2

Het geheim van het Noorden

‘Lord Asriel,’ zei de rector met zware stem terwijl hij een stap naar voren deed om hem een hand te geven. Vanuit haar schuilplaats hield Lyra de ogen van de rector in de gaten, en ja, heel even waren ze op de tafel gericht waarop de tokayer had gestaan.

‘Rector,’ zei Lord Asriel. ‘Ik kwam te laat aan om uw diner nog te storen en daarom heb ik mezelf hier geïnstalleerd. Dag, conrector. Het doet me deugd u blakend van gezondheid te zien. Vergeef me mijn wilde uiterlijk, ik ben zojuist geland. Ja, rector, er is geen tokayer meer. U staat er geloof ik met uw voeten in. De portier heeft hem van de tafel gestoten, maar het was mijn schuld. Dag, kapelaan. Uw jongste verhandeling heb ik met belangstelling gelezen…’

Hij stapte samen met de kapelaan opzij en bood Lyra zo onbelemmerd uitzicht op het gezicht van de rector. Hij vertrok geen spier, maar de dæmon op zijn schouder schudde haar veren en wipte ongedurig van de ene poot op de andere. Lord Asriel voerde nu al de boventoon in het vertrek en hoewel hij zijn best deed om de rector in diens eigen territorium hoffelijk te bejegenen, was het duidelijk hoe de machtsverhoudingen lagen.

De geleerden begroetten de bezoeker en liepen verder het vertrek in. Sommigen namen plaats aan tafel, anderen in de fauteuils en weldra was de ruimte vervuld van het geroezemoes van hun gesprekken. Lyra zag dat hun aandacht onwillekeurig uitging naar de houten kist, het scherm en de projectielantaarn. Ze kende de geleerden goed: de bibliothecaris, de conrector, de wijsgeer en de anderen; ze had haar hele leven geleefd te midden van deze mannen die haar hadden onderwezen, haar hadden berispt en getroost, haar cadeautjes hadden gegeven en haar uit de fruitbomen in de tuin hadden weggejaagd; voor haar waren deze mannen haar enige familie. Ze zou zelfs het gevoel kunnen hebben gehad dat ze haar familie waren als ze had geweten wat een familie was, hoewel deze gevoelens dan vermoedelijk eerder betrekking hadden gehad op het personeel van het college. De geleerden hadden te veel belangrijke zaken aan hun hoofd om veel aandacht te besteden aan de gevoelens van een half-verwilderd, half-beschaafd meisje, dat door toeval bij hen was achtergelaten.

De rector ontstak de spiritusbrander onder het zilveren komfoortje en verwarmde een beetje boter voor hij een stuk of zes papaverbollen opensneed en ze erin legde. Na een feestmaal werd altijd papaver opgediend: het verhelderde de geest, maakte de tongen los en droeg bij tot een sprankelende conversatie. Traditiegetrouw bereidde de rector de papavers zelf.

Terwijl de braadboter sputterde en de stemmen gonsden ging Lyra verzitten om een prettiger houding te vinden. Met de grootste voorzichtigheid lichtte ze een van de toga’s – een lange van bont – van de kleerhanger en spreidde hem op de bodem van de kast uit.

‘Je had beter een oud kriebelding kunnen nemen,’ fluisterde Pantalaimon. ‘Als je te gemakkelijk ligt, val je in slaap.’

‘Als dat gebeurt, is het aan jou om me te wekken,’ antwoordde ze.

Zittend luisterde ze naar de gesprekken. Vreselijk saaie gesprekken waren het, het ging bijna allemaal over politiek, en dan nog wel Londense politiek, niets spannends over Tataren. De prettige geur van gebakken papaver en rookblad dreef door de kier de kast binnen en regelmatig merkte Lyra dat ze zat te knikkebollen. Maar ten slotte hoorde ze iemand met zijn knokkels op tafel kloppen. De stemmen verstomden en toen sprak de rector.

‘Heren,’ zei hij. ‘Ik weet dat ik uit naam van ons allen spreek als ik Lord Asriel hartelijk welkom heet. Zijn bezoeken zijn schaars maar altijd van onuitsprekelijke waarde en ik heb begrepen dat hij ons vanavond iets bijzonder belangwekkends zal tonen. Zoals wij allen weten, leven we in tijden van grote politieke spanningen. Lord Asriel moet morgenvroeg in White Hall aanwezig zijn en er staat al een trein onder stoom gereed om hem naar Londen te vervoeren zodra ons onderhoud hier is beëindigd. We moeten daarom onze tijd nuttig besteden. Ik neem aan dat er zodra hij zijn voordracht heeft voltooid nog enkele vragen zullen volgen. Ik verzoek u die beknopt en zakelijk te formuleren. Lord Asriel, zou u willen beginnen?’

‘Dank u, rector,’ zei Lord Asriel. ‘Allereerst wil ik u een paar glasdia’s laten zien. Conrector, volgens mij kunt u hier beter zien. Misschien wil de rector zo goed zijn de stoel bij de kleerkast te nemen?’

De oude conrector was vrijwel blind, dus het was een hoffelijk gebaar plaats voor hem te maken in de buurt van het projectiescherm. Nu hij naar voren verhuisde, kwam de rector naast de bibliothecaris te zitten, op slechts een meter afstand van de plek waar Lyra in de kleerkast gehurkt zat en toen hij plaatsnam in de fauteuil, hoorde Lyra hem mompelen: ‘Die duivel! Hij wíst het van die wijn, daar ben ik van overtuigd.’

De bibliothecaris mompelde op zijn beurt: ‘Hij zal beslist een financiële bijdrage verlangen. Als hij het op een stemming laat aankomen…’

‘In dat geval zullen we het met onze beste argumenten moeten proberen te verhinderen.’

De lantaarn siste toen Lord Asriel hem hard begon op te pompen. Lyra ging verzitten zodat ze het scherm kon zien waarop nu een stralende witte cirkel blonk. Lord Asriel riep: ‘Kan iemand het licht dimmen?’

Een van de geleerden stond op om dit te doen en het vertrek werd donker.

Lord Asriel begon: ‘Zoals sommigen van u weten, vertrok ik twaalf maanden geleden op een diplomatieke missie naar de koning van Lapland. Dat was althans wat ik heb voorgewend. Mijn eigenlijke opzet was nog verder naar het noorden te trekken, tot aan het ijs, om uit te vinden wat er met de expeditie van Grumman was gebeurd. In een van de laatste mededelingen van Grumman aan de Academie in Berlijn was sprake van een bepaald natuurverschijnsel dat alleen in de Noordlanden wordt waargenomen. Ik was van plan dat te onderzoeken en tevens zoveel mogelijk over het lot van Grumman te achterhalen. De eerste dia die ik u zal tonen, houdt echter met geen van beide zaken rechtstreeks verband.’

Hij plaatste de eerste glasplaat in de schuif en liet hem achter de lens glijden. Op het scherm verscheen een scherp zwart-wit rond fotogram. Het was ’s nachts bij volle maan opgenomen en liet een houten hut zien, niet al te ver weg, waarvan de wanden donker afstaken tegen de omringende sneeuw die ook het dak met een dikke laag bedekte. Naast de hut was een grote collectie filosofische instrumenten opgesteld, die er voor zover Lyra kon zien, uitzagen als het anbarische park langs de weg naar Yarnton: antennes, draden, porseleinen isolatoren, die allemaal in het maanlicht glinsterden en met een dikke laag ijs bedekt waren. Een in bont geklede man, wiens gezicht nauwelijks herkenbaar was onder de grote capuchon van zijn jas, stond op de voorgrond met uitgestrekte hand alsof hij iemand groette. Naast hem was een kleinere gedaante te zien. Het maanlicht overspoelde alles met een bleke glans.

‘Dit fotogram is opgenomen met een normale zilvernitraat-emulsie,’ zei Lord Asriel. ‘Ik zal u er nu nog een laten zien die een minuut later is opgenomen met een nieuwe, speciale emulsie.’

Hij nam de eerste dia uit de schuif en verving hem door een andere. Deze was veel donkerder. Het leek alsof het maanlicht was weggefilterd. De horizon was nog zichtbaar, en je kon duidelijk de donkere contouren van de hut en het lichte sneeuwbedekte dak zien, maar de ingewikkelde instrumenten bleven in donker gehuld. De man daarentegen was volslagen veranderd: hij was in licht gedompeld en een fontein van fluorescerende deeltjes leek op te stijgen uit zijn geheven hand.

‘Dat licht,’ vroeg de kapelaan, ‘stijgt dat, of daalt dat?’

‘Het daalt,’ zei Lord Asriel, ‘maar het is geen licht. Het is stof.’

Door de manier waarop hij het zei, stelde Lyra zich Stof voor met een hoofdletter, alsof het niet om gewoon stof ging. De reactie van de geleerden bevestigde haar veronderstelling, want de woorden van Lord Asriel veroorzaakten een plotseling collectief stilzwijgen, dat werd gevolgd door diepe zuchten van ongeloof.

‘Maar hoe…’

‘Natuurlijk…’

‘Dat kan toch niet…’

‘Heren!’ klonk de stem van de kapelaan. ‘Laat Lord Asriel zich nader verklaren.’

‘Het is Stof,’ herhaalde Lord Asriel. ‘Op de gevoelige plaat wordt het als licht vastgelegd omdat de Stofdeeltjes op deze emulsie dezelfde uitwerking hebben als fotonen op zilvernitraat. Mede om dit te toetsen heb ik mijn expeditie naar het Noorden ondernomen. U ziet dat de gedaante van de man volmaakt zichtbaar is. Als u nu naar de gestalte links van hem zou willen kijken.’

Hij wees op de schimmige vorm van een kleinere gedaante.

‘Ik dacht dat het de dæmon van de man was,’ zei de wijsgeer.

‘Nee, zijn dæmon lag op dat moment om zijn nek gekruld in de gedaante van een slang. De gestalte die u vaag kunt zien is een kind.’

‘Een gemutileerd kind…?’ zei iemand, en uit de manier waarop hij zijn zin halverwege afbrak bleek dat hij begreep hoe overbodig deze opmerking was.

Er viel een diepe stilte.

Toen zei Lord Asriel bedaard: ‘Een volledig kind. En dat is, gezien de aard van Stof, precies waar het om gaat, nietwaar?’

Gedurende enkele seconden sprak niemand. Toen klonk de stem van de kapelaan. ‘Ha,’ zei hij, als iemand met grote dorst die, nadat hij gretig had gedronken, zijn glas neerzet om de adem uit te stoten die hij onder het drinken had ingehouden. ‘En de Stofstroom…’

‘…komt uit de lucht en baadt hem in wat er als licht uitziet. U kunt deze opname zo grondig onderzoeken als u wilt: ik laat hem hier achter als ik vertrek. Ik laat hem u nu alleen zien om de uitwerking van deze nieuwe emulsie te tonen. Nu zal ik u een andere opname laten zien.’

Hij verwisselde de glasplaat. Ook de volgende opname was ’s nachts gemaakt, maar deze keer zonder maanlicht. Op de voorgrond was een kleine groep tenten te zien, die vaag tegen de lage horizon afstak, met ernaast een slordige stapel houten kisten en een slee. Het interessantste van deze opname bevond zich in de lucht. Linten en sluiers van licht hingen als golvende en gedrapeerde gordijnen aan honderden kilometers hoge onzichtbare haken of ze bolden op in de stroming van een onvoorstelbare wind.

‘Wat is dat?’ sprak de stem van de conrector.

‘Het is een opname van de aurora.’

‘Een zeer fraai fotogram,’ zei de professor die de Palmerzetel bekleedde. ‘Een van de beste die ik ooit heb gezien.’

‘Vergeef me mijn onwetendheid,’ sprak de bevende stem van de bejaarde koorleider, ‘als ik al ooit heb geweten wat de aurora was, dan ben ik het inmiddels vergeten. Is het wat het noorderlicht wordt genoemd?’

‘Ja. Het verschijnsel heeft velerlei namen. Het wordt veroorzaakt door stormen van geladen deeltjes en zonnestraling van een intense en buitengewone kracht; op zich zijn ze onzichtbaar, maar in wisselwerking met de atmosfeer veroorzaken ze deze lichtgevende straling. Als ik meer tijd had gehad, zou ik deze dia hebben laten inkleuren om u de bonte pracht te laten zien; hoofdzakelijk bleekgroen en roze, met een karmozijnrode tint langs de benedenrand van die gordijnachtige structuur. Deze opname is met een gewone emulsie gemaakt. Bekijkt u nu eens een opname die met de speciale emulsie is gemaakt.’

Hij nam de dia uit de schuif. Lyra hoorde de rector zachtjes zeggen: ‘Als hij het op een stemming laat aankomen, kunnen we altijd proberen een beroep te doen op de verblijfsclausule. Van de afgelopen tweeënvijftig weken was hij er geen dertig in het college aanwezig.’

‘Hij heeft de kapelaan al op zijn hand…’ mompelde de bibliothecaris ten antwoord.

Lord Asriel plaatste een nieuwe dia in de schuif van de projectielantaarn. Hierop was hetzelfde tafereel te zien. Net als bij het vorige paar waren veel voorwerpen die bij normaal licht goed zichtbaar waren op deze dia aanzienlijk vager en dat was ook het geval met de stralingsgordijnen in de lucht.

Maar in het midden van de aurora, hoog boven het sombere landschap, zag Lyra iets wat een vaste vorm leek te hebben. Ze drukte haar gezicht tegen de kier om beter te kunnen kijken en ze zag dat ook de geleerden bij het scherm naar voren bogen. En terwijl ze staarde, steeg haar verbazing, want daar in de lucht waren de onmiskenbare omtrekken van een stad te zien: torens, koepels, muren… gebouwen en straten die in de lucht hingen! Ze slaakte bijna een diepe zucht van verbazing.

De geleerde die de Cassingtonzetel bekleedde zei: ‘Het lijkt wel… een stad.’

‘Inderdaad,’ zei Lord Asriel.

‘Zeker een stad in een andere wereld?’ zei de decaan op verachtelijke toon.

Lord Asriel schonk geen aandacht aan hem. Sommige geleerden beefden van opwinding, alsof ze, nadat ze verhandelingen hadden geschreven over het bestaan van de eenhoorn, zonder dat iemand er ooit een had gezien, plotseling een levend, pas gevangen exemplaar kregen voorgeschoteld.

‘Is dit het verschijnsel van Barnard-Stokes?’ vroeg de Palmerprofessor. ‘Dat moet toch haast wel?’

‘Dat is wat ik wil proberen uit te zoeken,’ zei Lord Asriel.

Hij stond naast het verlichte scherm. Lyra zag hoe zijn donkere ogen vorsend over de geleerden gleden terwijl zij opkeken naar de dia van de aurora. Achter hem was de groene glans van de ogen van zijn dæmon te zien. Alle eerbiedwaardige hoofden waren vooruitgestoken en de brillenglazen glinsterden. Alleen de rector en de bibliothecaris zaten achterovergeleund in hun fauteuil met hun hoofden dicht bij elkaar.

De kapelaan sprak: ‘Lord Asriel, u zei dat u op zoek was naar een levensteken van de expeditie van Grumman. Onderzocht doctor Grumman hetzelfde verschijnsel?’

‘Ik meen van wel, en ik meen ook dat hij al zeer veel gegevens had verzameld. Maar hij zal ons niet kunnen vertellen wat hij allemaal wist, want hij is dood.’

‘Nee!’ zei de kapelaan.

‘Ik ben bang van wel en ik heb hier ook het bewijs.’

Er ging een golf van opgewonden onrust door de rooksalon toen enkele jongere geleerden op aanwijzing van Lord Asriel de houten kist tot voor in het vertrek droegen. Lord Asriel nam de laatste dia uit de schuif, maar liet de projectielantaarn aan en in het theatrale felle schijnsel van de lichtcirkel boog hij voorover om de kist open te breken. Lyra hoorde hoe spijkers piepend uit het vochtige hout werden getrokken. De rector stond op om te kijken en ontnam Lyra zodoende haar uitzicht. Haar oom begon weer te spreken:

‘U zult zich herinneren dat de expeditie van Grumman achttien maanden geleden is verdwenen. De Duitse Academie had hem naar het Noorden uitgezonden om helemaal tot aan de magnetische pool te trekken en verschillende hemelobservaties te verrichten. Tijdens die reis nam hij het raadselachtige verschijnsel waar dat we reeds zagen. Kort daarna verdween hij. Er wordt aangenomen dat hij het slachtoffer was van een ongeval en dat zijn lichaam ergens in een gletsjerspleet ligt. Maar in feite was er geen sprake van een ongeval.’

‘Wat is dat?’ vroeg de decaan. ‘Is het een vacuümvat?’

Lord Asriel antwoordde eerst niet. Lyra hoorde het geklik van metalen sluitingen en vervolgens gesis toen er lucht in een vat stroomde. Daarna bleef het even stil, maar niet lang. Het volgende ogenblik hoorde Lyra allemaal verwarde geluiden door elkaar heen: kreten van ontzetting, luide protesten, stemmen die op verheven toon van angst en woede blijk gaven.

‘Maar wat…’

‘… nauwelijks menselijk…’

‘… dat is…’

‘… wat is dáár mee gebeurd?’

De rector overstemde alle anderen op snerpende toon.

‘Lord Asriel, wat hebt u daar in godsnaam?’

‘Dit is het hoofd van Stanislaus Grumman,’ sprak de stem van Lord Asriel.

Boven het geluid van de stemmen uit hoorde Lyra iemand naar de deur stommelen en naar buiten gaan, onder het uiten van onsamenhangende klanken van uiterste verwarring. Ze had graag willen zien wat zij zagen.

Lord Asriel zei: ‘Ik heb zijn lichaam geconserveerd aangetroffen in het ijs van Svalbard. Het hoofd was op deze manier bewerkt door degenen die hem gedood hebben. Het karakteristieke patroon waarmee het is gescalpeerd zal u niet zijn ontgaan. Ik denk dat het u wellicht bekend voorkomt, conrector.’

De stem van de oude man beefde niet toen hij zei: ‘Ik heb het de Tataren zien doen. Het is een methode die we aantreffen bij de oorspronkelijke bewoners van Siberië en Toengoesië. Uiteraard verspreidde ze zich vandaaruit tot in de gebieden van de Skrælings, hoewel ik meen te weten dat het inmiddels in Nieuw-Denemarken verboden is. Zou ik het wat beter mogen bekijken, Lord Asriel?’

Na een korte stilte sprak hij opnieuw: ‘Mijn ogen zijn niet bijzonder scherp en het ijs is troebel, maar volgens mij zit er een gaatje boven in de schedel. Klopt dat?’

‘Dat klopt.’

‘Getrepaneerd?’

‘Juist.’

Dit had een opgewonden geroezemoes tot gevolg. De rector deed een stap opzij en Lyra kon weer meekijken. De oude conrector hield in de lichtcirkel van de projectielantaarn een zwaar blok ijs dicht bij zijn ogen en Lyra kon het voorwerp erin zien: een bloederige kluit die nauwelijks als een mensenhoofd herkenbaar was. Pantalaimon fladderde om Lyra heen en zijn opwinding was aanstekelijk.

‘Sst,’ fluisterde ze. ‘Luister.’

‘Doctor Grumman behoorde ooit tot de geleerden van dit college,’ zei de decaan op verhitte toon.

‘Dat hij in de handen van de Tataren moest vallen…’

‘Maar zover naar het Noorden?’

‘Dan moeten ze veel verder zijn doorgedrongen dan tot nu toe werd aangenomen!’

‘Heb ik goed begrepen dat u hem in de buurt van Svalbard hebt gevonden?’ zei de decaan.

‘Dat klopt.’

‘En moeten we daaruit opmaken dat de panserbjørne hierbij betrokken zijn?’

Lyra herkende het woord niet, maar de geleerden blijkbaar wel.

‘Uitgesloten,’ zei de Cassingtonprofessor op ferme toon. ‘Die zouden zoiets nooit doen.’

‘Dan kent u Iofur Raknison niet,’ zei de Palmerprofessor, die zelf ettelijke keren op expeditie in de Arctische streken was geweest. ‘Het zou me niets verbazen als bleek dat hij er toe was overgegaan mensen op Tataarse wijze te scalperen.’

Lyra keek weer naar haar oom, die zonder iets te zeggen zijn blik met een glinstering van sardonische pret over de geleerden liet glijden.

‘Wie is Iofur Raknison?’ vroeg iemand.

‘De koning van Svalbard,’ zei de Palmerprofessor. ‘Inderdaad, een van de panserbjørne. Hij is in zekere zin een usurpator: naar ik heb vernomen heeft hij zich op listige wijze meester gemaakt van de troon; maar hij is een machtig heerschap, en zeker niet dom, ondanks zijn belachelijke stokpaardjes. Zo heeft hij een paleis laten bouwen van geïmporteerd marmer en probeert hij iets in het leven te roepen wat hij een universiteit noemt…’

‘Voor wie? Voor de béren?’ zei iemand anders en iedereen lachte.

Maar de Palmerprofessor sprak verder. ‘Daarom zeg ik u dat Iofur Raknison in staat geacht mag worden om Grumman dit aan te doen. Tegelijkertijd kan hij, als de nood aan de man komt, ook zo worden gevleid dat hij zich volstrekt anders gedraagt.’

‘En u weet natuurlijk hoe dat moet, Trelawney?’ zei de decaan snierend.

‘Ja, dat weet ik inderdaad. Want weet u wat hij meer dan wat ook zou willen hebben? Nog liever dan een eredoctoraat? Hij wil een dæmon! Bedenk een manier om hem een dæmon te geven en hij gaat voor je door het vuur.’

De geleerden lachten hartelijk.

Lyra hoorde dit alles met grote verbazing aan: wat de Palmerprofessor zei, raakte kant noch wal. Bovendien kon ze nauwelijks afwachten tot er meer gezegd zou worden over scalperen en het noorderlicht en dat raadselachtige Stof. Maar helaas had Lord Asriel al zijn monsters en dia’s laten zien en het gesprek mondde al snel uit in een academisch geharrewar of ze hem nu wel of niet geld moesten geven om nog een expeditie uit te rusten. Over en weer klonken er argumenten en Lyra merkte hoe haar ogen dichtvielen. Algauw was ze in een diepe slaap terwijl Pantalaimon als een hermelijn om haar nek gekruld lag; de gedaante die hij het liefst aannam om te slapen.

Ze schrok wakker toen iemand tegen haar schouder porde.

‘Stil,’ zei haar oom. De deur van de kleerkast stond open en hij zat gehurkt in het tegenlicht. ‘Ze zijn allemaal weg, maar er lopen nog een paar bedienden rond. Ga nu naar je slaapkamer en let erop dat je hier niets over zegt.’

‘Hebben ze besloten u geld te geven?’ zei ze slaperig.

‘Ja.’

‘Wat is Stof?’ vroeg ze, terwijl ze wankel overeind kwam nadat ze zo lang in een verkrampte houding had gelegen.

‘Dat gaat jou niets aan.’

‘Dat gaat me wél iets aan,’ zei ze. ‘U hebt me gevraagd om vanuit de kleerkast te spioneren en dus moet u me ook vertellen wat ik eigenlijk heb bespioneerd. Mag ik het hoofd van die man zien?’

Pantalaimons witte hermelijnsvacht ging overeind staan en ze voelde de haartjes in haar nek prikken. Heel even lachte Lord Asriel.

‘Doe niet zo raar,’ zei hij en hij begon zijn glasplaten en de monsterkoffer in te pakken. ‘Heb je de rector in de gaten gehouden?’

‘Ja, hij keek meteen naar de wijn toen hij binnenkwam.’

‘Goed. Ik heb hem voorlopig buiten spel gezet. Doe wat ik je heb gezegd en ga naar bed.’

‘Maar waar gaat ú naar toe?’

‘Terug naar het Noorden. Ik vertrek over tien minuten.’

‘Mag ik mee?’

Hij staakte zijn bezigheden en keek haar aan alsof hij haar nu pas voor het eerst zag. Ook zijn dæmon richtte haar grote groene luipaardogen op haar en de gespannen blikken deden Lyra blozen. Maar ze bleef hen strak aankijken.

‘Jij moet hier blijven,’ zei haar oom ten slotte.

‘Waarom? Waarom moet ik hier blijven? Waarom kan ik niet met u mee naar het Noorden? Ik wil het noorderlicht zien en beren en ijsbergen en alles. Ik wil ook weten wat Stof is. En die stad in de lucht. Is dat een stad in een andere wereld?’

‘Kind, je gaat niet mee. Zet het uit je hoofd; de tijden zijn te gevaarlijk. Doe wat je gezegd is en ga naar bed en als je een braaf meisje bent, breng ik een door eskimo’s versierde walrustand voor je mee. Dring nu niet langer aan of ik word boos.’

Zijn dæmon gromde met een diep woest geluid dat Lyra plotseling deed beseffen hoe het moest zijn als er tanden in haar hals werden gezet.

Lyra klemde haar lippen op elkaar en keek fronsend naar haar oom. Hij pompte de lucht uit het vacuümvat en schonk geen aandacht aan haar. Het was net alsof hij haar al was vergeten. Zonder een woord te zeggen maar met de lippen strak op elkaar en tot spleetjes geknepen ogen gingen het meisje en haar dæmon naar bed.

De rector en de bibliothecaris waren oude vrienden en bondgenoten en zij hadden de gewoonte om na een problematisch voorval een glaasje brantwijn te drinken en elkaar een hart onder de riem te steken. Nadat ze afscheid hadden genomen van Lord Asriel, kuierden ze naar de woonvertrekken van de rector en streken neer in zijn studeerkamer, waar de gordijnen waren dichtgetrokken en een nieuw blok op het vuur was geworpen. Met hun dæmonen op hun vertrouwde plaats op schoot of op de schouder, probeerden ze na te denken over wat er zojuist was voorgevallen.

‘Denk je echt dat hij het wist van de wijn?’ zei de bibliothecaris.

‘Natuurlijk wist hij het. Ik heb geen idee hoe hij erachter is gekomen, maar hij wist het en hij heeft de karaf zelf omgegooid. Natuurlijk wist hij het.’

‘Neem me niet kwalijk, rector, maar ik ben toch opgelucht. Ik was nooit erg gelukkig met het idee om…’

‘Om hem te vergiftigen?’

‘Ja. Om hem te vermoorden.’

‘Ik geloof dat vrijwel niemand daar gelukkig mee zou zijn geweest, Charles. Het ging om de keuze of het uitvoeren van die stap erger zou zijn dan de gevolgen die het nalaten ervan met zich mee zal brengen. Maar goed, een zekere voorzienigheid heeft ingegrepen en er is niets gebeurd. Het spijt me alleen dat ik jou heb belast met de wetenschap van mijn plan.’

‘Nee, dat geeft niet,’ sputterde de bibliothecaris tegen. ‘Ik wou alleen dat je me wat meer had verteld.’

De rector zweeg een ogenblik voor hij zei: ‘Ja, dat had ik misschien moeten doen. De alethiometer waarschuwt voor afschuwelijke gevolgen als Lord Asriel dit onderzoek voortzet. Wat er ook verder gebeurt, het kind zal erbij betrokken raken en ik wil haar zo lang mogelijk in veiligheid houden.’

‘Heeft het onderzoek van Lord Asriel iets te maken met het nieuwe initiatief van de Consistoriale Raad van Dicipline? Dat, hoe heet het ook weer? Het Oblatiecomité?’

‘Lord Asriel, nee, nee. Integendeel. En het Oblatiecomité is evenmin verantwoording schuldig aan de Consistoriale Raad. Het is een semi-particulier initiatief. Het comité wordt bestuurd door iemand die bij Lord Asriel niet in een goed blaadje staat. En ik, Charles, sta tussen die twee vuren.’

Nu was het de beurt aan de bibliothecaris om te zwijgen. Vanaf het moment waarop paus Johannes Calvijn de zetel van het pausdom naar Genève had verlegd en de Consistoriale Raad van Dicipline in het leven had geroepen, bezat de Kerk absolute macht over alle aspecten van het leven. Het pausdom zelf was afgeschaft na het overlijden van Calvijn en een kluwen van raden, colleges en besturen, die gezamenlijk bekend stonden als het Magisterium, was ervoor in de plaats gekomen. Deze organen waren niet altijd eensgezind, soms ontstond er een bittere onderlinge rivaliteit. Gedurende de vorige eeuw was het College van Bisschoppen vele jaren lang de machtigste instantie geweest, maar in de afgelopen jaren had de Consistoriale Raad van Dicipline het roer overgenomen en was zij uitgegroeid tot de meest actieve en meest gevreesde van alle Kerkelijke instanties.

Maar het bleef altijd mogelijk dat er onder de hoede van een ander onderdeel van het Magisterium onafhankelijke organen ontstonden en het Oblatiecomité, waarover de bibliothecaris sprak, was zo’n orgaan. De bibliothecaris wist er niet veel vanaf, maar wat hij had gehoord stond hem niet aan en vervulde hem met vrees. Hij begreep de bezorgdheid van de rector maar al te goed.

‘De Palmerprofessor noemde een naam,’ zei hij nu een tijdje later. ‘Barnard-Stokes? Wat is het verschijnsel van Barnard-Stokes?’

‘Ach, dat is niet ons terrein, Charles. Als ik het goed begrijp, leert de Heilige Kerk dat er twee werelden zijn: de wereld van alles wat we zien, horen en aanraken en nog een andere wereld, de spirituele wereld van de hemel en de hel. Barnard en Stokes waren twee, hoe zal ik het zeggen, renegaat-theologen, die het bestaan van talloze andere werelden zoals de onze postuleerden, werelden die hemel noch hel zijn, maar stoffelijk en zondig. Ze bestaan, niet ver van ons vandaan, maar zijn onzichtbaar en onbereikbaar. De Heilige Kerk keurde deze vreselijke ketterij uiteraard af en Barnard en Stokes werd het zwijgen opgelegd.

Nu schijnen er, helaas voor het Magisterium, gedegen wiskundige argumenten te pleiten voor deze theorie van de andere werelden. Ik heb dat zelf nooit bestudeerd, maar onze Cassingtonprofessor heeft me gezegd dat ze onbetwistbaar zijn.’

‘En nu heeft Lord Asriel een opname van een van deze andere werelden gemaakt,’ zei de bibliothecaris. ‘En wij hebben hem van de financiële middelen voorzien om de zaak te onderzoeken. Ik begrijp het.’

‘Juist. Het Oblatiecomité en de machtige instanties waarvan het bescherming geniet, zullen menen dat het Jordan-college een kweekvijver is voor ketterij. En Charles, ik moet zien te schipperen tussen de Consistoriale Raad en het Oblatiecomité; en in de tussentijd wordt het kind groter. Ze zullen haar niet vergeten. Vroeg of laat zou ze er toch bij betrokken zijn geraakt, maar nu wordt ze erin verwikkeld, of ik haar nu probeer te beschermen, of niet.’

‘Maar hoe weet jij dat in vredesnaam? De alethiometer?’

‘Ja. Lyra moet in dit geheel haar rol spelen, een voorname rol. Ironisch genoeg zal ze dit allemaal moeten doen zonder te beseffen wat ze doet. Ze kan weliswaar een handje worden geholpen en als mijn plan met de tokayer was geslaagd, zou ze nog een poosje langer in veiligheid hebben verkeerd. Ik had haar graag een tocht naar het Noorden bespaard. En ik zou niets liever willen dan haar alles uit te leggen…’

‘Ze zou niet naar je luisteren,’ zei de bibliothecaris. ‘Ik ken haar maar al te goed. Als je haar iets serieus wilt vertellen, dan luistert ze vijf minuten met een half oor en is dan weer afgeleid. En als je haar er de volgende keer naar vraagt, is ze het alweer volslagen vergeten.’

‘En als ik haar over het Stof zou vertellen? Denk je dat ze daar naar zou luisteren?’

De bibliothecaris snoof om aan te geven hoe klein hij de kans achtte.

‘Waarom zou ze ook?’ zei hij. ‘Waarom zou een exotisch theologisch raadsel een gezond en onbekommerd kind interesseren?’

‘Vanwege wat ze zal moeten ondervinden. Zoals een groot verraad…’

‘Wie zal haar verraden?’

‘Nee, nee, het is veel treuriger: zíj zal het verraad plegen en het zal een verschrikkelijke ervaring zijn. Dat mag ze uiteraard niet weten, maar er bestaat geen enkele reden om haar niet op de hoogte te stellen van de kwestie van het Stof. Misschien zie je het verkeerd, Charles. Het is goed mogelijk dat ze er wel belangstelling voor toont, als het haar op een eenvoudige manier wordt uitgelegd. En het zou haar later van pas kunnen komen. Bovendien zou ik me dan minder zorgen om haar maken.’

‘Het is de plicht van de ouderen,’ zei de bibliothecaris, ‘ons zorgen te maken om het lot van de jongeren. En de plicht van de jongeren is het juist zich tegen de bezorgdheid van de ouderen af te zetten.’

Ze bleven nog een poosje zitten en namen toen afscheid van elkaar, want het was laat en ze waren beiden oud en bezorgd.

De Noorderlicht-trilogie
titlepage.xhtml
index_split_000.html
index_split_001.html
index_split_002.html
index_split_003.html
index_split_004.html
index_split_005.html
index_split_006.html
index_split_007.html
index_split_008.html
index_split_009.html
index_split_010.html
index_split_011.html
index_split_012.html
index_split_013.html
index_split_014.html
index_split_015.html
index_split_016.html
index_split_017.html
index_split_018.html
index_split_019.html
index_split_020.html
index_split_021.html
index_split_022.html
index_split_023.html
index_split_024.html
index_split_025.html
index_split_026.html
index_split_027.html
index_split_028.html
index_split_029.html
index_split_030.html
index_split_031.html
index_split_032.html
index_split_033.html
index_split_034.html
index_split_035.html
index_split_036.html
index_split_037.html
index_split_038.html
index_split_039.html
index_split_040.html
index_split_041.html
index_split_042.html
index_split_043.html
index_split_044.html
index_split_045.html
index_split_046.html
index_split_047.html
index_split_048.html
index_split_049.html
index_split_050.html
index_split_051.html
index_split_052.html
index_split_053.html
index_split_054.html
index_split_055.html
index_split_056.html
index_split_057.html
index_split_058.html
index_split_059.html
index_split_060.html
index_split_061.html
index_split_062.html
index_split_063.html
index_split_064.html
index_split_065.html
index_split_066.html
index_split_067.html
index_split_068.html
index_split_069.html
index_split_070.html
index_split_071.html
index_split_072.html
index_split_073.html
index_split_074.html
index_split_075.html
index_split_076.html
index_split_077.html
index_split_078.html
index_split_079.html
index_split_080.html
index_split_081.html
index_split_082.html
index_split_083.html
index_split_084.html
index_split_085.html
index_split_086.html
index_split_087.html
index_split_088.html
index_split_089.html
index_split_090.html
index_split_091.html
index_split_092.html
index_split_093.html
index_split_094.html
index_split_095.html
index_split_096.html
index_split_097.html
index_split_098.html