17
De heksen
Lyra kreunde en trilde onbedaarlijk, alsof ze uit zulk koud water was getrokken dat het haar hart had doen bevriezen. Pantalaimon lag onder haar kleren tegen haar blote huid en koesterde haar, terwijl hij voortdurend op zijn hoede bleef voor mevrouw Coulter, die iets te drinken klaarmaakte, en vooral voor de gouden aap, wiens harde vingertjes snel over Lyra’s lichaam waren gegleden, toen alleen Pantalaimon het had kunnen merken, en die de zeildoeken buidel met inhoud om haar middel hadden gevoeld.
‘Kom rechtop zitten, lieveling, en drink dit,’ zei mevrouw Coulter terwijl ze haar arm teder om Lyra’s rug sloeg en haar overeind hielp.
Lyra verkrampte, maar ze ontspande zich vrijwel ogenblikkelijk toen Pantalaimon haar de gedachte doorzond: we zijn alleen veilig zolang we doen alsof. Ze opende haar ogen en ontdekte dat ze vol tranen waren, en tot haar verbazing en schaamte moest ze aan één stuk door snikken.
Mevrouw Coulter liet meelevende klanken horen. Ze gaf de aap de beker in handen terwijl ze Lyra’s ogen met een geparfumeerde zakdoek bette.
‘Huil maar zoveel als je wilt, schatje,’ sprak die zachte stem en Lyra besloot haar tranen zo snel als het ging te bedwingen. Ze vocht ertegen, perste haar lippen op elkaar en verbeet het snikken, dat nog altijd haar borstkas deed schudden.
Pantalaimon speelde hetzelfde spelletje: hou ze voor de gek, hou ze voor de gek. Hij werd een muis en kroop uit Lyra’s hand weg om bedeesd aan de beker te snuffelen die de aap omklemde. Het was iets onschuldigs: kamillethee met verder niets erin. Hij nestelde zich weer op Lyra’s schouder en fluisterde: ‘Drink maar.’
Ze ging rechtop zitten en nam de hete beker met beide handen aan, afwisselend blazend, om het af te laten koelen, en met kleine slokjes drinkend. Ze sloeg haar ogen neer. Ze zou nu meer dan ooit moeten toneelspelen.
‘Lyra, liefje,’ mompelde mevrouw Coulter terwijl ze Lyra’s haar streelde. ‘Ik dacht al dat we je voor altijd kwijt waren! Wat is er gebeurd? Ben je verdwaald? Heeft iemand je uit het appartement weggehaald?’
‘Ja,’ fluisterde Lyra.
‘Wie was dat dan, schat?’
‘Een man en een vrouw.’
‘Waren het gasten die op het feestje aanwezig waren?’
‘Ik geloof ’t wel. Ze zeiden dat u iets van beneden nodig had en ik ging het halen en toen grepen ze me en namen me in een auto mee. Maar toen ze stilstonden ben ik snel uit de auto gerend en ik heb me verstopt en ze konden me niet meer vinden. Maar ik wist niet waar ik was…’
Ze snikte opnieuw even, maar niet meer zo hevig en ze kon net doen alsof deze snik het gevolg was van haar verhaal.
‘Ik ben de hele tijd rondgelopen om de weg terug te vinden, maar toen hebben de lokkers me gepakt… En ze hebben me samen met andere kinderen in een bestelwagen gestopt en me ergens naar toe gebracht, een groot gebouw, ik weet niet waar dat was.’
Met elke seconde die verstreek, met elke zin die ze sprak, voelde ze iets van haar kracht terugvloeien. En nu ze iets heel moeilijks moest doen, iets waarmee ze vertrouwd was en wat nooit helemaal voorspelbaar was, namelijk liegen, maakte zich weer een soort van machtsgevoel van haar meester, dezelfde complexiteit en zelfverzekerdheid die de alethiometer haar deed gewaarworden. Ze moest oppassen dat ze niets totaal ongerijmds vertelde. Ze moest in sommige opzichten vaag blijven en op bepaalde momenten plausibele details verzinnen, kortom, ze moest zich gedragen als een kunstenaar.
‘Hoe lang hebben ze je in dat gebouw vastgehouden?’ vroeg mevrouw Coulter.
Lyra’s tocht over de kanalen en haar verblijf bij de zigeuzen hadden weken in beslag genomen: voor die periode moest ze een verklaring verzinnen. Ze bedacht een reis met de lokkers naar Trollesund, waar ze ontsnapt was, en kruidde haar verhaal met details van alles wat ze in de stad had gezien. En daarna had ze als manusje-van-alles in Einarssons Bar gewerkt, gevolgd door een periode als dienstmeisje bij een boerenfamilie in het binnenland, waar ze door de Samojeden was geroofd die haar naar Bolvangar hadden gebracht.
‘En ze wilden me… wilden me snijden.’
‘Stil maar, kindje, stil maar. Ik zal uitzoeken wat er precies gebeurd is.’
‘Maar waarom wilden ze dat doen? Ik heb toch nooit iemand kwaad gedaan! Alle kinderen zijn bang voor wat er hier gebeurt en niemand weet wat dat is. Maar het is vreselijk. Het is zo slecht… Waarom doen ze dat, mevrouw Coulter? Waarom zijn ze zo wreed?’
‘Eh, eh… Je bent nu veilig, lieveling. Ze zullen het bij jou nooit doen. Nu ik weet dat je hier bent, ben je veilig en loop je nooit meer gevaar. Niemand zal jou kwaad doen, Lyra, lieve kind, niemand doet jou kwaad…’
‘Maar bij de andere kinderen doen ze het wel! Waarom?’
‘Ach, lieverd…’
‘Het gaat om Stof, hè?’
‘Hebben ze jou dat gezegd? Hebben de dokters dat gezegd?’
‘De kinderen weten het. Alle kinderen praten erover, maar niemand weet het precies. En ze hebben het bijna bij mij gedaan… U moet het me zeggen! U heeft het recht niet om het nog langer geheim te houden!’
‘Lyra… Lyra, Lyra. Lieveling, het zijn zulke zwaarwichtige ideeën, over Stof en zo. Daar hoeven kinderen niet over te piekeren. Maar geloof me schat, de dokters doen dat bij de kinderen voor hun eigen bestwil. Stof is iets slechts, iets verkeerds, iets kwaads en heel ergs. Volwassenen en hun dæmonen zijn al zo erg door het Stof aangetast dat het voor hen te laat is. Zij kunnen niet meer worden geholpen… Maar een snelle ingreep beschermt kinderen ertegen. Dan kan het Stof zich nooit meer aan hen hechten. Ze zijn veilig en gelukkig en…’
Lyra dacht aan de kleine Tony Makarios. Ze boog plotseling voorover en kokhalsde. Mevrouw Coulter schoof achteruit en liet haar los.
‘Is alles in orde, lieverd? Ga anders even naar de wc…’
Lyra slikte en wreef in haar ogen.
‘Jullie hoeven dat helemaal niet met ons te doen,’ zei ze. ‘Jullie kunnen ons ook gewoon met rust laten. Ik durf te wedden dat Lord Asriel het nooit zou toelaten als hij wist wat hier gebeurde. En als hij Stof heeft en u en de rector van het Jordan en als alle andere volwassenen ook Stof hebben, dan kan het zo erg niet zijn. Als ik hier uitkom, dan zal ik het aan alle kinderen over de hele wereld vertellen. En trouwens, als het zo goed is, waarom hebt u hen dan tegengehouden toen ze het bij mij wilden doen? Als het echt zo goed is, dan had u hen het moeten laten uitvoeren. Dan zou u daar blij om moeten zijn.’
Mevrouw Coulter schudde haar hoofd en glimlachte op een meewarige, droevige manier.
‘Schatje,’ zei ze, ‘sommige dingen die goed zijn, doen ons ook een beetje pijn, en natuurlijk raken anderen van streek als jíj over je toeren bent… Maar dat wil niet zeggen dat jouw dæmon van je wordt afgenomen. Hij blijft bij je. Lieve deugd, een heleboel volwassenen hier hebben de ingreep ondergaan. En de verpleegsters zijn toch heel gelukkig, of niet soms?’
Lyra knipperde met haar ogen. Plotseling begreep ze hun eigenaardige, onverschillige gebrek aan belangstelling, de manier waarop hun kleine trippelende dæmonen leken te slaapwandelen.
Niets zeggen, dacht ze en ze hield haar kaken op elkaar.
‘Schatje, niemand zou er ook maar over peinzen de ingreep bij een kind uit te voeren zonder het eerst getest te hebben. En niemand zou het wagen een dæmon totaal bij een kind weg te nemen, nu niet en nooit niet! Het enige wat er gebeurt, is een klein sneetje, en daarna heb je voor altijd rust. Altijd! Want weet je, jouw dæmon is een heerlijk vriendje en een goed makkertje als je jong bent, maar in de periode die we de puberteit noemen, de leeftijd die jij weldra zult bereiken, lieverd, brengen dæmonen allemaal vervelende gedachten en gevoelens teweeg en die laten Stof binnen. Een kleine ingreep voor die tijd en je zult nergens last van hebben. En je dæmon blijft bij je, alleen niet meer met je verbonden. Als een… als een lief huisdier, zou je kunnen zeggen. Het beste huisdier dat er bestaat! Zou je dat niet fijn vinden?’
O, duivelse leugenaar, o, die schaamteloze leugens die ze opdiste! En ook als Lyra niet zou hebben geweten dat het leugens waren (Tony Makarios, die dæmonen in hun kooien) zou ze het hele idee afschuwelijk hebben gevonden. Haar lieve ziel, haar dierbaarste metgezel, zou van haar losgesneden moeten worden zodat er niet meer van hem overbleef dan een dribbelend huisdiertje? Lyra’s haat wakkerde aan tot een laaiend vuur en Pantalaimon veranderde in haar armen in een grommende poolkat, de lelijkste en gemeenste van al zijn gedaantes.
Maar ze zeiden niets. Lyra hield Pantalaimon stevig vast en liet mevrouw Coulter door haar haar strijken.
‘Drink je kamillethee,’ zei mevrouw Coulter zachtjes. ‘We zullen hier een bed voor je laten opmaken. Je hoeft niet meer samen met andere meisjes op een slaapzaal te liggen nu ik mijn eigen assistente terug heb. Mijn liefste assistente! De beste assistente die er bestaat. Wist je dat we heel Londen naar jou hebben afgezocht, lieveling? We hebben de politie alle steden in het hele land laten uitkammen. O, ik heb je zo gemist! Ik kan je niet zeggen hoe blij ik ben dat ik je heb teruggevonden…’
De hele tijd drentelde de gouden aap ongedurig rond. Nu eens zat hij een minuut met een slingerende staart op tafel, het volgende moment klampte hij zich aan mevrouw Coulter vast en kwetterde zachtjes in haar oor, dan weer stapte hij met opgeheven staart over de grond. Hij verried uiteraard het ongeduld van mevrouw Coulter, die zich ten slotte niet meer kon bedwingen.
‘Lyra, liefje,’ zei ze. ‘Ik geloof dat de rector van het Jordan-college jou voor je vertrek iets heeft meegegeven. Klopt dat? Hij heeft je een alethiometer gegeven. Alleen had hij dat helemaal niet mogen doen. Het instrument was aan zijn zorg toevertrouwd, maar eigenlijk is het veel te kostbaar om het overal heen te slepen, snap je, er bestaan maar twee of drie exemplaren van! Ik vermoed dat de rector het jou heeft gegeven in de hoop dat Lord Asriel het in handen zou krijgen. Hij heeft je gezegd dat je er mij niets over mocht vertellen, nietwaar?’
Lyra trok haar mondhoeken omlaag.
‘Ja, ik zie het. Nou, dat geeft niet, lieverd, want je hébt me ook niets verteld, dus je hebt je aan je belofte gehouden. Maar weet je, er moet eigenlijk heel goed voor worden gezorgd. Ik ben bang dat het zo’n zeldzaam en breekbaar instrument is, dat we er geen risico’s mee mogen nemen.’
‘Waarom mag Lord Asriel het niet hebben?’ vroeg Lyra zonder zich te verroeren.
‘Vanwege de dingen die hij doet. Je weet dat hij verbannen is omdat hij iets gevaarlijks en slechts van plan was. Om zijn plannen uit te voeren heeft hij de alethiometer nodig, maar geloof me, schat, hij mag hem echt nooit in handen krijgen. De rector van het Jordan heeft zich helaas vergist. Maar nu je het weet, kun je hem beter aan mij geven, denk je ook niet? Dan hoef jij hem niet meer bij je te dragen en ben je verlost van de zorg om er de hele tijd op te letten. Het zal trouwens toch allemaal erg raadselachtig voor jou zijn geweest, zonder te weten waar dat malle ding goed voor was –’
Lyra vroeg zich af hoe ze deze vrouw ooit zo fascinerend en knap had kunnen vinden.
‘Dus als je hem bij je hebt, schat, kun je hem beter aan mij geven zodat ik ervoor kan zorgen. Hij zit in die gordel om je middel, nietwaar? Ja, dat was heel verstandig van je, om hem daar te verstoppen…’
Ze bewoog haar handen naar Lyra’s rok en begon het stugge zeildoek al los te knopen. Lyra verstijfde. De gouden aap kroop vol verwachting naar het voeteneinde van het bed en sloeg trillend zijn kleine zwarte handjes voor zijn mond. Mevrouw Coulter trok de gordel van Lyra’s middel en maakte de buidel open. Ze ademde hijgend. Ze nam de zwarte fluwelen lap uit de buidel, sloeg hem open en vond daarin het blik dat Iorek Byrnison had gemaakt.
Pantalaimon was weer een kat, met al zijn spieren gespannen, klaar om op te springen. Lyra trok haar benen bij mevrouw Coulter vandaan en liet ze op de grond zakken om weg te kunnen rennen zodra het zover was.
‘Wat is dit?’ zei mevrouw Coulter alsof ze vertederd was. ‘Wat een grappig oud blikje! Heb je hem erin gestopt om hem goed te bewaren, lieverd? En al dat mos… Je bent er heel voorzichtig mee omgegaan. En er zit nog een blikje in! Dicht gesoldeerd! Wie heeft dat gedaan, schat?’
Ze popelde zo van ongeduld om het open te maken dat ze het antwoord niet afwachtte. In haar handtas had ze een mes met allerlei verschillende hulpstukken. Ze trok er een lemmet uit en stak het onder het deksel.
Plotseling vulde een razend gegons de kamer.
Lyra en Pantalaimon bleven muisstil zitten. Mevrouw Coulter keek verbaasd en nieuwsgierig. Ze trok aan het deksel en de gouden aap boog naar voren om van dichtbij te kijken.
Toen spoot in een verbijsterend ogenblik de zwarte gedaante van de keverspion uit het blik en boorde zich met een klap in het gezicht van de aap.
Hij krijste en deinsde achteruit en natuurlijk voelde mevrouw Coulter het ook. Ze schreeuwde tegelijk met de aap van pijn en schrik en ogenblikkelijk stortte de kleine mechanische duivel zich op haar, hij klapte tegen haar borst, haar keel en haar gezicht.
Lyra aarzelde geen moment. Pantalaimon stoof naar de deur en ze ging hem meteen achterna. Ze rukte de deur open en holde sneller dan ze ooit in haar leven had gelopen.
‘Het brandalarm!’ krijste Pantalaimon terwijl hij voor haar uitvloog.
Op de volgende hoek zag ze een knop en met haar vuist sloeg ze vertwijfeld het glas stuk. Ze rende door, regelrecht naar de slaapzalen. Onderweg sloeg ze het glas van nog twee brandmelders stuk en de eerste mensen kwamen al de gang op en keken alle kanten op om te zien waar de brand was.
Inmiddels was ze bij de keuken aangekomen en Pantalaimon seinde een gedachte door in haar hoofd. Ze stoof naar binnen en in een oogwenk had ze alle gaspitten opengedraaid en een brandende lucifer naar de eerste de beste brander geworpen. Daarna rukte ze een zak meel van een schap en smeet hem tegen de punt van een tafel zodat hij openbarstte en de lucht met stuivend wit poeder vulde. Ze had weleens gehoord dat meel ontplofte als je er in de buurt van een open vlam zo mee omsprong.
Toen rende ze de keuken uit en holde zo snel als ze kon naar haar eigen slaapzaal. De gangen waren nu vol: kinderen renden opgewonden alle kanten op, want iedereen had het gerucht van de ‘ontsnapping’ gehoord. De oudste kinderen liepen naar de voorraadkamers waar de kleding werd bewaard en dreven de jongeren voor zich uit. De volwassenen probeerden orde te scheppen in de chaos, maar niemand wist wat er aan de hand was. Overal waren roepende, duwende, gillende, drommende mensen.
Door dit gedrang zwommen Lyra en Pantalaimon als vissen in de richting van haar slaapzaal en juist toen ze daar aankwamen, klonk er achter hen een doffe ontploffing die het gebouw op zijn grondvesten deed schudden.
De andere meisjes waren al gevlucht; de kamer was leeg. Lyra trok de kast in de hoek, sprong erop, sleurde haar bontkleding van de vliering, voelde of de alethiometer er nog inzat. Hij was er nog. Snel trok ze de bontkleren aan, deed de capuchon over haar hoofd, en toen riep Pantalaimon, die als een mus bij de deur wachtte:
‘Nu!’
Ze rende de gang op. Gelukkig holde er een groep kinderen die hun warme kleren al hadden gevonden, door de gang naar de hoofdingang en ze sloot zich bij hen aan. Ze zweette, haar hart bonkte en ze wist dat ze zou sterven als ze nu niet zou ontsnappen.
De weg was versperd. Het vuur in de keuken had snel om zich heen gegrepen en of het nu het meel was of het gas, iets had ervoor gezorgd dat het dak gedeeltelijk was ingestort. Mensen klauterden over verwrongen balken en pijlers om boven in de ijskoude buitenlucht te komen. Er hing een sterke gaslucht. Opnieuw was er een ontploffing, harder dan de eerste keer en dichterbij. Sommige mensen vielen om door de drukgolf en kreten van angst en pijn klonken door de lucht.
Lyra klauterde met moeite naar boven en Pantalaimon schreeuwde de hele tijd: ‘Hierheen! Hierheen!’ boven het gekrijs en gefladder van de andere dæmonen uit, terwijl zij zich aan het puin omhoogtrok. De lucht die ze inademde was snijdend koud en ze hoopte dat de kinderen erin waren geslaagd hun buitenkleding te vinden. Het zou vreselijk zijn om uit de observatiepost te ontsnappen, om vervolgens van kou te sterven.
Het vuur laaide nu werkelijk op. Toen ze onder de nachtelijke hemel buiten op het dak kwam, zag ze de vlammen likken aan de randen van een groot gat in de flank van het gebouw. Bij de hoofdingang heerste groot gedrang van kinderen en volwassenen, maar deze keer waren de volwassenen nerveuzer en de kinderen banger: véél banger.
‘Roger! Roger!’ riep Lyra. Pantalaimon, inmiddels veranderd in een uil met scherpe ogen, riep dat hij hem had gezien.
Een ogenblik later vonden ze elkaar.
‘Zeg tegen alle kinderen dat ze met me meekomen!’ gilde Lyra in zijn oor.
‘Dat doen ze nooit. Ze benne allemaal in paniek…’
‘Vertel ze dan wat ze met de kinderen doen die verdwijnen! Ze snijden hun dæmonen af met een groot mes! Vertel ze wat je vanmiddag hebt gezien, vertel ze over al die dæmonen die we hebben vrijgelaten! Vertel ze dat er dát met ze gebeurt als ze niet weglopen!’
Rogers mond viel open van schrik, maar toen kwam hij weer bij zijn positieven en rende hij naar de dichtstbijzijnde groep aarzelende kinderen. Lyra deed hetzelfde en zodra de boodschap zich verspreidde, begonnen sommige kinderen te gillen en klampten zich van angst vast aan hun dæmon.
‘Kom achter me aan!’ riep Lyra. ‘Er is hulp op komst! We moeten van het terrein af! Kom mee, rennen!’
De kinderen hoorden haar en kwamen achter haar aan. Ze stroomden over het omheinde terrein naar de verlichte laan en hun laarzen stampten en kraakten op de aangetrapte sneeuw.
Achter hen schreeuwden de volwassenen en er klonk gedaver en een enorme klap toen nog een gedeelte van het gebouw instortte. Vonken spatten omhoog en vlammen sloegen naar buiten met het geluid van scheurend doek, maar daardoorheen klonk een ander geluid, vreselijk dichtbij en woest. Lyra had het nooit eerder gehoord maar ze wist onmiddellijk wat het was: het was het huilen van de wolfdæmonen van de Tataarse garde. Ze verslapte van top tot teen en veel kinderen keken geschrokken om en bleven wankelend stilstaan, want met diepe, snelle, onvermoeibare passen kwam de eerste Tataarse bewaker aangelopen, met zijn geweer in de aanslag, en naast hem zagen ze de machtige, springende grijze schim van zijn dæmon.
Daarna volgde er nog een en nog een. Ze waren allemaal in een maliënkolder gekleed en hadden geen ogen; dat wil zeggen, achter de sneeuwspleet van hun helm waren geen ogen zichtbaar. De enige ogen die je zag, waren de ronde zwarte uiteinden van hun geweerlopen en de gloeiende gele ogen van de wolfdæmonen boven het kwijl dat uit hun muil droop.
De moed zonk Lyra in de schoenen. Ze had zich niet kunnen indenken hoe afschrikwekkend die wolven waren. En nu ze wist met welk gemak de mensen in Bolvangar het grote taboe doorbraken, kromp ze ineen bij de gedachte aan die bloeddorstige tanden…
De Tataren renden door en stelden zich in een rij op voor de toegangspoort die naar de verlichte laan leidde; naast hen stonden hun dæmonen even gedisciplineerd en afgericht als zijzelf. Nog geen minuut later had zich een tweede rij gevormd, want achter hen kwamen er nog veel meer. Lyra bedacht wanhopig: kinderen kunnen het niet tegen soldaten opnemen. Dit was wel wat anders dan de gevechten in de leemputten van Oxford, waar ze met kluiten modder naar de kinderen van de steenoven hadden gegooid.
Maar misschien was het toch hetzelfde! Ze herinnerde zich hoe ze een handvol klei in het platte gezicht van een van de jongens daar had gegooid, toen hij haar belaagde. Hij had zijn aanval gestaakt om de modder uit zijn ogen te wrijven en de stadskinderen waren boven op hem gesprongen.
Toen stond ze in de modder en nu stond ze in de sneeuw.
Net zoals ze die middag had gedaan – maar nu was het menens – schraapte ze een handvol sneeuw van de grond en smeet het naar de eerste de beste soldaat.
‘Raak ze in hun ogen!’ gilde ze en ze gooide opnieuw.
De anderen kinderen volgden haar voorbeeld en een van de dæmonen kwam op het idee als een gierzwaluw achter de sneeuwbal aan te vliegen en hem met zijn snavel in het vizier van het doelwit te proppen. Algauw gooiden ze allemaal met sneeuwballen en enkele ogenblikken later strompelden de Tartaren in het rond, terwijl ze spuugden en vloekten en probeerden het dichte sneeuwpak uit de smalle spleet voor hun ogen te wrijven.
‘Kom mee!’ gilde Lyra en ze dook op de poort af naar de verlichte laan.
De kinderen volgden haar zonder uitzondering en ze ontweken de happende kaken van de wolven terwijl ze zo hard als ze konden de laan uitliepen naar het verlokkende duister dat erachter lag.
Achter hen klonk een rauwe kreet toen een officier een bevel schreeuwde, onmiddellijk gevolgd door het metalen geluid van een reeks geweergrendels, en toen opnieuw een kreet. Er volgde een diepe stilte waarin alleen de stampende voeten van de vluchtende kinderen en hun hijgende adem te horen waren.
Ze mikten. Ze zouden raak schieten.
Maar voor ze konden afvuren, klonk de verstikte kreet van een van de Tataren en de uitroep van verbazing van een ander.
Lyra stond stil en toen ze zich omdraaide, zag ze een man in de sneeuw liggen met een grijsgevederde pijl in zijn rug. Hij kronkelde en vertoonde stuiptrekkingen en hoestte bloed op, en de andere soldaten keken naar alle kanten om zich heen om te zien wie de pijl had afgeschoten. Maar de boogschutter was nergens te bekennen.
Toen vloog er een pijl pal uit de lucht en trof een andere man in zijn achterhoofd. Hij viel meteen neer. De officier schreeuwde en iedereen keek omhoog naar de donkere hemel.
‘Heksen!’ zei Pantalaimon.
En daar waren ze: fladderende, elegante, zwarte gedaantes die hoog door de lucht zoefden, onder het ruisen en suizen van de wind door de naalden van de wolkdentakken waarop ze vlogen. Lyra zag er een omlaagduiken en een pijl afschieten: opnieuw ging er een man tegen de vlakte.
Toen richtten alle Tataren hun geweren omhoog en vuurden in het donker, in het niets, op schimmen en wolken, en een aanhoudende pijlenregen daalde op hen neer.
Maar toen de bevelvoerende officier merkte dat de kinderen er al bijna vandoor waren, joeg hij een patrouille achter hen aan. Sommige kinderen gilden. Daarna gilden er nog meer en kwamen ze niet meer vooruit; in grote verwarring deinsden ze achteruit, doodsbang voor de monsterlijke gedaante die uit het donker achter de verlichte laan op hen af kwam draven…
‘Iorek Byrnison!’ riep Lyra uit volle borst en ze stikte bijna van geluk.
De gepantserde beer die de aanval had ingezet leek zich niet van zijn zware last bewust te zijn en zette al zijn gewicht om in stootkracht. Als een wazige veeg liep hij met grote sprongen langs Lyra en dook op de Tataren af. Soldaten, dæmonen en geweren vlogen alle kanten op. Toen kwam hij tot stilstand en wervelde met een lenige, atletische kracht rond zijn as, en deelde twee hevige klappen uit, met elke hand één, naar de gardesoldaten aan weerszijden van hem.
Een wolfdæmon sprong hem naar de keel: hij trof haar in de lucht en er sloeg een felle vlam uit haar toen ze in de sneeuw neerviel, waar ze nog even siste en jankte voor ze in lucht oploste. Haar mens stierf terstond.
Nu hij met een dubbele aanval werd geconfronteerd, aarzelde de Tataarse officier geen moment. Een snerpende reeks bevelen en zijn leger splitste zich in tweeën: één groep om de heksen af te slaan en de grootste groep om met de beer af te rekenen. Zijn troepen waren werkelijk heldhaftig. Ze lieten zich met zijn vieren op de knie zakken en vuurden hun geweren af alsof ze op de schietbaan zaten, en ze weken geen centimeter toen Ioreks reusachtige massa op hen afstormde. Een ogenblik later waren ze dood.
Iorek sloeg opnieuw toe, haalde naar één kant uit, sloeg, gromde, verpletterde, terwijl de kogels als wespen of vliegen om hem heen zoefden, zonder hem te deren. Lyra spoorde de kinderen aan naar de duisternis achter de lampen te rennen. Ze moesten hier wegkomen, want de Tataren waren weliswaar gevaarlijk, maar de volwassenen van Bolvangar waren nog veel gevaarlijker.
Dus riep, gebaarde en duwde ze om beweging in de kinderen te krijgen. Terwijl de lampen achter hen lange schaduwen op de sneeuw wierpen, merkte Lyra hoe ze snakte naar de diepe duisternis van de poolnacht en de zuivere koude, en ze dartelde vooruit om er net zo van te genieten als Pantalaimon, die nu als een sneeuwhaas genoot van zijn eigen snelheid.
‘Waar gaan we naar toe?’ vroeg een kind.
‘Er is hier alleen maar sneeuw!’
‘Er is hulp op komst,’ zei Lyra tegen hen. ‘Er komen meer dan vijftig zigeuzen. Ik denk dat er ook familie van jullie bij is. Alle zigeuzenfamilies die een kind hebben verloren, hebben iemand meegestuurd.’
‘Ik ben geen zigeus,’ zei een jongetje.
‘Geeft niet. Ze nemen jou ook mee.’
‘Waarnaar toe?’ zei iemand opstandig.
‘Naar huis,’ zei Lyra. ‘Daarom ben ik gekomen, om jullie te redden, en ik heb de zigeuzen meegenomen om jullie terug naar huis te brengen. We moeten nog maar een klein stukje verder en dan zullen we ze vinden. De beer was bij hen, dus ze kunnen niet ver weg zijn.’
‘Heb je die beer gezien!’ zei een jongen. ‘Toen hij die dæmon had opengereten, ging die man in één keer de pijp uit alsof iemand zijn hart eruit had gerukt.’
‘Ik wist niet dat dæmonen gedood konden worden,’ zei een ander.
Ze spraken nu allemaal door elkaar heen. De opwinding en opluchting hadden de tongen losgemaakt. Zolang ze doorliepen, gaf het niet dat ze spraken.
‘Is het waar,’ vroeg een meisje, ‘wat ze daar deden?’
‘Ja,’ zei Lyra. ‘Ik had nooit gedacht dat ik iemand zonder dæmon zou zien. Maar op weg hiernaar toe hebben we een jongen gevonden die helemaal alleen was zonder dæmon. Hij bleef de hele tijd naar haar vragen, waar ze was en of ze hem terug zou vinden. Hij heette Tony Makarios.’
‘Die ken ik!’ zei iemand en ook anderen riepen: ‘Ja, ze hebben hem een week geleden weggehaald…’
‘Ze hebben hem zijn dæmon afgesneden,’ zei Lyra, terwijl ze goed wist welke indruk dat op hen zou maken. ‘En een poosje nadat we hem hadden gevonden, ging hij dood. En al die dæmonen die ze hadden afgesneden, hielden ze daar gevangen in kooien in een klein gebouw.’
‘Dat is echt zo,’ zei Roger. ‘En Lyra heeft ze vrijgelaten tijdens de brandoefening.’
‘Ja, ik heb ze gezien,’ zei Billy Costa. ‘Ik wist eerst niet wat ik zag, maar ik heb ze zien wegvliegen met die gans.’
‘Maar waarom doen ze dat?’ wilde een jongen weten. ‘Waarom snijden ze bij mensen hun dæmonen weg? Dat is marteling! Waarom doen ze dat?’
‘Stof,’ opperde iemand weifelend.
Maar de jongen lachte schamper. ‘Stof!’ zei hij. ‘Dat bestaat niet! Dat hebben ze verzonnen! Ik geloof er niet in.’
‘Hé,’ zei iemand anders, ‘kijk eens wat er met de zeppelin is gebeurd.’
Ze keken allemaal achterom. Achter de oogverblindende lampen, waar de strijd nog steeds in volle gang was, zweefde de lange romp van het luchtschip niet meer in de lucht bij de mast. Het niet vastgebonden uiteinde hing omlaaggezakt en erachter rees de ronde bol op van…
‘De ballon van Lee Scoresby!’ riep Lyra en ze sloeg opgetogen haar wanten tegen elkaar.
De andere kinderen waren verbluft. Lyra dreef hen verder en vroeg zich onderwijl af hoe de aëronaut zo ver met zijn ballon had weten te komen. Het was duidelijk wat hij wilde, en wat een goed idee was het om zijn ballon te vullen met het gas van hun luchtschip, zodat hij kon ontsnappen en tegelijkertijd hun achtervolging verijdelde!
‘Kom mee, doorlopen, anders bevriezen jullie,’ zei ze, want sommige kinderen huiverden en jammerden van de kou en ook hun dæmonen kermden met hoge, ijle stemmetjes.
Pantalaimon vond dit hinderlijk en als een veelvraat hapte hij naar de eekhoorndæmon van een meisje die zachtjes kreunend over haar schouder hing.
‘Kruip in haar jas! Maak jezelf groot en verwarm haar!’ snauwde hij en verschrikt kroop de dæmon van het meisje meteen in haar steenkoolzijden anorak.
Steenkoolzijde was helaas niet zo warm als echt bont, ook al was het nog zo gewatteerd met holle vezels van hetzelfde materiaal. Sommige kinderen zagen eruit als wandelende stuifzwammen, zo opgeblazen waren ze, maar hun kleding was in fabrieken en laboratoria gemaakt die ver van de koude streken vandaan lagen en was eigenlijk niet berekend op deze omstandigheden. Lyra’s bontkleding zag er haveloos uit en stonk, maar hield wel de warmte vast.
‘Als we de zigeuzen niet gauw vinden, dan houden ze het niet lang meer vol,’ fluisterde ze tegen Pantalaimon.
‘Zorg ervoor dat ze in beweging blijven,’ fluisterde hij terug. ‘Als ze gaan liggen, zijn ze er geweest. Je weet wat Farder Coram heeft gezegd…’
Farder Coram had haar veel verhalen verteld over zijn reizen in het poolgebied, net zoals mevrouw Coulter – als je er althans van uit mocht gaan dat haar verhalen waar waren. Maar één ding hadden ze allebei uitdrukkelijk gezegd, namelijk dat je in beweging moest blijven.
‘Hoe ver is het nog?’ vroeg een jongetje.
‘Ze laat ons hier in de wildernis lopen tot we erbij neervallen,’ zei een meisje.
‘Liever hier in de wildernis dan waar we vandaan komen,’ zei iemand anders.
‘Dat vind ik niet. In de observatiepost is het warm. En er is te eten en iets warms te drinken en nog veel meer.’
‘Maar het staat in brand!’
‘Wat moeten we hier buiten? We sterven nog van de honger…’
Lyra’s hoofd was met sombere gedachten gevuld die snel en ongrijpbaar als heksen rondvlogen, en net voorbij de grens van het bevattelijke, bevond zich iets stralends en spannends waar ze niets van begreep.
Maar het schonk haar wel kracht. Ze sjorde een meisje uit een sneeuwduin en duwde een jongetje dat achterop raakte vooruit en tegen iedereen riep ze: ‘Blijf lopen! Volg de sporen van de beer! Hij is met de zigeuzen meegekomen, dus zijn spoor zal ons naar hen voeren. Blijf doorlopen!’
Het begon grote vlokken te sneeuwen. Spoedig zou de sneeuw Iorek Byrnisons sporen helemaal bedekken. Nu ze uit het zicht van de lampen van Bolvangar waren en het laaiende vuur niet meer dan een flauw schijnsel was, kwam het enige licht van de zwakke uitstraling van de besneeuwde bodem. Zware wolken bedekten de hemel, zodat er geen maan en geen noorderlicht scheen, maar als ze goed tuurden, konden de kinderen het diepe spoor ontdekken dat Iorek Byrnison in de sneeuw had geploegd. Lyra spoorde aan, vloekte, mepte, ondersteunde, schold, duwde, sleurde of tilde overal waar dat nodig was voorzichtig kinderen op, en iedere keer zei Pantalaimon haar (afgaande op de toestand van de dæmon van elk kind) wat haar te doen stond.
Ik zal ze in veiligheid brengen, hield ze zichzelf de hele tijd voor. Ik ben hiernaar toe gekomen om ze te helpen, dan zál ik ze verdomme ook helpen.
Roger volgde haar voorbeeld en Billy Costa liep voorop, want zijn ogen zagen het scherpst van allen. Weldra daalde de sneeuw in zulke dichte vlokken neer, dat ze zich aan elkaar vast moesten klampen om niet te verdwalen en Lyra dacht, als we nu eens allemaal dicht tegen elkaar aankropen om warm te blijven… Een hol in de sneeuw graven…
Ze hoorde iets. Ergens klonk het gieren van een motor, niet het zware dreunen van een zeppelin, maar iets hogers, als het gonzen van een horzel. Het geluid was af en toe te horen en ebde dan weer weg.
En ze hoorde janken… Honden? Sledehonden? Het klonk te veraf om het met zekerheid te kunnen zeggen. Er lag een isolerende deken van miljoenen sneeuwvlokken overheen en het geluid werd door de kleine puffende windvlagen alle kanten opgeblazen. Misschien waren het de trekhonden van de zigeuzen, of misschien wilde geesten van de toendra of zelfs de bevrijde dæmonen die hun verloren kinderen riepen.
Ze zag iets… Waren dat lichtjes in de sneeuw? Dat zouden ook wel geesten zijn… Of hadden ze in een kring gelopen en strompelden ze nu weer terug naar Bolvangar?
Maar het waren kleine, gele lichtbundels van lantaarns, niet de witte gloed van anbarische lampen. En ze bewogen en het gejank klonk nu dichterbij en voor ze zeker wist of ze al dan niet in slaap was gevallen, stapte Lyra tussen bekende gedaantes en werd ze opgetild door in bont geklede mannen. John Faas sterke arm tilde haar van de grond en Farder Coram lachte van plezier, en zover ze door de sneeuwstorm kon kijken, tilden zigeuzen kinderen op sleden, dekten ze met bont toe en gaven ze robbenvlees om op te kauwen. Tony Costa was er ook en hij omhelsde Billy, gaf hem vervolgens een paar vriendelijke stompen, omhelsde hem opnieuw en rammelde hem door elkaar van vreugde. En Roger…
‘Roger komt met ons mee,’ zei ze tegen Farder Coram. ‘Want hem wilde ik eigenlijk komen halen. En later gaan we samen terug naar het Jordan-college. Wat is dat toch voor een lawaai?’
Het was opnieuw het gierende gegrom, als een razende, tienduizend keer vergrote keverspion.
Plotseling werd ze met een klap omvergeworpen en Pantalaimon kon haar niet verdedigen, omdat de gouden aap…
Mevrouw Coulter…
De gouden aap worstelde. Hij krabde en beet Pantalaimon, die zo flitsend snel van gedaante veranderde dat hij nauwelijks zichtbaar was. En Pan vocht terug: hij stak, hij geselde, hij rukte. Mevrouw Coulter, wier gezicht onder het bont gloeide van hevige emotie, trok Lyra intussen achter op de gemotoriseerde slee, en het meisje stribbelde even hard tegen als haar dæmon. De sneeuw was zo dicht dat ze afgezonderd leken in hun eigen kleine sneeuwstorm en de anbarische koplampen van de slee beschenen alleen de dichte vlokken die een paar centimeter voor hen uit omlaag dwarrelden.
‘Help!’ riep Lyra naar de zigeuzen, die daar ergens in de verblindende sneeuw moesten zijn zonder iets te zien. ‘Help me! Farder Coram! Lord Faa! O, God, help!’
Mevrouw Coulter krijste een bevel in de taal van de Noordse Tataren. De sneeuw spleet open en daar kwamen ze in een heel eskader, met geweren bewapend en met hun wolfdæmonen grommend aan hun zij. De aanvoerder zag mevrouw Coulter worstelen en hij pakte Lyra met één hand op, alsof ze een pop was, en wierp haar in de slee, waar ze versuft en verdwaasd bleef liggen.
Er knalde een geweerschot, en toen nog een, nu de zigeuzen beseften wat er gebeurde. Maar het is gevaarlijk op doelen te schieten die je niet kunt zien, omdat je ook je eigen mensen niet ziet. De Tataren die nu in een dichte rij rond de slee dromden, konden naar hartelust in de sneeuw schieten, maar de zigeuzen durfden niet terug te vuren, omdat ze bang waren dat ze Lyra zouden raken.
O, wat was ze teleurgesteld. En moe!
Nog altijd duizelig en met een bonkend hoofd, trok ze zich overeind en ze zag dat Pantalaimon nog met de aap vocht. Hij omklemde met zijn veelvraatkaken stevig een gouden arm. Hij veranderde niet meer van gedaante maar hield zijn prooi verbeten vast. En wie was dat?
Dat was Roger toch niet?
Ja, het was Roger die met zijn vuisten en voeten op mevrouw Coulter inbeukte en zijn kop tegen haar hoofd ramde, maar helaas werd hij geveld door een Tataar, die hem een mep gaf alsof hij een vlieg wegveegde. Alle beelden liepen nu op een fantastische manier door elkaar: witte, zwarte, snelle groene vegen trokken voor haar ogen langs, rafelige schimmen, razendsnel licht…
Een grote werveling deed sneeuwsluiers uiteen waaien en midden in de open plek sprong Iorek Byrnison onder veel gerinkel en geknars van schurend ijzer. Vrijwel ogenblikkelijk hapten zijn grote kaken naar links en naar rechts, reet een klauw een borst onder een maliënkolder open, witte tanden, zwart ijzer, rood vochtig bont…
Toen trok iets haar met kracht omhoog, hoger en zij greep op haar beurt Roger, trok hem uit de handen van mevrouw Coulter en hield hem stevig beet, terwijl de dæmonen van de twee kinderen in tsjilpende vogels veranderden die verbluft rondfladderden. Maar om hen heen was een nog veel heviger gefladder en toen zag Lyra naast zich in de lucht een heks, een van die elegante in zwarte lompen gehulde schimmen uit de bovenlucht, die nu dicht genoeg bij haar was om haar aan te raken. En in de blote handen van een andere heks zag ze een boog, en onbedekte bleke armen (bij deze ijzige koude!) bogen zich om de snaar te spannen en vervolgens van nog geen meter afstand een pijl in het vizier van een met maliën versterkte, grimmige Tataarse helm te jagen…
En de pijl boorde zich een weg en trad halverwege de rug weer naar buiten. De wolfdæmon van de man sprong op en nog voor hij de grond weer raakte was hij al in lucht opgelost.
Omhoog! In de lucht werden Lyra en Roger beetgepakt en meegesleurd en ze merkten hoe ze zich met verslappende vingers vastklampten aan de tak van een wolkden, waarop de jonge heks gespannen, maar in evenwicht en gracieus zat. Toen stuurde ze de bezem omlaag en naar links, waar iets reusachtigs optorende en voor ze het wisten, hadden ze de grond bereikt.
Ze tuimelden in de sneeuw naast de mand van Lee Scoresby’s ballon.
‘Kom aan boord,’ riep de Texaan, ‘en breng in ieder geval je vriendje mee. Heeft iemand die beer gezien?’
Lyra zag dat drie heksen een touw in een lus rond een rotsblok vasthielden om daarmee de met geweld omhoogstrevende, met gas gevulde zak aan de aarde te verankeren.
‘Instappen!’ riep ze tegen Roger en ze klauterde over de met leer verstevigde rand van de mand en plofte op een hoopje sneeuw op de bodem. Een ogenblik later rolde Roger over haar heen en toen deed een geweldig gedruis, dat het midden hield tussen brullen en grommen, de grond trillen.
‘Schiet op, Iorek! Inschepen, ouwe reus!’ gilde Lee Scoresby en de beer kroop onder een afgrijslijk gekraak van wilgentenen en doorbuigend hout over de rand.
Toen vaagde een werveling van helderder lucht heel even de mist en sneeuw uiteen en in de plotseling ontstane opening zag Lyra alles wat zich om haar heen afspeelde. Ze zag hoe een legertje zigeuzenkrijgers onder aanvoering van John Faa de Tataarse achterhoede belaagde en hen terugdreef naar de brandende puinhopen van Bolvangar; ze zag de andere zigeuzen de kinderen een voor een op hun sleden tillen en ze warm met bont toedekken; ze zag Farder Coram op zijn stok geleund angstig om zich heen kijken, terwijl zijn herfstkleurige dæmon door de sneeuw sprong en overal zocht.
‘Farder Coram!’ riep Lyra. ‘Hier boven!’
De oude man hoorde het en draaide zich om. Verbaasd keek hij naar de ballon die aan het touw rukte en door de heksen werd tegengehouden en hij zag Lyra driftig in de mand staan zwaaien.
‘Lyra!’ riep hij. ‘Is alles goed met je, meisje? Ben je daar veilig?’
‘Veiliger dan ooit!’ riep ze terug. ‘Vaarwel, Farder Coram! Vaarwel! Breng alle kinderen naar huis!’
‘Dat zullen we doen, zowaar ik Farder Coram heet! Het ga je goed, mijn kind… Het ga je goed. Het ga je goed, lieveling…’
Op hetzelfde moment liet de aëronaut zijn arm zakken en op dat teken lieten de heksen het touw los.
De ballon kwam onmiddellijk van de grond en verhief zich zo snel in de met sneeuw gevulde lucht dat Lyra het nauwelijks kon geloven. Een ogenblik later was de grond al in de mist verdwenen en zij stegen en stegen, heel snel, sneller dan volgens haar ooit een raket de aarde had verlaten. Ze lag op de bodem van de mand tegen Roger aan en werd door de versnelling omlaag gedrukt.
Lee Scoresby juichte en lachte en liet opgetogen een woest Texaans geschreeuw horen. Iorek Byrnison trok op zijn dooie gemak zijn pantser uit; haakte zijn klauw behendig achter alle scharnieren en opende ze met een draaiende beweging om vervolgens alle afzonderlijke onderdelen op een stapeltje te leggen. Buiten de mand verried het gefladder van kledingstukken en het suizen van de lucht door de naalden van de wolkden, dat de heksen hen gezelschap hielden in de bovenlucht.
Langzamerhand kwam Lyra weer op adem; ze hervond haar evenwicht en haar hart klopte weer rustig. Ze ging rechtop zitten en keek om zich heen.
De mand was veel groter dan ze had verwacht. In de hoeken waren rekken met filosofische instrumenten aangebracht en er lagen stapels bont, flessen met perslucht en een verscheidenheid aan andere dingen die te klein of te verwarrend waren om te onderscheiden in de dichte mist waardoor ze opstegen.
‘Is dit een wolk?’ vroeg ze.
‘En óf dit een wolk is. Bedek je vriendje met bontlappen, anders verandert hij nog in een ijspegel. Het is hier koud, maar straks zullen we vernikkelen.’
‘Hoe heb je ons gevonden?’
‘De heksen. Een van die heksendames wil jou trouwens spreken. Zodra we uit de wolken zijn, kunnen we ons oriënteren en dan gaan we er rustig voor zitten om te babbelen.’
‘Iorek,’ zei Lyra, ‘dank je wel dat je bent gekomen.’
De beer gromde. Hij ging zitten om het bloed uit zijn vacht te likken. Door zijn gewicht maakte de mand slagzij, maar dat gaf niet. Roger voelde zich niet op zijn gemak, maar Iorek Byrnison schonk even weinig aandacht aan hem als aan een sneeuwvlok. Lyra omklemde tevreden met haar handen de rand van de mand, die als ze stond net tot onder haar kin kwam, en tuurde met opengesperde ogen in de dwarrelende wolk.
Na luttele seconden was de ballon in zijn geheel boven de wolk uitgestegen en suisde hij in razende vaart de hemel tegemoet.
Wat een schouwspel!
Pal boven hen bevond zich de golvende lijn van de enorme opgezwollen bol. Daarboven voor hen uit blonk het licht van de aurora, schitterender en majestueuzer dan ze ooit had gezien. Het noorderlicht leek bijna aan alle kanten om hen heen te zijn en ze maakten er haast zelf deel van uit. Grote slierten trillend licht deden denken aan de vleugelslagen van engelen, stortbeken van oplichtende pracht tuimelden door onzichtbare spleten, in bruisende bekkens of hingen als uitgestrekte watervallen omlaag.
Lyra was nauwelijks van haar verbazing bekomen toen ze omlaag keek en daar iets nog wonderbaarlijkers ontdekte.
Zo ver het oog reikte, in alle richtingen tot aan de horizon, strekte zich zonder onderbreking een roerige, witte zee uit. Op sommige plaatsen rezen zachte pieken op of openden zich kloven van waterdamp, maar het leek vooral op een massieve ijsmassa.
En uit die massa stegen afzonderlijk of in groepjes van twee of meer zwarte schimmen op, die in lompen gehulde gedaantes die niettemin zo elegant waren: heksen op hun takken van de wolkden.
Ze vlogen snel en zonder de minste moeite omhoog naar de ballon, waarbij ze naar links of rechts overhelden om hun bezem te besturen. En een van hen, de boogschutster die Lyra uit de handen van mevrouw Coulter had gered, vloog pal naast de mand en Lyra kon haar nu voor het eerst duidelijk zien.
Ze was jong, jonger dan mevrouw Coulter, blond en had groene ogen, en net als alle heksen was ze gekleed in stroken van zwarte zijde, maar ze droeg geen bont, geen kap, geen wanten. Ze leek helemaal geen kou te voelen. Haar voorhoofd was getooid met een eenvoudige krans van rode bloempjes. Ze zat op haar wolkdenbezem alsof het een hengst was en ze leek vlak voor Lyra’s verbaasde ogen de teugels in te houden.
‘Lyra?’
‘Ja! Bent u Serafina Pekkala?’
‘Dat ben ik.’
Lyra zag waarom Farder Coram van haar hield en waarom die liefde zijn hart had gebroken, hoewel ze daar een ogenblik geleden nog niets van had geweten. Hij werd oud, hij was een bejaarde, uitgebluste man en zij zou nog generaties lang jong blijven.
‘Heb jij de symboolaflezer?’ zei de heks, met een stem die zozeer leek op het ijle, ongetemde zingen van de aurora, dat Lyra aanvankelijk door de heerlijke klanken nauwelijks de betekenis hoorde.
‘Ja. Veilig in mijn buidel.’
Zware vleugelslagen kondigden de komst aan van iemand anders, die nu naast haar voortgleed: de grauwe-gansdæmon. Hij sprak kort en zwenkte toen uit om in een ruime kring rond de ballon te cirkelen terwijl deze nog altijd steeg.
‘De zigeuzen hebben Bolvangar in de as gelegd,’ zei Serafina Pekkala. ‘Ze hebben tweeëntwintig bewakers en negen stafleden gedood en alles wat er nog van de gebouwen overeind stond, hebben ze in brand gestoken. Ze zullen het met de grond gelijk maken.’
‘En mevrouw Coulter?’
‘Niets van haar te bekennen.’
Ze gilde met een woeste kreet en andere heksen cirkelden om de ballon heen en kwamen naderbij.
‘Meneer Scoresby,’ zei ze. ‘Het touw, alstublieft.’
‘Mevrouw, ik ben u zeer erkentelijk, maar we stijgen nog. Ik denk dat we nog wel een poosje verder de lucht ingaan. Hoeveel van u zijn er nodig om ons naar het noorden te trekken?’
‘Wij zijn sterk.’ Meer zei ze niet.
Lee Scoresby bevestigde een tros van sterk touw aan de met leer verstevigde ijzeren ring die de kabels over de gasballon bijeenhield, en waaraan de mand was opgehangen. Zodra het touw stevig vastzat, wierp hij het losse uiteinde overboord en meteen stoven er zes heksen op af en grepen het beet. Ze begonnen te trekken en stuurden hun wolkdentakken naar de Poolster toe.
Zodra de ballon op koers lag, kwam Pantalaimon als een sterntje op de rand van de mand zitten. Rogers dæmon kwam ook een kijkje nemen, maar kroop algauw terug, want Roger sliep vast, net als Iorek Byrnison. Alleen Lee Scoresby was wakker. Hij kauwde bedaard op een dunne sigaar en hield zijn instrumenten in de gaten.
‘Zo, Lyra,’ zei Serafina Pekkala. ‘Weet je eigenlijk al waarom je naar Lord Asriel gaat?’
Lyra was verbluft. ‘Om hem de alethiometer te brengen, natuurlijk!’ zei ze.
Die vraag was nooit in haar opgekomen, het lag immers voor de hand. Toen herinnerde ze zich haar oorspronkelijke beweegreden, uit een tijd die al zo ver achter haar lag dat ze hem bijna zou zijn vergeten.
‘Of… om hem te helpen te ontsnappen. Daarom. We gaan hem helpen om van het eiland af te komen.’
Maar wat ze zei, klonk absurd. Van Svalbard ontsnappen? Uitgesloten!
‘In ieder geval om het te proberen,’ voegde ze er dapper aan toe. ‘Hoezo?’
‘Ik denk dat ik jou het een en ander moet vertellen,’ zei Serafina Pekkala.
‘Over Stof?’
Dat was het eerste wat Lyra wilde weten.
‘Ja, onder andere. Maar je bent nu moe en de tocht is nog lang. Als je wakker wordt, praten we verder.’
Lyra geeuwde. Het was een geeuw die haar kaken deed kraken en waar haar longen haast van barstten en die bijna een minuut duurde, of zo leek het althans. En hoewel Lyra tegen de slaap vocht, kon ze zich er niet langer tegen verzetten. Serafina Pekkala stak een hand over de rand van de mand en raakte even haar ogen aan en Lyra zakte op de bodem, Pantalaimon fladderde omlaag, veranderde prompt in een hermelijn en krabbelde naar zijn slaapplaats tegen haar hals.
De heks liet haar tak in gestage vaart naast de mand vliegen terwijl ze gezamenlijk koers zetten naar het noorden, naar Svalbard.