hun appartement met rust gelaten zou worden, maar dat was niet nodig geweest, want de sleutel van de achterdeur was hem praktisch in de schoot geworpen. Daarom was Freddy net zo kwetsbaar als de andere huurders. Niet dat hij waarschijnlijk iets zou hebben wat de moeite van het stelen waard was, maar Ludmila misschien wel. Nadat Anwar spottend tegen Keefer had gezegd dat hij er nog ouder uitzag dan hij was en dat zijn hersenverweking niet meer terug te draaien was, kreeg Keefer opdracht zijn handschoenen aan te trekken en aan het werk te gaan.

Anwar, die ook handschoenen droeg, ging naar boven. De man die Quick heette, was misschien wel rijk, maar op het eerste gezicht had hij niet veel wat de moeite waard was. De hoge teakhouten stellingkasten stonden vol cd’s, maar daar was geen muziek bij waar Anwar en zijn team van hielden. Hij liet ze staan. De laden waren nogal een teleurstelling, al vond hij een rijbewijs op naam van Alexander Gibbons. Dat rijbewijs stopte hij, samen met het gouden horloge dat hij op de kaptafel in de slaapkamer vond, in zijn zak. Er lag nergens geld. Toen maakte hij de hoge kast in de keuken open, op zoek naar bijvoorbeeld een blikje met kleingeld om de melkboer te betalen. In plaats daarvan vond hij Jeremy’s geldkistje. Om zo’n geldkistje, dat een codeslot had, open te maken zonder het te forceren moest je erg goed kunnen raden. Het was moeilijk, maar niet onmogelijk. De code kon de geboortedatum van de man zijn – het was vaak zoiets – of de laatste vier cijfers van zijn telefoonnummer. Of niet. Aan de andere kant moest je er wel van uitgaan dat zo’n geldkistje niet op slot zou zitten als er niet iets van waarde in zat. God, wat was dat ding zwaar! De draagtas die hij had gevonden om het in te doen, spleet open zodra hij hem van de vloer tilde, en dus haalde hij een canvas rugzak uit de slaapkamer, zette het geldkistje erin en droeg hem naar beneden, waarbij hij de voordeur zorgvuldig achter zich op slot deed. Natuurlijk zag alles er nog zo uit alsof er nooit iemand binnen was geweest.

Daarentegen heerste er grote chaos in Ludmila’s kamer.

‘Dat was al zo. Ik zweer het je,’ mompelde Keefer. ‘Ik heb dat niet gedaan. Sommige mensen leven als beesten, dat weet je.’

‘Ja, jij bijvoorbeeld. Wat heb je gevonden?’

Een zwaar halssnoer met wat misschien – en volgens Keefer zeker – robijnen in goud waren.

‘Die zijn van glas,’ zei Anwar minachtend, ‘en dat spul heet pinsbek. Daar krijg je nog geen vijf pond voor op de Church Street-markt. Maar we nemen die trouwringen wel mee, hoe vaak is dat mens wel niet getrouwd geweest?’

‘Misschien zijn ze van haar overleden moeder of haar tante.’

‘Ja, misschien wel. Die parels ook nog, en dan wegwezen.’

In de winkel stond Julitta, die boven zou moeten zijn, voor een hoge spiegel met een vergulde lijst. Ze hield een ketting met een grote diamant tegen het licht.

‘Dat is toch een diamant, An?’

Anwar bekeek de hanger die Morton Phibling voor Zeinab had gekocht. Hij bestond uit één grote steen, in smaragdvorm geslepen, hangend aan een dunne gouden ketting. ‘Hij moet wel duizenden ponden waard zijn,’ zei hij. Maar hij sprak opgewonden, niet op zijn gebruikelijke nonchalante manier. ‘Misschien wel vijftigduizend.’ De verwondering die op zijn gezicht te lezen stond, een uitdrukking waardoor hij er korte tijd weer als een kind uitzag, ging over in twijfel. ‘Dat kan niet. Wie zou zo’n ding daar nou zomaar laten slingeren?’

‘Ja,’ zei Flint. ‘Misschien is het een val.’

‘Wat bedoel je daar nou weer mee?’ Anwar draaide zich kwaad naar hem om. ‘Zit er een naald met gif in die steen? Of een microchip die een code naar de smerissen in Paddington Green stuurt?’

Flint, die toch al niet erg snel kon nadenken, had daar geen antwoord op. Anwar wikkelde de hanger in een van de stukken Valenciennes-kant die Inez soms aan kenners van antieke kleding verkocht, en stopte hem in de tas met het geldkistje. ‘Waarom ben je niet boven, zoals ik tegen je zei?’ snauwde hij Julitta toe.

‘Ik heb haar kamers gedaan. Er zijn geen echte sieraden, alleen maar nep, en je zei dat we nep moesten laten liggen. O, ja, en er zijn honderden video’s, detectiveseries van de televisie.’

‘Geen geld?’

Haar ‘Nee hoor, An’ kwam zo vlug dat hij haar maar even in de ogen hoefde te kijken om beter te weten. ‘Geef op,’ zei hij.

Met tegenzin gaf ze hem vier twintigjes en twee tientjes. Hij zou haar hebben gefouilleerd als ze dat geld niet had overgedragen, en niet erg zachtzinnig ook. ‘Dief,’ zei hij. ‘Je krijgt je deel als het zover is. Dat weet je.’ En toen: ‘Is dat alles?’

‘Ik zweer het, An.’

Dat was wel erg weinig, maar wat gaf het als ze een vijfje en wat kleingeld in haar eigen zak wilde steken? Sommige mensen waren onverbeterlijk crimineel en konden zich niet eens aan de erecode onder dieven houden. ‘We gaan weg,’ zei Anwar, toen Keefer in de deuropening verscheen. ‘Jullie gaan weg zoals jullie hier zijn gekomen, een voor een. Jullie hebben toch niets bij jullie?’

Dat hadden ze niet. Hij keek hen na en zorgde dat Keefer minstens tien minuten na Julitta vertrok. Toen deed hij de rugzak, waar nu ook Ludmila’s trouwringen in zaten, in de emmer met de cementlaag, en de bankbiljetten in de zak van zijn overall. Hij toetste zes-twee-vier-zeven in om het inbraakalarm aan te zetten en verliet het huis door de achterdeur. Toen hij de deur dichtdeed, begon het alarm te loeien. Anwar keek op, maar in plaats van de sleutel die hij had laten maken mee te nemen, schoof hij hem zorgvuldig onder de deur door. Hij wist niet wat ze met de originele sleutel had gedaan, meegenomen, nam hij aan. Het was niet alleen een artistiek gebaar van hem dat hij zijn exemplaar achterliet, maar ook een vriendelijke geste. Een huiseigenaar kon altijd wel een extra sleutel gebruiken, vooral wanneer ze daar niet voor hoefde te betalen.

Hij luisterde naar het alarm tot het ophield en ging toen terug zoals hij gekomen was: over de muur. Als hij opschoot, was hij nog op tijd om naar de bruiloft van zijn neef in Neasden te gaan.