18

De dokter vervolgt het verhaal: het einde van de strijd op de eerste dag

We liepen zoals we nog nooit gelopen hadden door het strookje bos dat ons van de palissade scheidde, en bij elke stap hoorden we de stemmen van de zeeschuimers dichterbij klinken. Weldra konden wij ook hun voetstappen onder het voortdraven vernemen en het kraken van takken, als zij zich door het struikgewas werkten. Ik begon te begrijpen dat het ernst zou worden en keek of ik nog wel genoeg kruit in de pan had.

“Kapitein,” zei ik, “Trelawney is onder alle omstandigheden zeker van zijn schot. Geef hem uw geweer.”

Zij ruilden van geweer en Trelawney, even zwijgend en koelbloedig als hij sedert het begin van de strijd was geweest, bleef een pas achter om te zien, of alles voor onmiddellijk gebruik gereed was.

Veertig schreden verderop kwamen wij aan de rand van het bos en zagen wij de palissade voor ons liggen. Wij bereikten de omheining in het midden van de zuidzijde, en bijna op hetzelfde ogenblik verschenen zeven muiters, met Job Anderson aan het hoofd, schreeuwend en tierend aan de zuidwesthoek. Zij bleven een ogenblik staan, en nog voor zij zich hadden kunnen herstellen, hadden niet alleen Trelawney en ik, maar ook Joyce en Hunter in het blokhuis tijd gehad om te vuren. De vier schoten vormden een nogal verspreid salvo, maar zij hadden de beoogde uitwerking: één vijand viel neer en bleef liggen en de anderen wendden zich zonder aarzelen om en verdwenen haastig in het dichte struikgewas.

Wij begonnen ons al te verheugen over ons succes, toen eensklaps uit het bos een pistoolschot weerklonk; een kogel floot langs mijn oor en Tom Redruth wankelde en viel languit op de grond. Ik zag in een oogopslag dat het met hem gedaan was.

Ik vermoed dat de snelheid waarmee wij het schot hadden beantwoord, de muiters opnieuw uiteen had gedreven, want wij konden zonder verder lastig te worden gevallen de oude jachtopziener over de palissade beuren en naar het blokhuis brengen. Hij kreunde en bloedde hevig. Hij was twintig jaar ouder dan een van ons allen en nu moest hij, stugge, oude, trouwe dienaar, sterven.

“Tom, beste kerel,” zei ik, “je gaat naar het Vaderhuis*.”

Het Vaderhuis: de hemel.

“k Wou dat ik ze eerst nog had kunnen raken,” zei hij. Kort daarna stierf hij zonder verder nog een woord te hebben gezegd.

Intussen had de kapitein – ik had reeds opgemerkt dat zijn omvang ter hoogte van zijn borst en zijn zakken aanzienlijk was toegenomen – een groot aantal van de meest onderscheiden voorwerpen te voorschijn gehaald: een Engelse vlag, een bijbel, een rol stevig touw, pen en inkt, het logboek en ettelijke ponden tabak. Hij had een tamelijk lange dennenstam gevonden die geveld en van zijn takken ontdaan binnen de omheining lag, en met behulp van Hunter had hij die tegen de hoek van het blokhuis, opgericht. Vervolgens was hij op het dak geklommen en had eigenhandig de vlag ontplooid en gehesen.

Door deze handeling voelde hij zich blijkbaar geweldig opgelucht. Hij kwam het blokhuis weer binnen en begon de inventaris van onze voorraden op te maken, alsof er verder niets op de wereld had bestaan. Maar hij hield wel degelijk een oog op wat er gebeurde, want zodra Tom overleden was, kwam hij met een tweede vlag voor de dag en spreidde die over het dode lichaam uit.

“Trek het u maar niet aan, meneer,” zei hij en drukte Trelawney de hand. “Het is best met hem; je hoeft nooit bang te wezen voor een man die doodgeschoten is terwijl hij zijn plicht deed voor kapitein en reder. Dat staat misschien niet precies zo in de bijbel, maar ‘t is een feit.”

Toen nam hij mij ter zijde.

“Dokter,” zei hij, “over hoeveel weken verwacht u het schip dat ons komt zoeken?”

Ik vertelde hem dat dit geen kwestie van weken, maar van maanden was, dat Blandly een schip zou uitrusten indien wij eind augustus nog niet terug waren, maar niet eerder of later. “Nu kunt u het verder zelf wel uitrekenen,” zei ik.

“Tja,” zei de kapitein en krabde in zijn haar. “Ook als ik in aanmerking neem dat Onze Lieve Heer almachtig is, dan zou ik toch zo zeggen dat het er tamelijk om zal spannen.”

“Hoezo?” vroeg ik.

“t Is jammer dat we die tweede lading hebben verspeeld. Zo bedoel ik het,” antwoordde de kapitein. “Wat kruit en kogels aangaat, zullen we het wel klaren. Maar wat de etenswaren betreft, die zijn krap – zo krap, dat het misschien niet eens zo verkeerd is dat we nu een eter minder hebben.” Hij wees naar het lijk onder de vlag.

Op dat ogenblik floot gierend en brullend een kanonskogel hoog over het dak van het blokhuis en plofte een heel eind verder in het bos neer.

“Aha!” zei de kapitein. “Schiet maar raak, jongens. Jullie hebben toch al niet te veel kruit.”

Het tweede schot was beter gericht en de kogel kwam binnen de omheining terecht, waar hij een stofwolk opwierp, maar verder geen schade aanrichtte.

“Kapitein,” zei Trelawney, “het huis is van het schip af volkomen onzichtbaar. Ik denk dat ze mikken op de vlag. Zou het niet verstandiger zijn die in te halen?”

“Ik de vlag strijken?” riep de kapitein uit. “Van mijn levensdagen niet,” en nauwelijks had hij dit gezegd, of wij waren het vermoedelijk allen met hem eens. Want het was niet alleen een blijk van goede zeemansrondborstigheid, het liet onze vijanden ook zien dat we ons van hun beschieting niets aantrokken.

Heel de avond door donderde het kanon. De ene kogel na de andere vloog over ons heen of bereikte ons niet; soms kwam er een binnen de omheining terecht, maar ze moesten zo hoog richten, dat de kogels stijl neerkwamen en ver in het rulle zand doordrongen zonder schade aan te richten. Weldra raakten we dan ook aan die ruwe grappen gewend en wij gaven er niets meer om.

“Bij dit alles is er één goed ding,” merkte de kapitein op, “het bos hier tegenover is nu waarschijnlijk veilig. ‘t Is laag water en onze voorraad moet nu zowat droog liggen. Vrijwilligers voor om vlees op te halen.”

Gray en Hunter waren de eersten die zich meldden. Goed gewapend slopen zij over de palissade, maar hun tocht was vruchteloos. De muiters waren moediger dan wij hadden gedacht, want een stuk of vijf van hen waren druk bezig onze proviand weg te slepen. Een van hun sloepen lag dichtbij, twee man roeiden langzaam tegen de stroom op om de boot op zijn plaats te houden en de anderen waadden door het water erheen met de proviand. Silver zat achterin en voerde bevel, en elk van de mannen was voorzien van een musket, blijkbaar afkomstig uit een geheim wapenmagazijn dat zij aan boord hadden gehad.

De kapitein ging zijn logboek zitten bijhouden, en ziehier de aanhef van zijn optekeningen:

“Alexander Smollett, schipper; David Livesey, scheepsdokter; Abraham Gray, timmermansmaat; John Trelawney, reder; John Hunter en Richard Joyce, bedienden van de reder, landslui, zijnde allen degenen die van het scheepsvolk betrouwbaar zijn bevonden, met mondvoorraad voor tien dagen op half rantsoen, zijn heden aan land gegaan en hebben de Britse vlag gehesen op het blokhuis op Schateiland. Thomas Redruth, bediende van de reder, landsman, door de muiters doodgeschoten; James Hawkins, kajuitsjongen…”

Van de landzijde werden wij aangeroepen.

“Daar roept iemand,” zei Hunter, die de wacht had.

“Dokter! Jonker! Kapitein! Hallo, Hunter, ben jij dat?” riep een stem. Ik rende naar de deur en kwam juist op tijd om Jim Hawkins behouden over de palissade te zien klimmen.