8
Onbehagen
Lyra moest leren leven met de nieuwe feiten die haar waren geopenbaard, en dat ging natuurlijk niet van de ene dag op de andere. Het was niet zo moeilijk om Lord Asriel als haar vader te beschouwen, maar het was lang niet zo eenvoudig om ook mevrouw Coulter als haar moeder te aanvaarden. Nog maar een paar maanden geleden zou ze een gat in de lucht zijn gesprongen, dat besefte ze zelf ook en juist dat bracht haar in verwarring.
Maar Lyra, die geen tobber was, stond er niet lang bij stil, want het hele Venenstadje moest worden verkend en er waren zo veel zigeuzenkinderen die ze kon verbluffen. Voor de drie dagen om waren, kon ze als de beste omgaan met een punter (althans in haar eigen ogen) en ze verzamelde een hele bende snotneuzen om zich heen met verhalen over haar machtige vader, die zo onrechtvaardig gevangen was genomen.
‘En op een avond was de Turkse ambassadeur op bezoek in het Jordan-college. Er werd een diner gegeven, en hij moest mijn vader op bevel van de sultan doodmaken, snap je, en hij had een ring aan zijn vinger met een uitgeholde steen waar gif in zat. En toen de wijn werd opgediend deed hij net alsof hij mijn vader zijn glas wilde aangeven en toen heeft hij het gif erin gestrooid. Dat ging zo vlug dat niemand het zag, maar…’
‘Wat voor gif?’ wilde een meisje met een tenger gezicht weten.
‘Gif van een bijzonder soort Turkse slang,’ verzon Lyra, ‘die ze vangen door op een fluit te spelen om hem uit zijn hol te lokken en dan werpen ze hem een spons toe die in honing is gedrenkt en de slang bijt daarin en kan zijn tanden er niet meer uitkrijgen en dan vangen ze die slang en melken zijn gif. Nou, mijn vader zag wat die Turk deed en hij zei: “Mijne heren, ik wil een toost uitbrengen op de vriendschap tussen het Jordan-college en de Universiteit van Izmir,” want daar had die Turkse ambassadeur gestudeerd. “En om te tonen dat we tot vriendschap bereid zijn,” zei hij, “drinken we uit elkaars glas.”
Toen zat die ambassadeur in de nesten, want hij kon niet weigeren om te drinken zonder mijn vader dodelijk te beledigen en als hij zou drinken, wist hij dat hij vergiftigd zou worden. Hij werd lijkbleek en hij viel aan tafel flauw. Toen hij bijkwam, zaten ze allemaal naar hem te staren. Ze wachtten, en hij moest ofwel drinken of zich te kennen geven.’
‘En wat deed hij?’
‘Hij dronk. Het duurde wel vijf minuten voor hij dood was en al die tijd had hij de vreselijkste pijnen.’
‘Heb je het zien gebeuren?’
‘Nee, meisjes mogen niet aan de eretafel zitten. Maar later heb ik zijn lijk gezien toen ze hem aflegden. Zijn vel was helemaal verwelkt als een gerimpelde appel en zijn ogen puilden uit zijn hoofd. Ze moesten ze in de kassen terugduwen…’
En meer van zulke verhalen.
In de tussentijd stond de politie aan de rand van de Venen bij iedereen voor de deur; ze doorzochten zolders en bijgebouwen, controleerden papieren en ondervroegen alle mensen die beweerden een blond meisje gezien te hebben. En in Oxford werd er nog heviger gezocht. Het Jordan-college werd uitgekamd, van de stoffigste rommelkamer tot de donkerste kelder en hetzelfde gebeurde aan het Gabriël en het St. Michaëls-college, totdat de beheerders van alle colleges gezamenlijk protest aantekenden, waarbij ze op hun oude rechten wezen. Het enige wat Lyra van de zoekactie naar haar merkte, was het aanhoudende gedreun van de gasmotoren van luchtschepen die kriskras de lucht doorkruisten. Ze waren niet te zien door de laaghangende bewolking en omdat luchtschepen zich moesten houden aan een voorgeschreven minimum vlieghoogte boven de Venen, maar wie wist wat voor gewiekste spionage-apparatuur ze aan boord hadden? Het was beter om dekking te zoeken zodra ze ze hoorde, of om de zuidwester van zeildoek over haar opvallende blonde haar te dragen.
Ook hoorde ze Ma Costa uit over alle bijzonderheden omtrent het verhaal van haar geboorte. Ze verweefde de details in haar hoofd tot een tapijt dat nog helderder en scherper was dan de verhalen die ze verzon en ze doorleefde telkens weer de vlucht uit het huisje, het wegkruipen in de kast, de op barse toon uitgesproken uitdaging, het zwaardgekletter…
‘Zwaarden? Grote God, meisje, zit je te dromen?’ zei Ma Costa. ‘Meneer Coulter had een pistool en Lord Asriel sloeg hem dat ding uit zijn hand en knalde hem met één klap tegen de grond. Toen klonken er twee schoten. Ik vraag me af of je je dat herinnert; het moet haast wel, ook al was je nog klein. Het eerste schot kwam van Edward Coulter, die zijn pistool had gepakt en ermee vuurde en het tweede kwam van Lord Asriel, die het ding voor de tweede keer uit zijn hand rukte en op hem richtte. Hij schoot hem pal tussen zijn ogen zodat zijn hersenen eruitspatten. Toen zei hij zo koel als een kikker: “Kom er maar uit, mevrouw Costa, en breng de baby mee,” want jullie gingen vreselijk tekeer, jij en je dæmon, en hij tilde je op en wiegde je en zette je op zijn schouders en zo liep hij goedgeluimd heen en weer met dat lijk aan zijn voeten en hij wilde wijn hebben en zei me dat ik de vloer moest dweilen.’
Toen ze het verhaal voor de vierde keer had gehoord, was Lyra er volkomen van overtuigd geraakt dat ze het zich herinnerde en ze voegde er zelfs details aan toe, zoals de kleur van meneer Coulters jas en de capes en bontjassen die in de kast hingen. Ma Costa lachte.
Als ze even alleen was, pakte Lyra de alethiometer en zat erover gebogen als een minnaar boven de afbeelding van zijn geliefde. Dus elk plaatje had meer dan één betekenis? Waarom zou ze dan niet proberen die te achterhalen? Zoals het de dochter van Lord Asriel betaamde.
Ze herinnerde zich wat Farder Coram had gezegd en probeerde zich in gedachten te concentreren op drie willekeurig gekozen symbolen, terwijl ze de korte wijzers met klikjes ronddraaide, zodat ze op die symbolen gericht waren. Ze ontdekte dat ze, als ze de alethiometer losjes in haar handpalm hield en er op een bepaalde lome manier naar staarde, de lange wijzer, door zich erop te concentreren, op een meer gerichte manier kon laten bewegen. In plaats van in het wilde weg over de wijzerplaat rond te draaien, bewoog de wijzer zich doelgericht langs de symbolen. Soms stond hij even stil bij drie, soms ook bij twee, bij vijf of nog meer plaatjes, en hoewel ze er niets van begreep, putte ze er een uiterst vredig genoegen uit, dat op niets leek wat ze kende. Pantalaimon zat over de wijzerplaat gebogen, soms als een kat, soms ook als een muis en hij bewoog zijn kopje met de wijzer mee. Een paar keer ontdekten ze beiden een glimp van betekenis, en ze ervoeren dit als een baan zonlicht die tussen de wolken doorbrak en een statige heuvelrij in de verte deed oplichten – iets wat ver weg lag en waarvan ze geen vermoeden had. Op zulke ogenblikken was Lyra even opgewonden en geboeid als ze heel haar leven al was geweest bij het horen van de woorden ‘het hoge Noorden’.
Zo verstreken de drie dagen met veel bedrijvigheid tussen alle boten en de Zaal. Toen brak de avond van de tweede roeping aan. De zaal was zo mogelijk nog voller dan de eerste keer. Lyra en de Costa’s waren vroeg genoeg gekomen om een plaats op de eerste rij te veroveren en zodra bij het flakkerende licht van de lampen bleek dat de ruimte afgeladen was, betraden John Faa en Farder Coram het podium en namen achter de tafel plaats. John Faa hoefde niet tot stilte te manen. Hij legde zijn grote handen voor zich op tafel, keek omlaag naar de mensen in de zaal en het geroezemoes verstomde.
‘Goed,’ zei hij, ‘jullie hebben gedaan wat ik gevraagd heb. Nog beter dan ik had durven hopen. Ik roep nu de zes familiehoofden op om hier te komen en hun goud in te leveren en om hun beloftes uit te spreken. Nicholas Rokeby, jij bent de eerste.’
Een sterke man met een zwarte baard klom op het podium. Hij legde een zware leren zak op tafel.
‘Dat is ons goud,’ zei hij. ‘We kunnen achtendertig man bieden.’
‘Dank je wel, Nicholas,’ zei John Faa. Farder Coram maakte een notitie. De eerste man ging achter op het podium staan toen John Faa de volgende opriep en de procedure herhaalde. Ze kwamen een voor een naar voren, legden een zak op tafel en noemden het aantal mannen dat ze konden bieden. De Costa’s maakten deel uit van de familie Stefanski en natuurlijk was Tony een van de eersten die zich als vrijwilliger hadden gemeld. Lyra merkte hoe zijn haviksdæmon op haar pootjes schuifelde en haar vleugels spreidde toen het geld van de Stefanski’s en de belofte van drieëntwintig mannen aan John Faa werden aangeboden.
Toen alle zes families hun opwachting hadden gemaakt, liet Farder Coram zijn papier aan John Faa zien, die opstond om de aanwezigen opnieuw toe te spreken.
‘Vrienden, alles bij elkaar benne dat honderdzeventig man. Ik bedank jullie en ben trots op jullie. Wat het goud betreft twijfel ik er niet aan, als ik het gewicht zo voel, dat jullie allemaal diep in de geldkist zijn gedoken en ook daarvoor wil ik mijn welgemeende dank uitspreken.
We zullen nu het volgende ondernemen. In de eerste plaats huren we een schip om naar het Noorden te varen om daar die kinderen te zoeken en ze te bevrijden. Uit alles wat we weten, mogen we opmaken dat er gevochten zal worden. Dat is niet voor het eerst en het zal ook niet de laatste keer zijn, maar we hebben nog nooit hoeven strijden tegen mensen die kinderen ontvoeren en we zullen buitengemeen slim te werk moeten gaan. Maar ik beloof jullie dat we niet zonder kinderen terugkeren. Ja, Dirk Vries?’
Een man stond op en hij zei: ‘Lord Faa, weet u ook waarom ze die kinderen gevangen houden?’
‘We hebben gehoord dat het een theologische kwestie is. Ze voeren een experiment uit, maar we weten niet van welke aard. Om je de waarheid te zeggen, we weten zelfs niet of die kinderen een haar wordt gekrenkt. Maar wat er ook aan de hand is, of het nu goedaardig of kwaadaardig is, ze hebben het recht niet om als een dief in de nacht kleine kinderen van hun ouders weg te stelen. Ja, Raymond van Gerrit?’
De man die tijdens de eerste vergadering het woord had genomen stond op. Hij zei: ‘Dat kind, Lord Faa, van wie u vertelde dat het gezocht werd, dat kind daar op de eerste rij. Ik heb gehoord dat vanwege haar bij alle mensen die rondom de Venen wonen het huis op z’n kop wordt gezet. Ik heb ook gehoord dat er vandaag in het parlement over is gesproken om vanwege dit kind onze oude privileges op te heffen. Ja, vrienden,’ sprak hij boven het verschrikte gefluister uit, ‘ze willen een wet aannemen die ons van het recht berooft om ons vrij in de Venen en daarbuiten te bewegen. Zeg nu, Lord Faa, wij willen het volgende weten: wie is dat kind dat ervoor zorgt dat we zulke nadelen ondervinden? Voor zover ik weet is het niet eens een zigeuzenkind. Hoe is het mogelijk dat een landloperkind ons allemaal in gevaar kan brengen?’
Lyra keek omhoog naar John Faas massieve gestalte. Haar hart bonkte zo luid dat ze de eerste woorden van zijn antwoord nauwelijks kon verstaan.
‘Zeg wat je op je lever hebt, Raymond, wees niet bedeesd,’ zei hij. ‘Jij wil toch dat we dit kind uitleveren aan degenen voor wie ze is gevlucht, heb ik dat goed begrepen?’
De man stond uitdagend en nijdig te kijken, maar zei niets.
‘Misschien wil je dat, misschien ook niet,’ vervolgde John Faa. ‘Maar als er ook maar iemand, man of vrouw, een reden wil horen om goed te doen, denk dan hierover na. Dat meisje is niemand anders dan de dochter van Lord Asriel. En voor degenen die het niet meer weten, dankzij Lord Asriels bemiddeling hebben de Turken het leven van Sam Broekman gespaard. En Lord Asriel verleende de zigeuzen vrije doorvaart van de kanalen op zijn grondgebied. Lord Asriel heeft in het parlement de Waterwegenwet verijdeld, en daar profiteren we nog altijd van. En Lord Asriel heeft dag en nacht gestreden tijdens de watersnood van ’53 en is tweemaal in de golven gedoken om de jonge Ruud en Nellie Koopman te redden. Benne jullie dat vergeten? Schande, schande, driemaal schande.
En nu zit diezelfde Lord Asriel gevangen in de verste en koudste en donkerste landstreek op aarde, gevangen in het fort van Svalbard. Moet ik jullie de monsters beschrijven die hem daar bewaken? En hier zit zijn dochtertje dat onze bescherming geniet en Raymond van Gerrit zou haar aan het gezag willen uitleveren omdat hem dat het beste uitkomt. Klopt dat, Raymond? Sta op man, en geef antwoord.’
Maar Raymond van Gerrit had zich op zijn stoel laten zakken en kon met geen tien paarden worden gedwongen om overeind komen. Er klonk een diep afkeurend gemompel door de grote ruimte en Lyra voelde de schaamte die hij nu moest voelen en tegelijkertijd gloeide haar hart van trots voor haar dappere vader.
John Faa draaide zich om en keek naar de andere mannen op het podium.
‘Nicholas Rokeby, jou draag ik op een schip te zoeken, en zodra we uitvaren zal dat onder jouw bevel staan. Adam Stefanski, ik wil dat jij de wapens en de munitie voor je rekening neemt en je zult onze aanvoerder zijn als er gevochten moet worden. Roger van Poppel, jij zorgt voor alle andere voorraden, van proviand tot warme kleding. Simon Hartmann, jij bent de schatmeester en je zult in naam van ons allen verantwoordelijk zijn voor een juiste besteding van ons goud. Benjamin de Ruyter, ik zou jou willen belasten met de spionage. Er benne veel dingen waar we achter moeten komen en dat draag ik op aan jou. Je zult verslag uitbrengen aan Farder Coram. Michael Canzona, jij bent verantwoordelijk voor de coördinatie van het werk van de eerste vier leiders. Jij brengt verslag uit aan mij en mocht ik komen te overlijden, dan neem jij, als tweede bevelhebber, de leiding van mij over.
Ik heb nu volgens goed gebruik mijn plannen geopenbaard en als iemand, man of vrouw, het er niet mee eens is, staat het hun vrij nu te spreken.’
Na een korte aarzeling stond er een vrouw op.
‘Lord Faa, nemen jullie geen vrouwen mee tijdens deze expeditie om voor de kinderen te zorgen zodra die benne gevonden?’
‘Nee, Nel. We hebben nu al weinig ruimte. De kinderen die we bevrijden zullen er onder onze hoede beter aan toe zijn dan op de plek waar ze waren.’
‘Maar stel nu dat u merkt dat je ze niet kunt bevrijden zonder een paar vrouwen die zich als bewaakster of verpleegster of zo vermommen?’
‘Daar heb ik niet aan gedacht,’ gaf John Faa toe. ‘We zullen dit zorgvuldig overwegen als we ons in de vergaderkamer terugtrekken, dat beloof ik je.’
Ze ging zitten en een man stond op.
‘Lord Faa, u zei dat Lord Asriel gevangen zit. Bent u ook van plan hem te bevrijden? Want als dat zo is en als hij echt in handen is van die beren, zoals u geloof ik zei, dan is er wel meer voor nodig dan honderdzeventig man. En Lord Asriel mag dan een goede vriend van ons zijn, maar ik weet niet of het aan ons is om zover te gaan.’
‘Adriaan Braks, het is niet verkeerd wat je zegt. Ik had gedacht dat we onze ogen en oren open moesten houden om in het Noorden zo veel mogelijk informatie op te vangen. Het kan zijn dat we iets kunnen doen om hem te helpen, maar misschien lukt het ook niet. Jullie kunnen erop vertrouwen dat ik niets van wat jullie me ter beschikking hebben gesteld, manschappen noch goud, lichtzinnig zal inzetten voor enig ander doel dan het zoeken naar onze kinderen om ze veilig thuis te brengen.’
Een andere vrouw stond op.
‘Lord Faa, we weten niet wat die lokkers met onze kinderen uitvoeren. We hebben allemaal geruchten en verhalen gehoord, de vreselijkste dingen. We hebben gehoord over kinderen zonder hoofd, of kinderen die ze doormidden snijden en aan elkaar naaien, of andere dingen, te erg om uit te spreken. Ik wil niemand verdriet doen, maar we hebben er allemaal over gehoord en ik vind dat we het er met zijn allen over moeten hebben. Mochten jullie zoiets afschuwelijks aantreffen, John Faa, dan hoop ik dat jullie met harde hand wraak zullen nemen. Ik hoop dat genade en eerzaamheid geen overwegingen zullen zijn die jullie ervan weerhouden krachtig toe te slaan om die duivelse slechtheid met wortel en tak uit te roeien. Ik weet zeker dat ik uit naam van alle moeders spreek die een kind aan de lokkers hebben verloren.’
Er klonk luid instemmend geroezemoes toen ze ging zitten. In de hele zaal knikten de mensen met hun hoofd.
John Faa wachtte tot het stil was en zei toen:
‘Niets zal mij weerhouden, Margaret, behalve een verstandig oordeel. Als ik me in het Noorden inhoud, dan zal ik dat alleen doen om in het Zuiden des te harder toe te slaan. Een doelwit een dag te vroeg aanvallen, is even erg als er honderd kilometer vandaan aan te vallen. Ik hoor dat je met warme hartstocht spreekt, maar vrienden, wie zich door hartstocht laat leiden, doet precies waar ik altijd voor heb gewaarschuwd: die stelt de bevrediging van zijn eigen gevoelens boven de taak die hij moet uitvoeren. Onze eerste opgave is het redden van de kinderen, pas daarna komt de straf. Het gaat er niet om dat we onze woede bekoelen, want onze gevoelens doen niet ter zake. Als we de kinderen redden zonder de lokkers te straffen, dan hebben we het voornaamste gedaan. Maar als het ons doel is eerst de lokkers te straffen en we daardoor de kans verspelen de kinderen te redden, dan schieten we tekort.
Maar ik verzeker je, Margaret, zodra het ogenblik is aangebroken om te straffen, zullen we zo hard toeslaan dat het hart hun in de schoenen zinkt van angst. Dan beuken we erop los tot hun laatste kracht is vervlogen. We laten niets van ze heel, en er zal niets anders van overblijven dan een rokende puinhoop, we hakken ze in mootjes en drijven ze uiteen, zodat de flarden in alle vier windstreken wegfladderen. Mijn strijdhamer heeft bloed geroken, vrienden. Hij heeft de smaak van bloed niet meer gekend sinds ik de kampioen van de Tataren op de steppen van Kazachstan heb vermorzeld. Hij hangt in mijn boot en droomt van vroeger tijden, maar nu ruikt hij het bloed dat met de noorderwind meedrijft. Ik heb gisteravond met hem gesproken en hij vertelde me hoe bloeddorstig hij was. Nog even geduld, jongen, zei ik, jij komt gauw aan de beurt. Margaret, je kunt over honderd dingen inzitten, maar zit er niet over in dat John Faas hart te zachtzinnig is om toe te slaan als het moment is aangebroken. En of ’t het juiste moment is, dat beslist een verstandig oordeel. Niet de hartstocht.
Is er nog iemand anders die iets wil zeggen? Ga je gang.’
Maar er wilde niemand meer spreken en John Faa pakte de bel en maakte een eind aan de vergadering door hem luid te laten rinkelen. Hij schudde hem hoog boven zijn hoofd en liet de klepel zo hard tegen het metaal klepperen dat het geluid de zaal en de spanten deed trillen.
John Faa en de andere mannen verlieten het podium om naar de vergaderkamer te gaan. Lyra was een beetje teleurgesteld. Wilden ze niet dat zij erbij was? Maar Tony lachte.
‘Er moeten plannen worden gesmeed,’ zei hij. ‘Jij hebt jouw aandeel geleverd, Lyra. Nu is het de beurt aan John Faa en de raad.’
‘Maar ik heb nog niks gedaan,’ sputterde Lyra tegen terwijl ze met tegenzin de anderen volgde die uit de zaal stroomden en over de keien naar de aanlegsteiger liepen. ‘Ik ben alleen bij mevrouw Coulter weggelopen. Dat was pas het begin. Ik wil naar het Noorden!’
‘Weet je wat?’ zei Tony. ‘Ik breng een walrustand voor je mee, dat beloof ik je.’
Lyra pruilde. Pantalaimon grimaste tegen de dæmon van Tony, die verontwaardigd haar ambergele ogen sloot. Lyra slenterde naar de steiger om met haar nieuwe maatjes te spelen, die een lantaarn aan een touwtje boven het donkere water lieten bungelen om de vissen te lokken die traag met uitpuilende ogen naar boven zwommen. Ze mikten erop met aangespitste sokken, maar gooiden er telkens naast.
In gedachten verkeerde ze bij John Faa in de vergaderkamer en het duurde niet lang eer ze wegglipte en over het straatje naar de Zaal terugliep. Er scheen licht door het raam van de vergaderkamer. Het was te hoog om erdoorheen te kijken, maar binnen hoorde ze mompelende stemmen.
Ze liep naar de deur en klopte vijf keer stevig op het hout. De stemmen zwegen en er schraapte een stoel over de vloer. De deur ging open. Er stroomde warm naftalicht naar buiten over de klamme trap.
‘Ja?’ zei de man die opendeed.
Achter hem zag Lyra de andere mannen rond de tafel zitten met de goudzakken keurig opgestapeld en allemaal papieren, pennen, glazen en een kruik jenniver.
‘Ik wil mee naar het Noorden,’ zei Lyra zo hard dat ze het allemaal konden horen. ‘Ik wil mee om te helpen de kinderen te redden. Dat was ik van plan toen ik bij mevrouw Coulter ben weggelopen. En ook al voor die tijd wilde ik mijn vriend Roger redden. Hij was het koksmaatje aan het Jordan-college, en ze hebben hem ook meegenomen. Ik wil mee om te helpen. Ik weet alles van navigatie en ik kan anbaromagnetische berekeningen uitvoeren aan de hand van de aurora en ik weet wat je van een ijsbeer kan eten en nog veel meer nuttige dingen. Jullie zullen er spijt van krijgen als je daar aankomt en dan merkt dat je me nodig hebt en dat je me hebt achtergelaten. En het is net zoals die vrouw zei, misschien hebben jullie wel vrouwen nodig die zich kunnen vermommen – nou, misschien hebben jullie ook wel kinderen nodig. Dat weten jullie niet. Daarom moet u me meenemen, Lord Faa, en het spijt me dat ik jullie gesprek heb onderbroken.’
Ze stond nu in de kamer en alle mannen en hun dæmonen keken haar aan. Sommigen leken geamuseerd, anderen geërgerd, maar zij had alleen oog voor John Faa. Pantalaimon zat in haar armen en zijn wilde-kattenogen fonkelden groen.
John Faa zei: ‘Lyra, er is geen sprake van dat we jou in gevaar brengen, dus haal je niets in je hoofd, kind. Jij blijft hier om Ma Costa te helpen. Hier ben je veilig. Dat is wat jij moet doen.’
‘Maar ik leer ook al hoe ik met de alethiometer moet omgaan. Het wordt met de dag duidelijker. En die zullen jullie vast nodig hebben – vast!’
Hij schudde zijn hoofd.
‘Nee,’ zei hij. ‘Ik weet dat je je zinnen erop hebt gezet om naar het Noorden te gaan, maar ik denk dat zelfs mevrouw Coulter je niet zou hebben meegenomen. Als je zo graag het Noorden wilt zien, dan moet je maar wachten tot alle narigheid achter de rug is. Ga nu.’
Pantalaimon siste zachtjes, maar John Faas dæmon vloog met zwarte vleugels op van de stoelleuning; niet dreigend, maar meer om hen aan hun manieren te herinneren. Lyra maakte rechtsomkeert toen de kraai boven haar hoofd zweefde en naar John Faa terug cirkelde. De deur ging met een onherroepelijke klik achter haar dicht.
‘We gaan toch!’ zei ze tegen Pantalaimon. ‘Ze moeten maar zien of ze ons tegen kunnen houden. We gaan toch!’