7
John Faa
Nu Lyra een doel voor ogen had, voelde ze zich een stuk beter. Het was leuk en aardig geweest om mevrouw Coulter te helpen, maar Pantalaimon had gelijk: ze had daar eigenlijk geen echt werk gedaan, en ze was er niet meer geweest dan een leuk troeteldiertje. Op de zigeuzenboot viel veel echt werk te doen en Ma Costa zorgde er wel voor dat zij de handen uit de mouwen stak. Ze boende en veegde, schilde aardappels en zette thee, smeerde de kogellagers van de aandrijfas voor de schroef, viste de waterplanten uit het gaas dat de schroef beschermde, deed de afwas, opende sluisdeuren, bond de boot vast aan de meerpalen, en al na een paar dagen voelde ze zich in dit nieuwe bestaan even thuis als een geboren zigeuzenkind.
Wat ze niet merkte, was dat de Costa’s voortdurend waakzaam waren en elke meer dan normale belangstelling die de bewoners van de wal voor Lyra toonden in de gaten hielden. Ook al besefte ze dat zelf niet, ze was erg belangrijk en mevrouw Coulter en het Oblatiecomité lieten overal naar haar zoeken. Tony had uit gesprekken in de kroegen onderweg opgemaakt dat de politie zonder enige verklaring huizen en boerderijen, bouwterreinen en fabrieken doorzocht, en het gerucht deed de ronde dat men op zoek was naar een vermist meisje. Dat was op zich al vreemd, want hoeveel kinderen werden er niet vermist zonder dat de politie een vinger uitstak? Zowel de zigeuzen als het volk aan de wal werden langzamerhand prikkelbaar en nerveus.
Er was nog een reden waarom de Costa’s zich om Lyra bekommerden, maar die reden zou ze pas enkele dagen later te horen krijgen.
De Costa’s gingen er dus toe over haar benedendeks te houden als ze langs een sluiswachtershuisje of een haven voeren, of overal waar misschien mensen rondlummelden. Eenmaal voeren ze door een stad waar de politie alle boten doorzocht die in het kanaal langskwamen. Het scheepvaartverkeer werd in beide richtingen gecontroleerd. Maar de Costa’s waren ook hier op berekend. Er was een geheime schuilplaats onder de kooi van Ma Costa, waar Lyra twee uur lang verkrampt in lag, terwijl de politie met veel kabaal de boot van voor naar achter zonder succes uitkamde.
‘Maar waarom hebben hun dæmonen me niet gevonden?’ vroeg ze achteraf, waarop Ma haar de bekleding van de schuilplaats liet zien: cederhout, dat had een slaapverwekkende uitwerking op dæmonen, en Pantalaimon had inderdaad de hele tijd zalig naast Lyra’s hoofd liggen slapen.
Langzaam, met veel onderbrekingen en omwegen, naderde de boot van de Costa’s de Venen, die uitgestrekte en nooit geheel in kaart gebrachte woestenij met hoge luchten en eindeloze moerasgebieden in het oostelijk deel van Anglia. De uiterste zoom ervan ging ongemerkt over in de kreken en inhammen van de ondiepe zee, waar de getijden vrij spel hadden, en aan de overkant ging de zee ongemerkt over in Holland. Sommige gedeeltes van de Venen waren drooggelegd en ingedijkt door Hollanders, van wie zich hier enkelen hadden gevestigd, en de taal van de Venen was doorspekt met Hollandse woorden. Grote gedeeltes waren nooit drooggelegd of ingezaaid of bevolkt, en in het midden, in het woeste stuk waar glibberige alen kropen en watervogels in wolken opvlogen, waar griezelige moerasvonken fonkelden en dwaallichten argeloze reizigers naar hun noodlot in het zompige moeras lokten, daar had het zigeuzenvolk het altijd veilig gevonden om bijeen te komen.
En nu gleden zigeuzenboten door duizenden kronkelige kanalen, vlieten en kreken, op weg naar de Bijanplats, de enige iets hoger gelegen grond, te midden van honderden vierkante kilometers moeras en veen. Er stond een oud houten vergadergebouw met daaromheen een groepje permanent bewoonde huizen en er waren kaden, aanlegsteigers en een palingmarkt. Als er een ‘bijanroeping’ nodig was, als alle zigeuzen werden opgeroepen om samen te komen, vulden zo veel boten de waterwegen, dat je meer dan een kilometer in alle windstreken over de dekken kon lopen. Zo werd althans beweerd. De zigeuzen maakten in de Venen de dienst uit. Niemand durfde het gebied te betreden en zolang de zigeuzen de vrede bewaarden en eerlijk handel dreven, knepen de landlopers een oogje toe als het ging om de niet aflatende smokkel en de zo nu en dan oplaaiende vetes. Als het lijk van een zigeus aan de kust aanspoelde of in een vissersnet verstrikt raakte, nou ja, dan was het maar een zigeus.
Lyra luisterde geboeid naar de sagen van de Veenbewoners. Ze liet zich vertellen over Zwarte Balg, de machtige spookhond, over veenbranden die ontstonden door borrelende heksenolie, en nog voor ze de Venen bereikten, beschouwde ze zich al als een zigeus. Ze sprak weer met haar Oxfordse tongval en nu had ze zich ook de zigeuzenmanier van spreken aangewend, gekruid met woorden uit het Venen-Hollands. Ma Costa moest even een paar dingen rechtzetten.
‘Jij bent geen zigeus, Lyra. Als je flink je best doet, kan je misschien voor een zigeus doorgaan, maar wij benne meer dan alleen de zigeuzentaal. Ons hart kent diepe gronden en sterke stromingen. Wij benne door en door een watervolk, en bij jou is dat anders, jij bent een vuurmens. Jij lijkt nog het meest op een veenbrand, dat is waar jij in de zigeuzenindeling onder valt. Jij hebt heksenolie in je ziel. Jij bent bedrieglijk, meisje.’
Lyra voelde zich gekwetst.
‘Ik heb nog nooit iemand bedrogen! Vraag maar aan…’
Er was natuurlijk niemand om het aan te vragen en Ma Costa lachte, maar ze deed het op een vriendelijke manier.
‘Snap je niet dat ik je een compliment maak, piepkuiken?’ zei ze en Lyra bedaarde, hoewel ze het niet begreep.
Toen ze bij de Bijanplats kwamen, was het avond en de zon stond op het punt onder te gaan vanuit de bloedrode plas van de lucht. Het lage eiland en de Zaal staken als zwarte bulten af tegen het licht, net als het kluitje huizen eromheen. Dunne rookslierten stegen op in de kalme lucht en vanaf alle boten die om hen heen dromden, kwam de geur van gebakken vis, rookblad en jenniver.
Ze legden vlak bij de Zaal aan en Tony vertelde dat deze meerplaats al generaties lang door zijn familie werd gebruikt. Ook Ma Costa stond over de braadpan gebogen waarin palingen sisten en spetterden en ze had een ketel water opgezet voor het aardappelpoeder. Tony en Kerim wreven olie in hun haar, trokken hun mooiste leren jekker aan en een blauwe halsdoek met witte stippen, ze staken een massa zilveren ringen aan hun vingers en gingen bij een paar goede vrienden op naburige boten op bezoek om een glas te drinken in het buurtcafé. Toen ze terugkwamen, hadden ze belangwekkend nieuws.
‘We zijn net op tijd aangekomen. De roeping is vanavond. En wat dacht je wat ze in de stad beweren? Ze zeggen dat het vermiste meisje aan boord van een zigeuzenboot is, en dat ze vanavond tijdens de roeping zal verschijnen!’
Tony lachte luid en woelde met zijn hand door Lyra’s haar. Vanaf het moment waarop ze de Venen waren binnengevaren, was zijn humeur verbeterd, alsof de woeste norsheid die zijn gezicht in de buitenwereld vertoonde, niet meer dan een vermomming was. En Lyra voelde de opwinding in haar borst opwellen terwijl ze snel at en de afwas deed, voordat ze zich kamde, de alethiometer in de zak van haar wolfsmantel stak en met alle andere families aan wal sprong om over de terp naar de Zaal te lopen.
Ze had gedacht dat Tony een grapje had gemaakt. Maar al spoedig ontdekte ze dat het niet zo was, of misschien kwam het omdat ze er toch minder als een zigeus uitzag dan ze had gedacht, want veel mensen staarden haar aan en kinderen wezen met hun vinger. Tegen de tijd dat ze de grote deuren van de Zaal bereikten, liepen ze ongehinderd tussen twee hagen, want de mensen weken uiteen om naar haar te kijken en plaats voor hen te maken.
Nu begon Lyra zich pas echt nerveus te voelen. Ze bleef dicht bij Ma Costa en Pantalaimon werd zo groot als hij kon en nam zijn pantergedaante aan om haar gerust te stellen. Ma Costa liep op haar dooie gemak over de treden voor de deuren, alsof niets op aarde haar er toe kon bewegen stil te blijven staan of sneller te lopen, en Tony en Kerim stapten trots als prinsen aan weerszijden van haar.
De ruimte werd verlicht met naftalampen die helder op de gezichten en lichamen van de aanwezigen schenen, maar de hoge balken bleven in het donker gehuld. Wie nu nog binnenkwam, moest een plaatsje op de vloer veroveren, want alle banken waren al bezet. Maar de aanwezige families schikten in om plaats te maken, kinderen kropen op schoot en dæmonen lagen opgerold aan de voeten of klampten zich boven aan de ruwe houten wanden vast.
Voor in de Zaal was een verhoging waarop acht met houtsnijwerk versierde stoelen waren geplaatst. Toen Lyra en de Costa’s een staanplaats langs een van de muren hadden gevonden (want je kon nergens meer zitten), kwamen acht mannen uit de schaduw achter de verhoging te voorschijn die ieder voor een stoel bleven staan. Er ging een golf van opwinding door het publiek toen er sissend tot stilte werd gemaand en de laatsten nog snel op de dichtstbijzijnde bank aanschoven. Ten slotte werd het stil en zeven van de mannen op de verhoging gingen zitten.
De man die bleef staan, was over de zeventig, maar hij was lang, had een stevige nek en zag er sterk uit. Hij droeg een eenvoudige jekker van zeildoek en een geruit hemd, zoals zo veel zigeuzenmannen. Niets aan hem was opvallend, maar toch straalde hij kracht en autoriteit uit. Lyra had dat eerder gezien: oom Asriel had dat ook, net zoals de rector van het Jordan. De dæmon van deze man was een kraai, die haar aan de raaf van de rector deed denken.
‘Dat is John Faa, de leider van de zigeuzen in het Westen,’ fluisterde Tony.
John Faa begon met zware, trage stem te spreken.
‘Zigeuzen! Welkom bij deze roeping. We zijn samengekomen om te luisteren, en we zijn hier allen bijeen om een beslissing te nemen. Jullie weten allemaal waar het om gaat. Er zijn hier veel families aanwezig die een kind hebben verloren. Sommige zelfs twee. Iemand rooft ze. Maar laten we dit meteen vaststellen: ook landlopers raken hun kinderen kwijt. Wat dit betreft bestaat er tussen ons en de landlopers geen onenigheid.
Er gaan veel geruchten over een meisje en een beloning die is uitgeloofd. Om alle praatjes uit de wereld te helpen, zal ik de waarheid vertellen. De naam van het meisje is Lyra Belacqua en ze wordt door de landloperpolitie gezocht. Er is een beloning van duizend soevereinen uitgeloofd voor degene die haar aan hen uitlevert. Het is een landloperkind en zij bevindt zich onder onze hoede, en zo blijft dat ook. Wie in de verleiding komt door die duizend soevereinen, kan beter een goed heenkomen zoeken, want ik verzeker jullie, hij zal op het land, noch op het water veilig zijn. Wij zullen haar nooit ofte nimmer afstaan.’
Lyra voelde zich van de wortels van haar haar tot aan haar voetzolen blozen. Pantalaimon veranderde in een bruine mot om weg te kruipen. Van alle kanten werden ogen op hen gericht en ze kon alleen hulpzoekend naar Ma Costa opkijken.
Maar John Faa hervatte zijn toespraak: ‘We kunnen praten tot we een ons wegen, maar daarmee verandert er niemendal. Als we iets willen veranderen, moeten we handelen. Ik zeg jullie nog iets: die lokkers, die kinderdieven, slepen hun gevangenen mee naar een stad in het hoge Noorden, ver weg naar het land van duisternis. Wat ze daar met de kinderen uitspoken, weet ik niet. Sommigen beweren dat ze ze doodmaken, anderen zeggen weer iets anders. We weten het niet.
Maar wat we wel weten is dat ze het doen met hulp van de landloperpolitie en de clerus. Iedereen die in dit land iets in de melk te brokkelen heeft, staat aan hun kant. Vergeet dat niet. Ze weten wat er gaande is en ze ondersteunen ze als het maar even kan.
Wat ik wil voorstellen, zal niet gemakkelijk zijn. Ik heb jullie toestemming nodig. Ik stel voor dat we een troep krijgers naar het Noorden sturen om die kinderen te redden en ze levend terug te brengen. Ik stel voor dat we ons goud en alle kracht en moed die we kunnen opbrengen in die onderneming steken. Ja, Raymond van Gerrit?’
Een man in het publiek had zijn hand opgestoken en John Faa ging zitten om hem te laten spreken.
‘Neemt u me niet kwalijk, Lord Faa. Er benne niet alleen zigeuzenkinderen gevangen, maar ook landloperkinderen. Zegt u nu dat we die ook moeten redden?’
John Faa stond op om te antwoorden.
‘Raymond, wil je beweren dat we alle mogelijke gevaren moeten doorstaan om een groepje bange kinderen te bevrijden, en dat we dan tegen sommigen zeggen dat ze mee naar huis mogen en de rest moet achterblijven? Nee, Raymond, zo ken ik je niet. Goed, vrienden, heb ik jullie goedkeuring?’
Ze waren door de vraag overrompeld, en er volgde heel even een aarzeling, maar daarna was de hele ruimte gevuld met luid gebrul, mensen klapten boven hun hoofd in hun handen, er werd met vuisten gezwaaid en opgewonden geroepen. De zoldering van de Zaal beefde en een zwerm geschrokken vogels vloog met klapperende wieken op van hun hoge roestplaats in het donker, waardoor kleine straaltjes stof naar beneden dwarrelden.
John Faa liet het kabaal een minuut lang woeden en hief daarna zijn hand weer en maande om stilte.
‘Het zal even duren voor we dit hebben georganiseerd. Ik wil dat de familiehoofden een inzameling houden en geschikte mannen aanmonsteren. Over drie dagen komen we hier weer bij elkaar. In de tussentijd zal ik spreken met het meisje over wie ik zojuist vertelde en met Farder Coram om een plan op te stellen dat we jullie bij de volgende vergadering kunnen voorleggen. Ik wens jullie allemaal een goede nacht.’
Zijn indrukwekkende, sobere, doortastende verschijning volstond om allen tot bedaren te brengen. Toen de aanwezigen door de grote deuren naar buiten stroomden en de kille avond inliepen op weg naar hun boot of de drukke cafés van de kleine nederzetting, zei Lyra tegen Ma Costa: ‘Wie waren die mannen op het podium?’
‘De hoofden van de zes families, en die andere man is Farder Coram.’
Het liet zich niet moeilijk raden wie ze met ‘die andere man’ bedoelde, want hij was de oudste aanwezige. Hij liep met een stok en toen hij achter John Faa zat, beefde zijn lichaam gedurende diens toespraak alsof hij koorts had.
‘Kom mee,’ zei Tony. ‘Ik kan je nu beter naar voren brengen om John Faa een hand te geven. Je moet hem met Lord Faa aanspreken. Ik weet niet wat je gevraagd zal worden, maar denk eraan: spreek altijd de waarheid.’
Pantalaimon was nu een mus die nieuwsgierig, met zijn nagels stevig in de wolfsjas geklauwd, op Lyra’s schouder zat terwijl ze achter Tony aan door de menigte naar het podium liep.
Tony tilde haar op. Omdat ze besefte dat alle achterblijvers naar haar staarden en ook omdat pas nu tot haar doordrong dat ze plotseling duizend soevereinen waard was, begon ze te blozen. Ze aarzelde. Pantalaimon sprong tegen haar borst en werd een wilde kat, die rechtop in haar armen zat en zachtjes sissend om zich heen keek.
Lyra voelde een duwtje in haar rug en ze deed een stap naar voren in de richting van John Faa. Hij was streng en groot en zijn gezicht vertoonde geen enkele uitdrukking, alsof hij geen mens was maar een stenen zuil, maar toen boog hij voorover en stak haar zijn hand toe. Haar hand verdween er bijna in.
‘Welkom, Lyra,’ zei hij.
Van zo dichtbij voelde ze zijn stem dreunen alsof de aarde beefde. Als Pantalaimon haar niet gekalmeerd zou hebben en als ze niet gedacht had dat John Faas ijzige gezicht een beetje leek te ontdooien, zou ze heel erg nerveus zijn geweest. Maar John Faa behandelde haar vriendelijk.
‘Dank u wel, Lord Faa,’ zei ze.
‘Kom mee naar de vergaderkamer, dan kunnen we met elkaar praten,’ zei John Faa. ‘Hebben de Costa’s je behoorlijk te eten gegeven?’
‘O ja, vanavond hebben we paling gegeten.’
‘Echte Veenpaling, neem ik aan.’
De vergaderkamer was een riant vertrek met een groot haardvuur, servieskasten die afgeladen waren met zilver en porselein en een zware tafel die donker glansde van ouderdom, waar twaalf stoelen omheen stonden.
De andere mannen die op het podium hadden gezeten, waren ergens anders naar toe gegaan, maar de oude bevende man was achtergebleven. John Faa hielp hem aan tafel te gaan zitten.
‘Kom jij hier rechts van mij zitten,’ zei John Faa tegen Lyra. Zelf nam hij de stoel aan het hoofd van de tafel. Lyra zat tegenover Farder Coram. Ze was een beetje bang van zijn gezicht, dat er als een doodshoofd uitzag, en van zijn onophoudelijke beven. Zijn dæmon was een prachtige kat met een vacht in herfsttinten, een kolossaal dier dat met opgeheven staart rond de tafel stapte om Pantalaimon elegant te besnuffelen en dat daarna met halfgesloten ogen en zachtjes snorrend bij Farder Coram op schoot ging liggen.
Een vrouw die Lyra nog niet had gezien, kwam uit het halfduister met een dienblad vol glazen dat ze naast John Faa neerzette. Nadat ze een buiging had gemaakt, ging ze weer weg. John Faa schonk voor zichzelf en Farder Coram jenniver uit een stenen kruik in kleine glaasjes en Lyra kreeg wijn.
‘Zo,’ zei John Faa. ‘Jij bent dus weggelopen, Lyra.’
‘Ja.’
‘Wie was die vrouw bij wie je bent weggelopen?’
‘Mevrouw Coulter. Ik dacht dat ze aardig was, maar ik heb ontdekt dat ze zelf een lokker is. Ik hoorde iemand vertellen wat de lokkers zijn. Het is eigenlijk het Landelijk Oblatiecomité, en zij staat aan het hoofd. Het is haar idee. Ze zijn met z’n allen iets van plan, ik weet niet wat dat is, maar ze wilden dat ik haar zou helpen om kinderen voor hen te krijgen. Maar ze wisten niet dat…’
‘Wat wisten ze niet?’
‘Nou, ze wisten niet dat ik een paar kinderen ken die zijn meegenomen. Mijn vriendje Roger, dat is het koksmaatje van het Jordan-college, en Billy Costa, en een meisje van de markthal in Oxford. En nog iets… Mijn oom, dat is Lord Asriel. Ze hadden het over zijn reizen naar het Noorden, maar ik geloof niet dat hij iets met de lokkers te maken heeft. Op een keer, toen ik me in de rooksalon van het Jordan-college had verstopt, waar alleen geleerden mogen komen, heb ik de rector en de geleerden bespied, en toen heb ik gehoord hoe hij hun van alles vertelde over zijn expeditie naar het Noorden en over het Stof dat hij heeft gezien, en hij had het hoofd van Stanislaus Grumman meegebracht waar de Tataren een gat in hadden geboord. En nu hebben de lokkers hem ergens opgesloten. De gepantserde beren bewaken hem. En ik wil hem gaan redden.’
Ze zag er fel en verbeten uit zoals ze daar klein van stuk afstak tegen de hoge gebeeldhouwde rugleuning van haar stoel. De twee oude mannen moesten onwillekeurig glimlachen, maar terwijl de glimlach van Farder Coram een volle, ingewikkelde spierbeweging was, die enigszins schuchter en trillend over zijn gezicht trok als zonlicht dat de schaduwen verjoeg op een winderige dag in maart, was de lach van John Faa traag, hartverwarmend, direct en vriendelijk.
‘Vertel eens wat je jouw oom die avond hebt horen zeggen,’ zei John Faa. ‘Doe je best om niets te vergeten. Je moet ons alles vertellen.’
Dat deed Lyra. Het ging allemaal langzamer dan toen ze het aan de Costa’s had verteld, maar ze was nu oprechter. Ze was bang voor John Faa en ze was vooral beducht voor zijn vriendelijkheid. Toen ze alles had gezegd, sprak Farder Coram voor de eerste keer. Zijn stem was warm van toon, melodieus en telde net zo veel klanken als de vacht van zijn kat kleuren had.
‘Dat Stof,’ zei hij. ‘Hebben ze daar ooit een ander woord voor gebruikt, Lyra?’
‘Nee, alleen Stof. Mevrouw Coulter heeft me verteld dat het elementaire deeltjes zijn, maar ze heeft het nooit anders genoemd.’
‘En denken ze dat ze er meer over aan de weet kunnen komen als ze iets met kinderen uitvoeren?’
‘Ja. Maar ik weet niet wat. Alleen, mijn oom… Ik heb iets vergeten te vertellen. Toen hij die lantaarnplaatjes liet zien, had hij er nog een bij zich. Dat was de oude roraar….’
‘De wát?’ vroeg John Faa.
‘De aurora,’ zei Farder Coram. ‘Nietwaar, Lyra?’
‘Ja, dat bedoel ik. En in het licht van die oude roraar was een soort stad. Met allemaal torens en kerken en koepels en zo. Het leek een beetje op Oxford, maar dat vond ik in ieder geval. En volgens mij was oom Asriel daarin het meest geïnteresseerd, maar de rector en de andere geleerden interesseerden zich meer voor Stof, net als mevrouw Coulter en Lord Boreal en die anderen.’
‘Ik begrijp het,’ zei Farder Coram. ‘Dat is heel interessant wat je ons daar vertelt.’
‘Lyra,’ zei John Faa, ‘ik ga je nu iets vertellen. Farder Coram is een wijze man. Hij is een ziener. Hij heeft alles gevolgd wat er aan de hand is met Stof en de lokkers en Lord Asriel en al die dingen, en hij heeft ook jouw leven gevolgd. Telkens als de Costa’s in Oxford waren, en eerlijk gezegd nog een stuk of vijf andere families, brachten ze nieuws mee. Over jou, meisje. Wist je dat?’
Lyra schudde haar hoofd. Ze werd bang. Pantalaimon gromde zo diep dat niemand het kon horen, maar ze voelde het met haar vingertoppen die ze diep in zijn vacht had begraven.
‘O ja,’ zei John Faa, ‘over alles wat je hebt gedaan werd bij Farder Coram verslag uitgebracht.’
Lyra kon zich niet langer inhouden.
‘We hebben hem niet beschádigd! Echt niet. Het was alleen maar modder. En we zijn helemaal niet ver gekomen…’
‘Waar heb je het over, kind?’ zei John Faa.
Farder Coram lachte. En als hij dat deed, hield hij op met beven en zag zijn gezicht er stralend en jong uit.
Maar Lyra lachte niet. Met trillende lippen zei ze: ‘En zelfs als we de stop gevonden zouden hebben, dan zouden we hem er niet uitgetrokken hebben. Het was alleen maar een grapje. We zouden hem niet hebben laten zinken, nooit van z’n leven!’
Toen begon ook John Faa te lachen. Hij sloeg zo hard met zijn vlakke hand op de tafel dat de glazen ervan rinkelden, en zijn brede schouders schudden en hij moest de tranen uit zijn ogen wrijven. Lyra had nog nooit zoiets gezien, en ze had nog nooit iemand zo bulderend horen lachen: het was alsof er een berg lachte.
‘O ja,’ zei hij, toen hij weer kon spreken. ‘Ook dat hebben we gehoord, meisje! Ik denk niet dat de Costa’s ooit nog ergens aan wal zullen gaan zonder daaraan herinnerd te worden. Tony kreeg te horen dat hij beter een bewaker op zijn boot kon aanstellen, omdat er gevaarlijke kleine meisjes rondliepen. Ja, ja, dat verhaal heeft in de Venen de ronde gedaan, maar we zullen je daar niet voor straffen. O nee. Wees maar gerust.’
Hij keek Farder Coram aan en de twee oude mannen lachten opnieuw, maar nu vriendelijker. En Lyra voelde zich nu op haar gemak.
Ten slotte schudde John Faa zijn hoofd en werd weer ernstig.
‘Wat ik wilde zeggen, Lyra, is dat we je van kleins af aan kennen. Al vanaf dat je een baby was. En jij moet weten wat wij weten. Ik heb er geen idee van wat ze jou op het Jordan-college over je afkomst hebben verteld, maar zij kennen niet de gehele waarheid. Hebben ze je ooit gezegd wie jouw ouders zijn?’
Nu begon het Lyra helemaal te duizelen.
‘Ja,’ zei ze. ‘Ze zeiden dat ik – ze zeiden dat ze – ze zeiden dat Lord Asriel me daar had gebracht omdat mijn vader en moeder bij een ongeluk met een luchtschip waren omgekomen. Dat hebben ze me verteld.’
‘Aha, hebben ze je dat verteld? Nou, meisje, dan zal ik je een verhaal vertellen. Een waar verhaal. Ik weet dat het waar is omdat een zigeuzenvrouw me het heeft verteld en die spreken tegen John Faa en Farder Coram altijd de waarheid. Wat je nu dus te horen krijgt, Lyra, is de waarheid over jezelf. Jouw vader is nooit bij een ongeluk met een luchtschip omgekomen, want jouw vader is Lord Asriel.’
Lyra zat roerloos van verbazing.
‘Het zit zo in elkaar,’ vervolgde John Faa. ‘Lord Asriel had toen hij nog jong was overal in het Noorden ontdekkingsreizen gemaakt en hij keerde met een groot fortuin terug. Hij was een vurig mens, opvliegend van aard en hartstochtelijk.
En ook jouw moeder was hartstochtelijk. Ze was niet van even goede afkomst als hij, maar ze was een vrouw met een groot verstand. Zelfs een geleerde vrouw, en iedereen die haar heeft gezien, beweert dat ze heel mooi was. Zij waren onmiddellijk verliefd op elkaar.
Nu was het probleem dat jouw moeder al getrouwd was. Met een politicus. Hij maakte deel uit van het koningsberaad en hij was een van de naaste adviseurs van de vorst. Een man met een grote toekomst.
Toen jouw moeder ontdekte dat ze in verwachting was, deinsde ze ervoor terug haar man te vertellen dat het kind niet van hem was. En toen het kindje werd geboren – dat was jij dus, meisje – bleek duidelijk dat je qua uiterlijk niet op haar echtgenoot leek, maar op je echte vader en zij vond het beter om je te verbergen en net te doen alsof je gestorven was.
Zo kwam het dat je naar Oxfordshire werd gebracht, waar jouw vader landerijen bezat, en daar werd je toevertrouwd aan de zorg van een zigeuzenvrouw die jou verzorgde. Maar iemand heeft de man van jouw moeder ingefluisterd wat er gebeurd was en hij kwam vliegensvlug aangereden en haalde het huisje waarin de zigeuzenvrouw woonde overhoop, maar ze was al naar het herenhuis gevlucht; en die man achtervolgde haar, verblind door moordlust.
Jouw vader was op jacht, maar ze wisten hem te waarschuwen en hij kwam net op tijd om de man van jouw moeder onder aan de grote trap tegen te houden. Als hij een ogenblik later zou zijn gekomen, dan had de man de kast opengetrapt waarin de zigeuzenvrouw zich met jou had verstopt, maar Lord Asriel daagde hem uit en ze vochten toen ter plaatse en daarbij heeft Lord Asriel hem gedood.
Die zigeuzenvrouw heeft het allemaal gehoord en gezien, Lyra, en zo weten wij het ook.
Er kwam een grote rechtszaak uit voort. Jouw vader is niet iemand die zal ontkennen of die de waarheid verdoezelt en dat plaatste de rechters voor een probleem. Hij had iemand gedood, hij had bloed vergoten, maar hij verdedigde zijn huis en zijn kind tegen een indringer. Aan de andere kant staat de wet het toe dat iemand de schending van zijn vrouw wreekt en de advocaten van de overledene voerden aan dat hij dat had gedaan.
De zaak nam enkele weken in beslag en over en weer werden stapels argumenten uitgewisseld. Uiteindelijk straften de rechters Lord Asriel door al zijn bezittingen en al zijn land in te nemen, zodat hij straatarm was, en dat terwijl hij rijker was geweest dan een koning.
Wat je moeder betreft, zij wilde er niets mee te maken hebben en ze wilde ook niets van jou weten. Ze heeft haar handen van jou afgetrokken. De zigeuzenvrouw die voor jou zorgde, heeft me verteld dat ze vaak bang was dat jouw moeder je slecht zou behandelen, want het was een trotse en wraakzuchtige vrouw. Maar genoeg over haar.
Zo stonden de zaken ervoor. Als alles anders was gelopen, Lyra, zou je misschien als een zigeuzenkind zijn opgegroeid, want je verzorgster verzocht de rechtbank of ze jou aan haar wilden afstaan. Maar zigeuzen staan bij het gezag niet hoog aangeschreven. Het hof bepaalde dat je in een klooster moest worden ondergebracht, en zo geschiedde het ook; je kwam bij de Zusters van Gehoorzaamheid in Watlington. Dat zul je je niet meer herinneren.
Lord Asriel nam daar geen genoegen mee. Hij had een gloeiende hekel aan abten, monniken en nonnen en omdat hij een man van de daad was, stapte hij op zekere dag op zijn paard en nam jou mee. Niet om zelf voor je te zorgen en ook niet om je weer aan de zigeuzen te overhandigen, nee, hij bracht je naar het Jordan-college en daagde de overheid uit dat ongedaan te maken.
Goed, de overheid liet de dingen berusten. Lord Asriel toog weer op ontdekkingsreis en jij groeide op aan het Jordan-college. Het enige wat jouw vader zei, de enige voorwaarde die hij stelde, was dat jouw moeder je niet meer mocht zien. Als ze dat ooit zou proberen, moest ze daarvan worden afgehouden en moest het hem worden verteld, want al zijn gram richtte zich nu tegen haar. De rector beloofde gehoorzaam zich daaraan te houden, en zo verstreek de tijd.
Toen kwam al die opschudding over het Stof en in het hele land en over de hele wereld begonnen wijze mannen en vrouwen zich daar zorgen over te maken. Ons zigeuzen ging het niets aan, tot ze onze kinderen begonnen te roven. Toen raakten ook wij geïnteresseerd. En wij hebben contacten op alle mogelijke plekken, dat kun je je niet voorstellen, ook aan het Jordan-college. Jij weet dat niet, maar er was iemand die over jou waakte en die vanaf het moment dat je daar kwam verslag over jou uitbracht. Want wij stelden belang in jou en die zigeuzenvrouw die jou heeft verzorgd, is altijd bezorgd geweest over jouw lot.’
‘Wie waakte er dan over mij?’ zei Lyra. Ze vond het onuitsprekelijk gewichtig en vreemd dat heel haar doen en laten ergens ver weg belangstelling had getrokken.
‘Een knecht in de keuken. Bernie Johansen, de banketbakker. Hij stamt half van de zigeuzen af. Ik neem aan dat je dat niet wist.’
Bernie was een vriendelijke, alleenstaande man, een van die zeldzame mensen wiens dæmon van hetzelfde geslacht was als hijzelf. Tegen Bernie had ze wanhopig geschreeuwd toen Roger was meegenomen. En deze Bernie had alles aan de zigeuzen doorgebrieft! Ze was verbluft.
‘Hoe dan ook,’ vervolgde John Faa, ‘we hoorden dat je van het Jordan-college wegging, en dat op een tijdstip waarop Lord Asriel gevangen zat en het niet kon verhinderen. En we herinnerden ons dat hij tegen de rector had gezegd dat dit nooit mocht gebeuren en we herinnerden ons ook dat de man met wie jouw moeder getrouwd was, de politicus die door Lord Asriel was gedood, dat die man Edward Coulter heette.’
‘Mevrouw Coulter?’ zei Lyra stomverbaasd. ‘Zíj kan toch niet mijn moeder zijn!’
‘Dat is ze wel. En als jouw vader op vrije voeten zou zijn geweest, dan had ze het nooit gewaagd hem te tarten en dan zat jij nog steeds in het Jordan-college, zonder ook maar iets te weten. Maar dat de rector je zomaar heeft laten gaan, is een raadsel dat ik niet kan verklaren. Hij was met de zorg voor jou belast. Ik kan alleen vermoeden dat ze hem in zekere zin in haar macht heeft.’
Plotseling begreep Lyra het raadselachtige gedrag van de rector op de ochtend van haar vertrek.
‘Maar hij wilde het ook niet,’ zei ze, terwijl ze het zich precies probeerde te herinneren. ‘Hij… Die ochtend moest ik heel vroeg naar hem toe en ik mocht mevrouw Coulter er niets over vertellen… Het was net alsof hij me voor mevrouw Coulter wilde beschermen…’ Ze hield haar woorden in en keek aandachtig naar de twee oude mannen. Toen besloot ze hun de volledige waarheid over de rooksalon te vertellen. ‘Weet u, er was nog iets. Die avond, toen ik me in de rooksalon had verstopt, zag ik hoe de rector probeerde om Lord Asriel te vergiftigen. Ik zag hem poeder in de wijn doen en heb het tegen mijn oom gezegd en hij stootte de karaf van de tafel zodat alles op de grond morste. Zo heb ik zijn leven gered. Ik heb nooit begrepen waarom de rector hem wilde vergiftigen want hij was altijd zo aardig. Op de ochtend van mijn vertrek liet hij me vroeg in zijn studeerkamer komen en ik moest daar heimelijk naar toe zonder dat iemand het zag en hij zei…’ Lyra pijnigde haar hersenen om zich precies te herinneren wat de rector had gezegd, maar het lukte niet. Ze schudde haar hoofd. ‘Het enige wat ik heb begrepen, was dat hij me iets gaf dat ik voor haar verborgen moest houden, voor mevrouw Coulter. Ik denk dat ik het u wel mag vertellen.’
Ze tastte in de zak van haar wolfsjas en haalde er het fluwelen pakketje uit te voorschijn. Ze legde het op tafel en bespeurde de hevige, maar eenvoudige nieuwsgierigheid van John Faa en de fel opflakkerende weetgierige intelligentie van Farder Coram, die beide als zoeklichten op het voorwerp gericht waren.
Toen ze de alethiometer had uitgepakt, sprak Farder Coram als eerste.
‘Ik had niet gedacht dat ik er ooit nog een onder ogen zou krijgen. Dat is een symbool-aflezer. Heeft hij je er iets over verteld, mijn kind?’
‘Nee. Behalve dat ik er zelf achter moest komen hoe ik hem moet aflezen. Hij noemde het een alethiometer.’
‘Wat betekent dat?’ zei John Faa tegen zijn metgezel.
‘Dat is een Grieks woord. Ik neem aan dat het van aletheia komt en dat betekent waarheid. Het is een waarheidsmeter. En ben je er al achter hoe je hem moet gebruiken?’ vroeg hij aan haar.
‘Nee. Dat wil zeggen, ik kan de drie korte wijzers naar verschillende plaatjes laten wijzen, maar met de lange wijzer kan ik niets beginnen. Die springt maar heen en weer. Behalve soms, weet u, als ik me concentreer, dan kan ik de lange wijzer alleen door te denken een bepaalde kant opsturen.’
‘Wat doet dat ding precies, Farder Coram?’ vroeg John Faa. ‘En hoe kun je hem aflezen?’
‘Al die plaatjes op de rand,’ zei Farder Coram terwijl hij het instrument voorzichtig onder John Faas gretige, onbegrijpende ogen hield, ‘dat benne symbolen die elk afzonderlijk een hele reeks verschillende dingen voorstellen. Neem bijvoorbeeld dat anker. De eerste betekenis is hoop. Want hoop houdt je als een anker vast, zodat je niet versaagt. De tweede betekenis is standvastigheid. De derde betekenis is een hindernis, om iets te voorkomen. De vierde betekenis is de zee. Enzovoort. Er kunnen wel tien of twaalf betekenissen zijn en misschien komt er wel nooit een eind aan alle mogelijkheden.’
‘Ken jij ze allemaal?’
‘Ik ken er een paar, maar om het instrument goed af te lezen zou ik het boek moeten hebben. Ik heb het ooit gezien en ik weet waar het is, maar ik bezit het zelf niet.’
‘Daar hebben we het straks nog wel over,’ zei John Faa. ‘Maar hoe gaat dat aflezen in zijn werk?’
‘Er benne drie wijzers die je kunt instellen,’ legde Farder Coram uit, ‘en je gebruikt ze om een vraag te stellen. Door drie symbolen aan te wijzen, kun je iedere vraag stellen die je kunt bedenken, want voor elk symbool benne er heel veel betekenisniveaus. Zodra je de vraag hebt omschreven, begint de wijzer rond te draaien en wijst andere symbolen aan die het antwoord opleveren.’
‘Maar hoe weet hij aan welk niveau je dacht toen je de vraag instelde?’ zei John Faa.
‘O, dat weet hij niet van zichzelf. Het gaat alleen op als degene die de vraag stelt de niveaus in gedachten vasthoudt. Je moet eerst alle betekenissen kennen en er zijn er meer dan duizend. Vervolgens moet je ze in gedachten vast kunnen houden zonder te twijfelen en zonder op een antwoord aan te dringen. Je moet gewoon goed opletten als de lange wijzer beweegt. Als hij de hele reeks heeft afgewerkt, dan weet je wat het antwoord is. Ik weet hoe het instrument werkt omdat ik het ooit heb zien gebruiken door een wijze man in Uppsala. Dat was de enige keer dat ik er een heb gezien. Weet je wel hoe zeldzaam die dingen zijn?’
‘De rector zei me dat er maar zes van gemaakt zijn,’ zei Lyra.
‘Hoeveel dan ook, veel zullen er niet zijn.’
‘En heb je dit ding voor mevrouw Coulter verborgen gehouden, zoals de rector je heeft opgedragen?’ zei John Faa.
‘Ja. Maar haar dæmon, die snuffelde altijd in mijn kamer. Ik weet zeker dat hij hem heeft gevonden.’
‘Ik snap het. Tja, Lyra, ik weet niet of we de gehele waarheid ooit zullen begrijpen, maar ik heb een vermoeden en ik denk niet dat ik er ver naast zit. De rector was door Lord Asriel belast met de taak voor jou te zorgen en je veilig uit handen van jouw moeder te houden. En dat heeft hij iets langer dan tien jaar gedaan. Toen hielpen mevrouw Coulters vrienden in de Kerk haar om dat Oblatiecomité op te richten, waarvan we niet weten met welk doel dat geschiedde, en op dat moment was ze op haar manier even machtig als Lord Asriel. Jouw ouders zijn alle twee machtige en eerzuchtige mensen en de rector van het Jordan-college moest in jouw geval proberen het evenwicht tussen die twee te bewaren.
Nu moet je weten dat de rector honderden dingen aan zijn hoofd heeft. Zijn college en de wetenschap die daar wordt beoefend, komen voor hem op de eerste plaats. Dus als hij merkt dat er gevaar dreigt, zal hij daar iets tegen ondernemen. En Lyra, de afgelopen tijd is de Kerk steeds heerszuchtiger geworden. Voor alles bestaan er commissies. Er is zelfs sprake van dat ze de Inquisitie weer van stal willen halen, God verhoede het. En de rector moet te midden van al die instanties op zijn tellen passen. Hij moet ervoor zorgen dat hij met het Jordan-college de juiste partij binnen de Kerk kiest, want anders loopt het voortbestaan van het college gevaar.
Maar ook jij vormt een van de zorgen van de rector, mijn kind. Bernie Johansen heeft daar nooit twijfel over laten bestaan. De rector van het Jordan-college en de andere geleerden hielden van jou als van een eigen kind. Ze zouden alles in het werk hebben gesteld om jouw veiligheid te garanderen en dat niet alleen omdat ze het Lord Asriel beloofd hadden, maar omwille van jou zelf. Dus als de rector jou aan mevrouw Coulter afstond, terwijl hij Lord Asriel had beloofd dat niet te zullen doen, dan moet hij, ook al lijkt dat misschien vreemd, toch hebben gedacht dat je bij haar veiliger was dan aan het Jordan-college. En als hij Lord Asriel wilde vergiftigen, dan moet hij gedacht hebben dat wat Lord Asriel van plan was, allen in gevaar zou brengen: niet alleen het Jordan-college, maar ons allemaal, de hele wereld. Zoals ik het zie, staat de rector voor vreselijke keuzes en wat hij ook beslist, alles brengt leed met zich mee. Maar als hij de juiste beslissing neemt, dan komt daar misschien iets minder leed uit voort dan wanneer hij verkeerd zou beslissen. God beware dat ik dergelijke keuzes zou moeten maken.
En toen het zover was dat hij je moest laten gaan, gaf hij je dit symboleninstrument mee en vroeg jou het in veiligheid te brengen. Ik vraag me af wat zijn opzet was, want jij kunt het instrument immers niet aflezen. Ik heb geen idee wat hij zich daarbij heeft voorgesteld.’
‘Hij zei dat oom Asriel de alethiometer jaren geleden aan het Jordan-college heeft geschonken,’ zei Lyra, terwijl ze haar uiterste best deed om zich zijn woorden te herinneren. ‘Hij wilde nog iets zeggen, maar toen werd er aan de deur geklopt en kon hij niet verder praten. Ik dacht dat hij misschien ook wilde dat ik het instrument voor Lord Asriel verborgen hield.’
‘Of juist het omgekeerde,’ zei John Faa.
‘Wat bedoel je, John?’ zei Farder Coram.
‘Het is mogelijk dat hij Lyra wilde vragen het instrument aan Lord Asriel terug te geven, als het ware om de vergiftigingspoging weer goed te maken. Misschien dacht hij dat het gevaar dat van Lord Asriel uitging was afgewend. Of dat Lord Asriel een zekere wijsheid uit het instrument kon putten die hem van zijn plannen zou afhouden. Als Lord Asriel nu gevangen wordt gehouden, dan kan de meter hem misschien helpen om zich te bevrijden. Goed, Lyra, het is het beste als jij dit instrument bij je houdt en het veilig bewaart. Omdat je het tot nu toe goed bewaard hebt, ben ik niet bang het bij jou achter te laten. Maar misschien komt er een tijdstip waarop we het zullen moeten raadplegen en dan zullen we er zeker naar vragen.’
Hij vouwde het fluweel om het instrument en schoof het pakketje terug over de tafel. Lyra wilde nog heel veel vragen, maar voelde zich plotseling verlegen worden tegenover deze grote man met zijn kleine ogen die haar zo scherp en vriendelijk aankeken tussen de vele plooien en rimpels.
Toch moest ze nog één ding vragen.
‘Wie was die zigeuzenvrouw die mij heeft verzorgd?’
‘Dat was Billy Costa’s moeder, natuurlijk. Ze zou het je nooit hebben verteld, want dat mocht ze niet van mij, maar ze weet waar we hier over praten en dus zijn er geen geheimen meer.
Je kunt nu beter naar haar toe gaan. Je hebt een heleboel om over na te denken, meisje. Over drie dagen is er weer een roeping en dan zullen we alles bespreken wat ons te doen staat. Wees braaf, kind. Welterusten, Lyra.’
‘Welterusten, Lord Faa. Welterusten, Farder Coram,’ zei ze beleefd. Ze klampte de alethiometer tegen haar borst en met haar andere hand pakte ze Pantalaimon op.
De twee oude mannen glimlachten haar vriendelijk toe. Buiten op de gang zat Ma Costa te wachten en alsof er niets was gebeurd sinds Lyra was geboren, nam de bootmoeder haar in haar stevige armen en kuste haar voor ze haar naar bed bracht.