16

Het bedoelingstoestel

Van de gewelfde kroonluchter verschaften door fijne tovenarij menige rij sterrenlampen en gloedvolle sikkels licht, gevoed met nafta en teer (…)

JOHN MILTON

‘Mijn kind! Mijn dochter! Waar is ze? Wat heb je gedaan? Mijn Lyra – je kunt nog beter de vezels uit mijn hart scheuren – ze was veilig bij mij, veilig, en waar is ze nu?’

De hartenkreet van mevrouw Coulter weerklonk in de kamer, boven in de hardstenen toren. Ze zat vastgebonden op een stoel, met verwarde haren, gescheurde kleren en wilde ogen. Haar aapdæmon worstelde op de vloer in de windingen van een zilveren ketting.

Lord Asriel zat dicht bij haar een stuk papier te beschrijven en sloeg geen acht op haar. Naast hem stond een ordonnans zenuwachtig naar de vrouw te kijken. Toen Lord Asriel hem het papier gaf, salueerde hij en snelde weg, met zijn terriërdæmon met de staart tussen de poten dicht op de hielen.

Lord Asriel keerde zich naar mevrouw Coulter.

‘Lyra? Eerlijk gezegd kan het me niet schelen,’ zei hij met zachte, hese stem. ‘Dat rotkind had moeten blijven waar het heen was gebracht en moeten doen wat het was opgedragen. Ik kan niet nog meer tijd en middelen aan haar verspillen. Als ze weigert zich te laten helpen moet ze de consequenties maar dragen.’

‘Dat meen je niet, Asriel, anders had je…’

‘Ik meen het woord voor woord. Het gedonder dat ze veroorzaakt staat in geen verhouding tot haar verdienste. Een gewoon Engels meisje, niet al te snugger…’

‘Dat is ze wel!’ riep mevrouw Coulter.

‘Goed, intelligent maar zonder intellect, wispelturig, onoprecht, hebzuchtig…’

‘Dapper, edelmoedig, liefdevol.’

‘Een volstrekt gewoon kind, niets bijzonders…’

‘Volstrekt gewoon? Lyra? Ze is uniek. Bedenk wat ze allemaal al heeft gedaan. Je hoeft haar niet aardig te vinden, Asriel, maar doe niet minachtend over je dochter. En ze was veilig bij me, tot…’

‘Je hebt gelijk,’ zei hij, terwijl hij opstond. ‘Ze is inderdaad uniek. Dat ze jou heeft getemd en week gemaakt – dat is geen kleinigheid. Ze heeft het gif uit je gehaald, Marisa. Ze heeft je van je tanden ontdaan. Je vuur is gedoofd in een motregen van sentimentele kinderliefde. Wie had dat gedacht? Het meedogenloze werktuig van de kerk, de fanatieke kindervervolgster, de uitvindster van afschuwelijke toestellen om ze in stukken te snijden en in hun doodsbange wezen naar elk bewijs van zonde te zoeken – en dan komt er een grof pratend, onnozel wicht met vuile nagels, en jij kukelt en spreidt je veren over haar uit als een hen. Nou, ik geef toe, dat kind moet een zeldzame gave hebben. Maar als dat jou alleen maar tot een liefdevolle moeder maakt is het een tamelijk miserabel talentje. En nu zou ik me maar rustig houden. Ik heb mijn opperbevelhebbers ontboden voor een dringende bespreking, en als je je niet in kunt houden krijg je een prop in je mond.’

Mevrouw Coulter leek meer op haar dochter dan ze had gedacht. Als antwoord spuugde ze Lord Asriel in zijn gezicht. Hij veegde het rustig af en zei: ‘Een prop zou ook een eind maken aan zulk soort gedrag.’

‘Neem me even niet kwalijk, Asriel,’ zei ze. ‘Iemand die een gevangene vastgebonden op een stoel aan zijn bevelhebbers toont is bepaald niet van vorstelijke hoffelijkheid. Maak me los, of ik dwing je me te knevelen.’

‘Zoals je wilt,’ zei hij, en hij pakte een zijden sjaal uit de la, maar voor hij die om haar mond kon binden schudde ze haar hoofd.

‘Nee, nee,’ zei ze, ‘Asriel, niet doen, ik smeek je, verneder me alsjeblieft niet.’

Tranen van woede liepen uit haar ogen.

‘Goed, ik zal je losmaken, maar hij blijft geketend,’ zei hij. Hij liet de sjaal terug in de la vallen voor hij met een knipmes haar boeien doorsneed.

Ze wreef haar polsen, ging staan, rekte zich uit en merkte toen pas de toestand van haar kleren en haar haar op. Ze zag er heel slecht uit, door het restant van het Gallivespianengif in haar lichaam, dat haar vreselijke pijn in haar gewrichten bezorgde, maar dat wilde ze hem niet laten merken.

‘Je kunt je hier wel wassen,’ zei Lord Asriel, en hij wees naar een kamertje, niet groter dan een flinke kast.

Ze pakte haar geketende dæmon op, die over haar schouder giftig naar Lord Asriel keek, en ging zich opfrissen.

De ordonnans kwam binnen en kondigde aan: ‘Zijne majesteit koning Ogunwe en Lord Roke.’

De Afrikaanse generaal en de Gallivespiaan kwamen binnen: koning Ogunwe in een schoon uniform, met vers verband op een wond aan zijn slaap, en Lord Roke vloog op zijn blauwe havik naar de tafel.

Lord Asriel begroette hen hartelijk en bood wijn aan. De vogel liet zijn berijder afstappen en vloog naar de steun bij de deur, terwijl de ordonnans de derde bevelhebber van Lord Asriel aankondigde, een engel die Xaphania heette. Ze was van veel hogere rang dan Baruch en Balthamos, en zichtbaar door een tintelend, griezelig licht dat van elders leek te komen.

Inmiddels was mevrouw Coulter ook weer terug, aanzienlijk netter, en alle drie de bevelhebbers bogen voor haar. Ze liet niet merken dat ze verrast was door hun verschijning, maar boog met haar hoofd en ging rustig zitten, met de geknevelde aap in haar armen.

Lord Asriel zei zonder omhaal: ‘Vertel me het verloop, koning Ogunwe.’

De machtige Afrikaan zei met zware stem: ‘We hebben zeventien Zwitserse Gardisten gedood en twee zeppelins vernietigd. Wij hebben vijf man en een gyropter verloren. Het meisje en de jongen zijn ontkomen. We hebben mevrouw Coulter gevangengenomen, ondanks haar dappere verweer, en hebben haar hier gebracht. Ik hoop dat ze zich hoffelijk door ons behandeld voelt.’

‘Ik ben heel tevreden met de manier waarop u me hebt behandeld,’ zei ze, met een heel lichte nadruk op ‘u’.

‘Is er schade aan de andere gyropters? Zijn er gewonden?’ vroeg Lord Asriel.

‘Enige schade en enige gewonden, maar slechts gering.’

‘Mooi. Dank u, koning, uw strijdmacht heeft het goed gedaan. Lord Roke, wat bent u te weten gekomen?’

De Gallivespiaan zei: ‘Mijn spionnen zijn bij de jongen en het meisje in een andere wereld. Beide kinderen maken het goed, hoewel het meisje lange tijd met allerlei middelen in slaap is gehouden. De jongen heeft bij de verwikkelingen in de grot de beschikking over het mes genomen. Dat is op zeker moment in stukken gebroken. Maar het is nu weer heel, dankzij een schepsel uit het noorden van úw wereld, Lord Asriel, waar ze zich nu bevinden. Mijn spionnen zijn uiteraard bij hen, maar er is een probleem: zolang de jongen het mes heeft is hij nergens toe te dwingen, en wanneer ze hem in zijn slaap doden, is het mes nutteloos voor ons. Voorlopig zullen Ridder Tialys en Lady Salmakia hen overal volgen, zodat we tenminste weten waar ze zijn. Ze schijnen een plan in hun hoofd te hebben; in elk geval weigeren ze hier te komen. Mijn spionnen zullen hen niet uit het oog verliezen.’

‘Zijn ze veilig, daar in die andere wereld?’ vroeg Lord Asriel.

‘Ze zijn op een strand bij een bos van varenbomen. Van dierenleven is niets in de buurt te bespeuren. Op dit moment slapen de jongen en het meisje. Ik heb nog geen vijf minuten geleden met Ridder Tialys gesproken.’

‘Dank u,’ zei Lord Asriel. ‘Nu uw twee spionnen de kinderen volgen hebben we natuurlijk geen waarnemers meer bij het Magisterium. We zullen het van de alethiometer moeten hebben. Tenminste…’

Toen sprak tot hun verrassing mevrouw Coulter.

‘Van de andere instellingen weet ik het niet,’ zei ze, ‘maar wat het Consistoriale Hof betreft, hun lezer is frater Pavel Rasˇek. En die is degelijk maar traag. Ze zullen voorlopig niet weten waar Lyra is.’

‘Dank je, Marisa,’ zei Lord Asriel. ‘Heb jij enig idee wat Lyra en deze jongen nu gaan doen?’

‘Nee,’ zei ze, ‘geen enkel. Ik heb met de jongen gesproken. Hij leek me een stijfkoppig kind, dat gewend is geheimen te bewaren. Ik heb geen idee wat hij gaat doen. Wat Lyra betreft, die is geheel ondoorgrondelijk.’

‘Lord Asriel,’ zei koning Ogunwe, ‘mogen wij weten of deze dame nu deel uitmaakt van de commandoraad? Zo ja, wat is dan haar functie? Zo niet, dan zou ze hier toch niet aanwezig moeten zijn?’

‘Ze is onze gevangene en mijn gast, en omdat ze een vooraanstaande tussenpersoon van de kerk is geweest kan ze over voor ons nuttige informatie beschikken.’

‘Zal ze die vrijwillig geven? Of moet ze daartoe gemarteld worden?’ vroeg Lord Roke, en hij keek haar bij deze woorden recht aan.

Mevrouw Coulter schoot in de lach.

‘Ik had gedacht dat de bevelhebbers van Lord Asriel wel zo wijs waren dat ze van martelen weinig waarheid verwachten,’ zei ze.

Lord Asriel moest inwendig lachen om deze doorzichtige onwaarheid.

‘Ik sta in voor het gedrag van mevrouw Coulter,’ zei hij. ‘Ze weet wat er gebeurt als ze ons verraadt, al krijgt ze daar de kans niet toe. Echter, wanneer iemand van u twijfel heeft, spreek die dan gerust uit.’

‘Ja, ik,’ zei koning Ogunwe, ‘maar ik twijfel aan u, niet aan haar.’

‘Waarom?’ vroeg Lord Asriel.

‘Als zij u in verleiding brengt kunt u die niet weerstaan. Het was juist om haar gevangen te nemen, maar verkeerd haar voor dit beraad uit te nodigen. Behandel haar met alle egards, maak het haar uiterst gerieflijk, maar breng haar naar elders en blijf uit haar buurt.’

‘Nou, ik wilde dat u zich uitsprak,’ zei Lord Asriel, ‘en dan moet ik uw vermaning aanvaarden. Ik waardeer uw aanwezigheid meer dan de hare, mijn beste koning. Ik zal haar laten verwijderen.’

Hij greep de bel, maar voor hij kon bellen sprak mevrouw Coulter.

‘Alstublieft,’ zei ze dringend, ‘hoor me eerst aan. Ik kan helpen. Ik ben zo dicht bij het hart van het Magisterium geweest; zo iemand vind je niet gauw meer. Ik weet hoe ze denken, ik kan raden wat ze doen. U vraagt zich af waarom u me zou vertrouwen, maar waarom ben ik bij hen weggegaan? Eenvoudig hierom: ze willen mijn dochter vermoorden. Ze durven haar niet te laten leven. Zodra ik erachter kwam wie ze is – wat ze is – wat de heksen over haar voorspeld hebben – wist ik dat ik de kerk moest verlaten. Ik wist dat ik hun vijand was, en zij de mijne. Ik wist niet wat u was, of wat ik voor u was – dat is een mysterie, maar ik wist wel dat ik verzet moest bieden aan de kerk, aan alles waar ze in geloofde, en zo nodig aan de Autoriteit zelf. Ik…’

Ze zweeg. Alle bevelhebbers luisterden aandachtig. Ze keek nu Lord Asriel recht in zijn gezicht en leek alleen tegen hem te spreken, met zachte, indringende stem en glanzende ogen.

‘Ik ben de slechtste moeder van de wereld geweest. Ik heb mijn enige kind laten afnemen toen ze nog een baby was, omdat ik niet om haar gaf. Ik gaf alleen om mijn carrière. Ik heb jarenlang niet aan haar gedacht, en als ik dat wel deed was dat alleen om de spijt om haar geboorte.

Maar toen begon de kerk belang te stellen in Stof en in kinderen, en dat raakte me in mijn hart. Ik wist weer dat ik een moeder was, en Lyra was… mijn kind.

En omdat er een bedreiging was heb ik haar van de kerk gered. Ik heb al drie keer ingegrepen om haar voor gevaar te behoeden. De eerste keer toen de Oblatiecomité in actie kwam: ik ging naar het Jordan-college en nam haar mee om bij me te houden, in Londen, waar ik haar voor de Raad kon behoeden… dat hoopte ik althans. Maar ze liep weg.

De tweede keer was op Bolvangar, toen ik haar net op tijd vond… onder het mes van de… Mijn hart stond bijna stil… Het ging om wat zij – wij – dat ik met andere kinderen had gedaan, maar toen het het mijne betrof… O, je kunt je het afgrijzen van dat moment niet indenken, en ik hoop dat je nooit zult lijden zoals ik toen… Maar ik kreeg haar vrij. Ik haalde haar daar weg en redde haar voor de tweede keer.

Maar zelfs toen ik dat deed voelde ik me deel uitmaken van de kerk, als een dienaar, een trouwe, toegewijde dienaar, omdat ik het werk van de Autoriteit deed.

En toen hoorde ik de voorspelling van de heks. Lyra zal ooit, spoedig, op een of andere manier in verleiding worden gebracht, net als Eva – dat is hun uitspraak. Welke vorm die verleiding zal aannemen weet ik niet, maar ze wordt ten slotte groot. Het is niet moeilijk je dat in te denken. En nu de kerk dat ook weet zullen ze haar doden. Wanneer alles van haar afhangt, zouden ze dan kunnen riskeren haar in leven te laten? Zouden ze dan het risico aandurven dat ze deze verleiding niet weerstaat, wat die ook mag zijn?

Nee, ze zijn vast van plan haar te doden. Als het kon zouden ze naar de Hof van Eden teruggaan om Eva te doden voor ze werd verleid. Doden is voor hen niet moeilijk; Calvijn zelf beval de dood van kinderen. Ze zouden haar doden met praal, ceremonieel, gebed, klaagzangen, psalmen en gezangen, maar ze zouden haar doden. Als ze in hun handen valt is ze al dood.

Dus toen ik hoorde wat de heks zei heb ik mijn dochter voor de derde keer gered. Ik heb haar meegenomen naar een veilig oord, en daar wilde ik blijven.’

‘U hebt haar bedwelmd,’ zei koning Ogunwe. ‘U hebt haar in slaap gehouden.’

‘Ik moest wel,’ zei mevrouw Coulter, ‘omdat ze me haatte.’ Tot dat moment had ze geëmotioneerd maar beheerst gesproken, maar nu snikte ze even en vervolgde met bevende stem: ‘Ze was bang voor me en haatte me, en ze zou voor me zijn weggevlucht als een vogel voor een kat als ik haar niet onder verdoving had gehouden. Weet u wat dat voor een moeder betekent? Maar het was de enige manier om haar te beschermen! Al die tijd in de grot… slapend, met haar ogen dicht, haar lichaam hulpeloos, haar dæmon opgerold op haar keel… O, ik voelde zo’n liefde, zo’n tederheid, zo’n diepe, diepe… Mijn eigen kind; de eerste keer dat ik ooit deze dingen voor haar heb kunnen doen, mijn kleine… Ik waste haar, voedde haar, hield haar warm en veilig, ik verzorgde haar terwijl ze sliep… ’s Nachts lag ik naast haar, ik kuste haar slapende ogen, mijn kleintje… ‘

Ze voelde geen schaamte. Ze sprak zacht, zocht geen effect en verhief haar stem niet, en wanneer er een snik kwam werd die onderdrukt tot een hikje, alsof ze omwille van het gezelschap haar emoties inhield. En dit maakte haar onverholen leugens des te geloofwaardiger, dacht Lord Asriel met afkeer. Ze loog vanuit het merg van haar botten.

Ze richtte haar woorden voornamelijk tot koning Ogunwe, zonder die indruk te wekken, en Lord Asriel zag ook dat. Niet alleen was de koning haar voornaamste aanklager, hij was ook een mens, anders dan de engel of Lord Roke, en ze wist hoe ze hem moest bespelen.

Maar in feite maakte ze op de Gallivespiaan de sterkste indruk. Lord Roke bespeurde in haar een karakter dat zo op dat van een schorpioen leek als hij nog nooit had meegemaakt, en hij was zich zeer bewust van de macht in de angel die hij onder haar zachte toon bespeurde. Schorpioenen kun je maar beter in het zicht houden, dacht hij.

Daarom viel hij koning Ogunwe bij toen deze van mening veranderde en vond dat ze moest blijven, en Lord Asriel voelde zich overvleugeld. Want nu wilde hij haar weg hebben, maar hij had zich al bereid verklaard zich bij de wens van zijn bevelhebbers neer te leggen.

Mevrouw Coulter keek hem aan met een uitdrukking van milde, deugdzame bezorgdheid. Hij wist zeker dat verder niemand de glinstering van sluwe triomf in de diepte van haar mooie ogen kon zien.

‘Blijf dan maar,’ zei hij. ‘Maar je hebt genoeg gezegd. Hou verder je mond. Ik wil het voorstel van een garnizoen aan de zuidgrens overwegen. U hebt het rapport gezien. Is het uitvoerbaar? Is het wenselijk? Vervolgens wil ik de wapenfabriek bekijken. Daarna wil ik Xaphania horen over de beschikbaarheid van de engelenstrijdkrachten. Eerst het garnizoen. Koning Ogunwe?’

De Afrikaanse leider nam het woord. Ze spraken enige tijd, en mevrouw Coulter was onder de indruk van hun kennis van zaken over de verdedigingsmacht van de kerk, en hun heldere inzicht in de sterke punten van haar leiders.

Maar nu Tialys en Salmakia bij de kinderen waren, en Lord Asriel geen spion meer bij het Magisterium had, zou hun kennis spoedig gevaarlijk achteropraken. Mevrouw Coulter kreeg een idee, en ze wisselde een blik met haar aapdæmon die aanvoelde als een krachtige anbarische vonk. Maar ze zei niets en streelde over zijn gouden vacht, terwijl ze naar de bevelhebbers luisterde.

Daarop zei Lord Asriel: ‘Genoeg. Dat is een probleem voor later. Nu de wapenfabriek. Ik heb begrepen dat ze klaar zijn om het bedoelingstoestel te testen. Dat zullen we nu gaan bekijken.’

Hij haalde een zilveren sleuteltje uit zijn zak en maakte de ketting van de gouden aap los, waarbij hij zorgvuldig vermeed ook maar één gouden haartje aan te raken.

Lord Roke besteeg zijn havik en volgde de anderen toen ze de trappen van de toren af liepen naar de weergangen.

Er stond een koude wind die hun oogleden deed schrijnen. De donkerblauwe havik steeg op in een krachtige windvlaag, om krijsend door de lucht te buitelen. Koning Ogunwe hield zijn jas dicht en liet zijn hand op de kop van zijn jachtluipaarddæmon rusten.

Mevrouw Coulter zei nederig tegen de engel: ‘Neemt u me niet kwalijk, mevrouw. Is uw naam Xaphania?’

‘Ja,’ zei de engel.

Haar verschijning imponeerde mevrouw Coulter, net zoals haar soortgenoten de heks Ruta Skadi hadden geïmponeerd toen ze die in de lucht zag. Ze glansde niet, maar gaf een schijnsel af, hoewel er geen lichtbron was. Ze was lang, naakt, gevleugeld, en haar geplooide gezicht leek ouder dan dat van ieder ander levend wezen dat mevrouw Coulter ooit had gezien.

‘Bent u een van de engelen die langgeleden in opstand kwamen?’

‘Ja. En sindsdien heb ik tussen vele werelden gezworven. Nu heb ik Lord Asriel trouw gezworen, omdat ik in zijn grote onderneming de beste mogelijkheden zie voor de uiteindelijke vernietiging van de tirannie.’

‘Maar als het mislukt?’

‘Dan zullen we allemaal worden vernietigd, en zal de wreedheid voor altijd heersen.’

Al sprekend volgden ze Lord Asriel, die met snelle passen over de winderige weergangen naar een groot trappenhuis liep, dat zo diep was dat zelfs de flakkerende lichten langs de muren de bodem niet bereikten. De blauwe havik dook in glijvlucht langs hen heen, steeds dieper het duister in, waarbij elk licht waar hij langsvloog zijn vleugels deed opflitsen, tot hij nog maar een stipje was en verdween.

De engel was naast Lord Asriel gekomen, en mevrouw Coulter was naast de Afrikaanse koning gaan lopen.

‘Sorry voor mijn onwetendheid,’ zei ze, ‘maar voor het gevecht gisteren in de grot had ik nog nooit gehoord van een wezen als de man op de blauwe havik. Waar komt hij vandaan? Kunt u me over zijn volk vertellen? Ik zou hem beslist niet willen kwetsen, maar als ik iets zeg zonder iets over hem te weten zou dat onbedoeld kunnen gebeuren.’

‘Goed dat u het vraagt,’ zei koning Ogunwe. ‘Zijn volk is trots. Hun wereld heeft zich anders ontwikkeld dan de onze. Daar leven twee soorten wezens met verstand: mensen en Gallivespianen. De meeste mensen dienen de Autoriteit, en ze hebben sinds mensenheugenis geprobeerd de kleine mensen uit te roeien. Ze beschouwen hen als duivels. Daarom kunnen de Gallivespianen de mensen van onze grootte nog steeds niet vertrouwen. Maar ze zijn felle, trotse strijders, dodelijk als vijanden, en waardevol als spionnen.’

‘Staat heel zijn volk aan uw kant, of is het net zo verdeeld als de mensen?’

‘Sommigen staan aan de kant van de vijand, maar de meesten staan aan onze kant.’

‘En de engelen? Tot voor kort dacht ik dat engelen een middeleeuws bedenksel waren en niet echt bestonden. Als je er dan een te spreken krijgt is dat heel onwennig. Over hoeveel engelen beschikt Lord Asriel?’

‘Mevrouw Coulter,’ zei de koning, ‘dat zijn nu net de dingen die een spion zou willen uitvissen.’

‘Dat zou me wel een spion zijn, als hij u dat zo openlijk vraagt,’ antwoordde ze. ‘Ik ben een gevangene. Ik kan niet weg, zelfs als ik een veilige plek had om heen te vluchten. Voortaan ben ik ongevaarlijk, dat verzeker ik u.’

‘Als u dat zegt geloof ik u graag,’ zei de koning. ‘Engelen zijn moeilijker te begrijpen dan welke mens ook. Om te beginnen horen ze niet tot een en dezelfde soort. Sommige hebben meer macht dan andere. Ze kennen ingewikkelde onderlinge bondgenootschappen en oude vijanden, waar we weinig van af weten. De Autoriteit heeft ze sinds zijn ontstaan onderdrukt.’

Ze bleef staan. Ze was oprecht geschokt. De Afrikaanse koning stond ook stil, omdat hij dacht dat ze niet goed werd. In het licht van de muurkandelaar boven haar zag ze er dan ook spookachtig slecht uit.

‘U zegt dat zo terloops,’ zei ze, ‘alsof het iets is wat ik ook zou moeten weten, maar… Hoe kan dat? De Autoriteit heeft de werelden toch geschapen? Hij was er eerder dan wat dan ook. Hoe kan hij zijn ontstáán?’

‘Dat is engelenkennis,’ zei Ogunwe. ‘Sommigen van ons waren geschokt toen we hoorden dat de Autoriteit niet de schepper is. Er kan een schepper zijn geweest, maar misschien ook niet. We weten het niet. We weten alleen dat de Autoriteit op zeker moment de heerschappij heeft verworven. Sindsdien zijn de engelen in opstand en ook mensen hebben zich tegen hem verzet. Dit is de laatste opstand. Nog nooit eerder hebben mensen en engelen, en wezens van alle werelden, met elkaar samengewerkt. Dit is de grootste strijdmacht die ooit bijeengebracht is. Maar misschien is het nog niet genoeg. We zullen zien.’

‘Maar wat is de bedoeling van Lord Asriel? Wat is dit voor wereld, en waarom is hij hierheen gegaan?’

‘Hij heeft ons hierheen gevoerd omdat deze wereld leeg is. Zonder intelligent leven bedoel ik. Wij zijn geen kolonisators, mevrouw Coulter. We zijn niet gekomen om te veroveren, maar om iets op te bouwen.’

‘En gaat hij nu het hemelse rijk aanvallen?’

Ogunwe keek haar rustig aan.

‘We zullen het rijk niet binnenvallen,’ zei hij, ‘maar als het rijk ons aanvalt moeten ze wel weten waar ze aan beginnen, want wij zijn daarop voorbereid. Mevrouw Coulter, ik ben een koning, maar ik stel er grote eer in Lord Asriel te helpen een wereld op te bouwen waar in het geheel geen koninkrijken zijn. Geen koningen, geen bisschoppen, geen priesters. Het hemelse koninkrijk wordt al zo genoemd sinds de Autoriteit zichzelf boven de andere engelen stelde. Daar willen wij geen deel van uitmaken. Deze wereld is anders. Wij wensen vrije burgers te zijn van de hemelse republiek.’

Mevrouw Coulter had nog heel wat willen vragen, maar de koning liep door omdat hij zijn bevelhebber niet wilde laten wachten, en ze had maar te volgen.

Het trappenhuis liep zo ver naar beneden door dat de hemel vanaf de laagste verdieping niet meer te zien was. Mevrouw Coulter was halverwege al buiten adem, maar ze klaagde niet en liep door tot ze uitkwamen bij een grote zaal die werd verlicht met gloeiende kristallen aan de zuilen die het dak droegen. Ladders, stellages, balken en verbindingsbruggen vulden de schemerige ruimte boven hen, waar kleine figuurtjes druk in de weer waren.

Lord Asriel sprak met zijn bevelhebbers toen mevrouw Coulter arriveerde, en zonder haar op adem te laten komen liep hij de grote zaal door, waar af en toe een figuur door de lucht slingerde of op de vloer opdoemde voor een korte woordenwisseling met hem. Het was er benauwd warm. Mevrouw Coulter merkte op dat aan elke zuil op hoofdhoogte een steun zat, vermoedelijk omwille van Lord Roke, zodat zijn havik daarop kon zitten en de Gallivespiaan aan het gesprek kon deelnemen.

Maar ze bleven niet lang in de grote zaal. Aan de andere kant opende een bediende zware dubbele deuren om hen door te laten naar het perron van een spoorbaan. Daar stond een klein, gesloten rijtuig klaar met een anbarische locomotief ervoor.

De machinist boog, en zijn bruine aapdæmon kroop achter zijn benen weg bij het zien van de gouden aap. Lord Asriel sprak even met de man en liet de anderen in het rijtuig stappen, dat net als de zaal was verlicht met die gloeiende kristallen, die op zilveren consoles spiegelden tegen mahoniehouten panelen.

Zodra Lord Asriel zelf was ingestapt kwam de trein in beweging en hij gleed soepel van het perron een tunnel in, waarbij hij krachtig optrok. Alleen het geluid van de wielen op de vlakke rails gaf enig idee van de snelheid.

‘Waar gaan we heen?’ vroeg mevrouw Coulter.

‘Naar de wapenfabriek,’ zei Lord Asriel kortweg, en vervolgens sprak hij zacht met de engel.

Mevrouw Coulter vroeg aan Lord Roke: ‘Worden uw spionnen altijd in tweetallen uitgestuurd?’

‘Waarom vraagt u dat?’

‘Gewoon, uit nieuwsgierigheid. Mijn dæmon en ik bevonden ons onlangs in die grot in een patstelling met hen, en het bevreemdde me te zien hoe goed ze vochten.’

‘Vanwaar die bevreemding? Verwachtte u soms niet dat mensen van ons formaat goede vechters zijn?’

Ze bekeek hem koel, zich bewust van zijn intense trots.

‘Nee,’ zei ze. ‘Ik dacht ze met gemak te kunnen verslaan, maar ze versloegen ons bijna. Ik geef mijn vergissing graag toe. Maar vechten ze altijd in tweetallen?’

‘U bent toch zeker ook een tweetal, samen met uw dæmon? Verwachtte u dan dat we u in het voordeel zouden laten?’ zei hij, en met zijn hooghartige blik, die zelfs in het zachte licht van de kristallen glashelder was, daagde hij haar uit om verder te vragen.

Ze sloeg bescheiden haar ogen neer en zweeg.

Minuten verstreken en mevrouw Coulter voelde dat de trein hen omlaag voerde, nog dieper het hart van de berg in. Ze had geen idee van de afstand, maar toen er minstens een kwartier was verstreken minderde de trein vaart, en weldra was daar een perron waar de anbarische lichten na de donkere tunnel fel aandeden.

Lord Asriel opende de portieren en ze stapten in een atmosfeer die zo heet en zwavelig was dat mevrouw Coulter de adem werd benomen. Er was veel lawaai van beukende hamers en het gierende gegil van ijzer op steen.

Een bediende opende de uitgangsdeuren, en meteen was het lawaai dubbel zo hard en kwam de hitte als een vloedgolf over hen heen. Ze schermden hun ogen af voor een verzengende lichtgloed. Alleen Xaphania leek deze overval van geluid, licht en hitte niets te doen. Toen ze enigszins gewend was keek mevrouw Coulter hevig nieuwsgierig rond.

In haar eigen wereld had ze smederijen, hoogovens en fabrieken gezien, maar de grootste daarvan leek hiermee vergeleken een dorpssmidse. Hamers zo groot als huizen gingen in een oogwenk naar de verre zoldering en kwamen vervolgens neer om ijzeren balken ter grootte van boomstammen te pletten, met een klap die de hele berg deed beven. Uit een gat in de rotswand stroomde een rivier van zwavelig vloeibaar metaal, tot deze gestuit werd door een hardstenen poort. De gloeiend hete vloed snelde door kanalen en sluizen en over dammen naar rijen gietvormen, om daar in een vuile rookwolk tot stilstand te komen en af te koelen. Reusachtige walsen en andere machines bewerkten centimeters dikke ijzeren platen alsof ze van vloeipapier waren, en daarna beukten die gigantische hamers ze weer plat, laag op laag met zo’n harde klap dat ze samen één hardere laag werden, steeds opnieuw.

Als Iorek Byrnison deze wapenfabriek had gezien, dan had hij toegegeven dat deze mensen wel iets af wisten van het werken met metaal. Mevrouw Coulter kon alleen maar met open mond toekijken. Zich verstaanbaar maken was onmogelijk, en niemand probeerde dat. Lord Asriel loodste het groepje over een loopbrug boven een nog grotere ruimte in de diepte, waar mijnwerkers met houwelen en schoppen de glinsterende metalen uit de berg haalden.

Na de brug liepen ze een lange tunnel door, waar druipstenen hingen met vreemde kleuren, en het geluid van stampen, malen en hameren geleidelijk afnam. Mevrouw Coulter voelde een koele luchtstroom op haar verhitte gezicht. De verlichtingskristallen waren hier slordig over de vloer verspreid, en er waren geen fakkels die hitte afgaven, zodat het gezelschap langzaam weer afkoelde. En opeens hadden ze alles achter zich en stonden ze in de buitenlucht.

Ze waren op een plaats waar een deel van de berg was weggehakt, waardoor een ruimte was ontstaan die zo open en breed als een paradeterrein was. Verderop zagen ze, zwak verlicht, grote ijzeren deuren in de bergwand, sommige open en andere dicht, en door één van die grote uitgangen sleepten mannen iets wat met zeil was afgedekt.

‘Wat is dat?’ vroeg mevrouw Coulter aan de Afrikaanse koning, en hij antwoordde: ‘Het bedoelingstoestel.’

Mevrouw Coulter had er geen idee van wat dat kon inhouden en keek hevig nieuwsgierig toe toen het zeildoek eraf ging.

Weer was het koning Ogunwe aan wie ze vroeg: ‘Hoe werkt het? Waar dient het voor?’

‘Dat zullen we straks zien,’ zei de koning.

Het leek wel een soort ingewikkeld boortoestel, of de cockpit van een gyropter, of de cabine van een grote hijskraan. Het had een glazen koepel over een stoel, met minstens twaalf hendels en hefbomen ervoor. Het toestel stond op zes poten, geleed en in verschillende standen ten opzichte van de romp, waardoor het zowel kwiek als lomp aandeed. De romp was een massa van leidingen, zuigers, gewonden kabels, schakelaars, kleppen en meters. Het was moeilijk te bepalen wat het voorstelde, omdat het alleen van achteren werd verlicht en het meeste zich in het duister bevond. Lord Roke vloog er meteen op zijn havik naartoe, cirkelde eromheen en bekeek het van alle kanten. Lord Asriel en de engel waren in gesprek met de technici, terwijl twee mannen uit het toestel klommen, een met een klembord en de andere met een eind kabel.

Mevrouw Coulter verslond het toestel met haar ogen, nam elk onderdeel in zich op en probeerde er de logica van in te zien. Terwijl ze toekeek nam Lord Asriel plaats op de stoel, maakte leren riemen over zijn middel en schouders vast en zette een helm op. Zijn dæmon, de sneeuwluipaard, sprong ook in het toestel, en hij duwde iets naar haar toe. De technicus riep iets, Lord Asriel gaf antwoord en de mannen trokken zich terug naar het deurgat.

Het bedoelingstoestel bewoog, al wist mevrouw Coulter niet goed hoe. Het was bijna alsof het huiverde, maar het stond daar heel stil op zijn zes insectenpoten, geladen met een vreemde energie. Terwijl ze keek bewoog het weer, en toen zag ze wat er gebeurde: verschillende delen draaiden en zochten de hemel af. Lord Asriel was druk bezig met de besturingsorganen, en opeens verdween het bedoelingstoestel.

Op een of andere manier was het de lucht in gesprongen. Het zweefde nu boven hen op boomtophoogte en draaide langzaam naar links. Er klonk geen motorgeluid en niets wees erop hoe het de zwaartekracht weerstond. Het hing gewoon in de lucht.

‘Luister,’ zei koning Ogunwe. ‘In het zuiden.’

Ze draaide haar hoofd en spitste haar oren. De wind klonk huilend rond de berg, onder haar voeten voelde ze de dreunende hamerslagen en er klonken stemmen vanuit het verlichte deurgat, maar op een of ander signaal zwegen de stemmen en gingen de lichten uit. En in deze stilte hoorde mevrouw Coulter heel zwak het kloppende geluid van gyroptermotoren in de windvlagen.

‘Wie zijn dat?’ vroeg ze zacht.

‘Lokeenden,’ zei de koning. ‘Mijn piloten proberen de vijand te lokken. Kijk.’

Ze tuurde om in het diepe duister met de weinige sterren iets te zien. Boven hen hing het bedoelingstoestel zo stil alsof het zwaar was verankerd. De wind had er niet de geringste uitwerking op. Uit de cockpit kwam geen licht, zodat het moeilijk te zien was, en Lord Asriel was helemaal onzichtbaar.

Toen opeens zag ze een groep lichten, laag aan de hemel, op hetzelfde moment dat het motorgeluid constant hoorbaar werd. Ze zag snelvliegende gyropters, waarvan er één problemen leek te hebben, want hij had een rokende staart en hij vloog lager dan de andere. Ze waren op weg naar de berg, om erlangs en voorbij te vliegen.

En vlak daarachter kwam een bonte verzameling luchtvoertuigen. Het was moeilijk te onderscheiden wat het waren, maar mevrouw Coulter zag een vreemdsoortige zware gyropter, twee vliegtuigen met vleugels, een grote vogel die soepel voortgleed met twee gewapende berijders en drie of vier engelen.

‘Een aanvalsmacht,’ zei koning Ogunwe.

Ze liepen in op de gyropters. Toen kwam er een lichtstraal van een van de vliegtuigen, twee seconden later gevolgd door een doffe knal. Maar de granaat bereikte zijn doel, de aangeschoten gyropter niet. De toeschouwers op de berg zagen een flits van het bedoelingstoestel tussen de lichtstraal en de knal in, en in de lucht ontplofte een granaat.

Mevrouw Coulter kreeg nauwelijks de tijd iets te begrijpen van die plotselinge combinatie van licht en geluid, of het gevecht was al in volle gang. Ook was het niet allemaal gemakkelijk te volgen, omdat het zo donker was en de vliegtuigen zo snel gingen. Een reeks bijna geluidloze flitsen verlichtte de bergwand, vergezeld van kort gesis als van ontsnappende stoom. Elke flits trof op een of andere manier een andere aanvaller. De vliegtuigen vlogen in brand of ontploften, de reuzenvogel gaf een schreeuw alsof een huizenhoog gordijn scheurde en stortte naar de rotsen in de diepte. De engelen verdwenen eenvoudig in een vlaag gloeiende lucht. Myriaden-deeltjes doofden tintelend, alsof het vuurwerk was.

Toen werd het stil. Het geluid van de lokgyropter stierf weg in de wind. Ze waren achter de berg verdwenen. Geen van de toeschouwers zei iets. Aan de onderkant van het bedoelingstoestel laaiden vlammen op. Het hing nog steeds in de lucht en draaide nu langzaam, alsof het rondkeek. De vernietiging van de aanvalsmacht was zo volkomen dat mevrouw Coulter, die al vele schokkende dingen had gezien, hier toch van ondersteboven was. Als ze omhoogkeek naar het bedoelingstoestel leek het te tintelen of op te lossen, maar opeens stond het weer stevig op de grond.

Koning Ogunwe snelde toe, net als de andere bevelhebbers en de technici, die de deuren hadden opengegooid en het licht lieten uitstromen over het proefterrein. Mevrouw Coulter bleef waar ze was, nog diep onder de indruk van wat het bedoelingstoestel had gedaan.

‘Waarom laat hij ons dat zien?’ vroeg haar dæmon zacht.

‘Hij kan beslist onze gedachten niet hebben gelezen,’ antwoordde ze op dezelfde toon.

Ze dachten aan het moment in de hardstenen toren, toen dat lumineuze idee tussen hen opflitste. Ze dachten er toen over Lord Asriel een voorstel te doen: aan te bieden naar het Consistoriale Hof van Discipline te gaan en voor hem te spioneren. Ze kende elk machtsniveau en kon ze allemaal manipuleren. Het zou aanvankelijk niet meevallen hen van haar goede trouw te overtuigen, maar het moest haar lukken. En nu de Gallivespiaanse spionnen bij Will en Lyra waren kon Asriel zo’n aanbod beslist niet afwijzen.

Maar zoals ze nu naar de vreemde vliegmachine keken drong een ander idee zich nog sterker op, en gnuivend knuffelde ze de gouden aap.

‘Asriel,’ riep ze poeslief, ‘mag ik zien hoe het toestel werkt?’

Hij keek afwezig verstoord omlaag, maar ook vol opgetogen voldoening. Hij was dolblij met het bedoelingstoestel, en ze wist dat hij het niet zou kunnen laten ermee te pronken.

Koning Ogunwe hielp even toen Lord Asriel haar naar de cockpit hees. Hij zette haar in de stoel en ze bekeek de bedieningsorganen.

‘Hoe werkt het? Waar komt de energie vandaan?’

‘Van je bedoelingen,’ zei hij. ‘Vandaar de naam. Is het je bedoeling naar voren te gaan, dan gaat het naar voren.’

‘Dat is geen antwoord. Kom, vertel. Wat voor motor zit erin? Hoe kan het vliegen? Ik kan niets aërodynamisch ontdekken. Maar deze hendels… vanbinnen ziet het er bijna uit als een gyropter.’

Het viel hem moeilijk het haar niet te vertellen, en aangezien ze in zijn macht was deed hij het. Hij hield haar een kabel voor met een leren handgreep, waar de tanden van zijn dæmon diep in stonden.

‘Je dæmon,’ legde hij uit, ‘moet deze handgreep vasthouden – met zijn tanden, zijn poten of wat dan ook. En je moet een helm dragen. Daartussen is een stroompje, dat door een condensator wordt versterkt. Ach, het is eigenlijk veel ingewikkelder, maar het vliegen met het ding is simpel. Er zitten bedieningsorganen in als bij een gyropter, voor een vertrouwd gevoel, maar op den duur kunnen we die weglaten. Uiteraard kunnen alleen mensen met een dæmon ermee vliegen.’

‘Juist ja,’ zei ze.

Ze gaf hem een harde duw, waardoor hij uit het toestel viel.

Op hetzelfde moment zette ze de helm op en de gouden aap pakte de leren handgreep. Ze greep naar de hendel waarmee in een gyropter de rotorbladen werden verdraaid, duwde de gashendel naar voren en meteen ging het bedoelingstoestel de lucht in.

Maar ze had de slag nog niet helemaal te pakken. Het toestel hing eventjes stil, enigszins scheef, voor ze de hendels vond om vooruit te komen, en in die paar seconden deed Lord Asriel drie dingen. Hij sprong overeind, stak zijn hand op om koning Ogunwe ervan te weerhouden op het bedoelingstoestel te laten schieten en zei: ‘Lord Roke, wilt u zo goed zijn met haar mee te gaan?’

De Gallivespiaan stuurde zijn blauwe havik meteen omhoog, en de vogel vloog recht op de nog open cabinedeur af. De mensen op de grond zagen dat de vrouw en de aap bezig waren met alles uit te zoeken, en dat ze geen van beiden de kleine Lord Roke opmerkten, die van zijn havik achter hen de cabine in sprong.

Daarop kwam het bedoelingstoestel in beweging, en de havik zwenkte weg om naar de pols van Lord Asriel te duiken. Twee seconden later verdween het toestel al in de vochtige sterrenhemel uit het zicht.

Lord Asriel keek met grimmige bewondering toe.

‘Nou, koning, u had helemaal gelijk,’ zei hij. ‘Ik had naar u moeten luisteren. Ze is Lyra’s moeder, dus ik had op zoiets bedacht kunnen zijn.’

‘Gaat u haar niet achterna?’ vroeg koning Ogunwe.

‘Wat, en dan zo’n prachtig toestel vernietigen? Ik peins er niet over.’

‘Waar denkt u dat ze heen gaat? Gaat ze haar kind zoeken?’

‘Niet meteen. Ze weet niet waar ze zou moeten zoeken. Ik weet precies wat ze gaat doen: ze gaat naar het Consistoriale Hof en gaat hun het bedoelingstoestel geven, als blijk van haar goede trouw. Vervolgens gaat ze voor ons bij hen spioneren. Ze heeft alle vormen van dubbelhartigheid beoefend, en dit zal voor haar een nieuwe ervaring zijn. En zodra ze erachter is waar het meisje zich ophoudt, gaat ze daarheen, en dan volgen wij.’

‘Wanneer zal Lord Roke haar laten weten dat hij bij haar is?’

‘Och, volgens mij bewaart hij dat als een verrassing, denkt u ook niet?’

Ze lachten en gingen naar de werkplaatsen terug, waar een nieuwer, geavanceerder model van het bedoelingstoestel op inspectie wachtte.

De Noorderlicht-trilogie
titlepage.xhtml
index_split_000.html
index_split_001.html
index_split_002.html
index_split_003.html
index_split_004.html
index_split_005.html
index_split_006.html
index_split_007.html
index_split_008.html
index_split_009.html
index_split_010.html
index_split_011.html
index_split_012.html
index_split_013.html
index_split_014.html
index_split_015.html
index_split_016.html
index_split_017.html
index_split_018.html
index_split_019.html
index_split_020.html
index_split_021.html
index_split_022.html
index_split_023.html
index_split_024.html
index_split_025.html
index_split_026.html
index_split_027.html
index_split_028.html
index_split_029.html
index_split_030.html
index_split_031.html
index_split_032.html
index_split_033.html
index_split_034.html
index_split_035.html
index_split_036.html
index_split_037.html
index_split_038.html
index_split_039.html
index_split_040.html
index_split_041.html
index_split_042.html
index_split_043.html
index_split_044.html
index_split_045.html
index_split_046.html
index_split_047.html
index_split_048.html
index_split_049.html
index_split_050.html
index_split_051.html
index_split_052.html
index_split_053.html
index_split_054.html
index_split_055.html
index_split_056.html
index_split_057.html
index_split_058.html
index_split_059.html
index_split_060.html
index_split_061.html
index_split_062.html
index_split_063.html
index_split_064.html
index_split_065.html
index_split_066.html
index_split_067.html
index_split_068.html
index_split_069.html
index_split_070.html
index_split_071.html
index_split_072.html
index_split_073.html
index_split_074.html
index_split_075.html
index_split_076.html
index_split_077.html
index_split_078.html
index_split_079.html
index_split_080.html
index_split_081.html
index_split_082.html
index_split_083.html
index_split_084.html
index_split_085.html
index_split_086.html
index_split_087.html
index_split_088.html
index_split_089.html
index_split_090.html
index_split_091.html
index_split_092.html
index_split_093.html
index_split_094.html
index_split_095.html
index_split_096.html
index_split_097.html
index_split_098.html