12
De verloren jongen
Toen ze een paar uur op weg waren, stopten ze om te eten. John Faa sprak met Lyra terwijl de mannen vuren ontstaken en sneeuw smolten om water te koken, en Iorek Byrnison vlakbij toekeek hoe Lee Scoresby het robbenvlees roosterde.
‘Lyra, kun je goed genoeg zien om dat instrument te raadplegen?’ vroeg John Faa.
De maan was allang achter de horizon verdwenen. Het licht van de aurora was weliswaar helderder dan het maanlicht, maar het was niet constant. Maar Lyra had scherpe ogen en ze zocht onder haar bontkleding en haalde het zwarte fluwelen pakje te voorschijn.
‘Ja, ik kan goed zien,’ zei ze. ‘Ik weet de meeste symbolen trouwens toch al te vinden. Wat zal ik vragen, Lord Faa?’
‘Ik wil meer weten over hoe ze dat Bolvangar verdedigen,’ zei hij.
Zonder dat ze er bij na hoefde te denken, merkte ze dat haar vingers de wijzers op de helm, de griffioen en de kolf instelden en ze voelde hoe haar hersenen zich als een ingewikkelde driedimensionale grafiek op de juiste betekenissen richtten. De dunne wijzer begon meteen rond te draaien, keerde een stukje terug, ging nogmaals rond en weer verder, als een bij die voor de andere bewoonsters van de korf haar boodschap danste. Ze keek kalm toe en berustte erin dat ze het nog niet meteen snapte aangezien ze wist dat er een betekenis zou volgen, en toen begon het haar te dagen. Ze liet de wijzer net zolang dansen tot ze het zeker wist.
‘Het is precies zoals de dæmon van de heks vertelde, Lord Faa. De observatiepost wordt bewaakt door een compagnie Tataren en is helemaal omheind met een afrastering. Eigenlijk verwachten ze geen aanval, zegt de alethiometer. Maar Lord Faa…’
‘Wat is er, meisje?’
‘Hij zegt me nog iets anders. In een dal verderop is een dorp aan een meer waar de bevolking door een geest wordt geteisterd.’
John Faa schudde ongeduldig zijn hoofd en zei: ‘Dat doet er nu niet toe. In deze bossen mag je allerlei soorten geesten verwachten. Vertel me meer over die Tataren. Hoeveel benne er, bijvoorbeeld? En hoe benne ze bewapend?’
Lyra stelde gehoorzaam de vraag en vertelde het antwoord:
‘Zestig man met geweren en ze hebben ook een paar zwaardere wapens, een soort kanonnen. En vlammenwerpers. En hun dæmonen benne allemaal wolven, zegt hij.’
Dat zorgde voor opwinding onder de oudere zigeuzen die vaker aan een veldslag hadden deelgenomen.
‘De Sibirskregimenten hebben wolfdæmonen,’ zei er een.
John Faa zei: ‘Ik heb nooit tegenover fellere krijgers gestaan. We zullen moeten vechten als tijgers. We moeten er met de beer over praten, dat is een sluwe strijder.’
Lyra was ongeduldig en zei: ‘Maar Lord Faa, die geest… ik denk dat het de geest van een van de kinderen is!’
‘Ook als dat zo is, Lyra, weet ik niet wat iemand eraan kan doen. Zestig Sibirskschutters en vlammenwerpers… Meneer Scoresby, kom er even bij.’
Terwijl de aëronaut naar de slee liep, glipte Lyra weg om met de beer te praten.
‘Iorek, ben jij al vaker hier in de buurt geweest?’
‘Een keer,’ zei hij met zijn diepe, toonloze stem.
‘Klopt het dat er een dorp is?’
‘Achter de heuvels,’ zei hij, terwijl hij tussen het schaarse geboomte doorkeek.
‘Is het ver?’
‘Voor jou of voor mij?’
‘Voor mij,’ zei ze.
‘Te ver. Maar voor mij helemaal niet.’
‘Hoelang kost het jou om er te komen?’
‘Voor de maan weer opkomt ben ik drie keer heen en terug.’
‘Je moet weten, Iorek, ik heb zo’n instrument om symbolen te duiden en dat laat me bepaalde dingen weten, begrijp je, en het heeft me gezegd dat ik in dat dorp iets belangrijks moet doen en Lord Faa wil me niet laten gaan. Hij wil snel vooruitkomen en ik besef wel dat dat belangrijk is. Maar als ik niet ga kijken wat het is, zullen we misschien nooit weten wat de lokkers uitvoeren.’
De beer zei niets. Hij zat rechtop als een mens, met zijn grote klauwen in zijn schoot gevouwen en zijn donkere ogen keken haar langs zijn lange snuit strak aan. Hij wist dat ze iets van hem wilde.
Pantalaimon sprak: ‘Kun jij ons erheen brengen en later weer aansluiting vinden bij de sleden?’
‘Dat kan ik wel, maar ik heb Lord Faa beloofd alleen hem te gehoorzamen en niemand anders.’
‘En als ik zijn toestemming heb?’ zei Lyra.
‘Dan wel.’
Ze draaide zich om en rende door de sneeuw terug.
‘Lord Faa! Als Iorek Byrnison me over de heuvelrug naar het dorp brengt, kunnen we erachter komen wat het is en dan sluiten we ons later weer bij de sleden aan. Hij weet de weg,’ drong ze aan. ‘Ik zou het niet vragen als het niet net was als eerst, weet u nog wel, Farder Coram, toen met die kameleon? Ik snapte het toen niet, maar het was waar en dat hebben we pas achteraf ontdekt. Ik begrijp niet zo goed wat hij zegt, ik weet alleen dat het belangrijk is. En Iorek Byrnison weet de weg, hij zegt dat hij voor de maan weer opkomt drie keer heen en terug kan zijn en bij niemand ben ik veiliger dan bij hem. Maar hij gaat niet als hij Lord Faas toestemming niet heeft.’
Er viel een stilte. Farder Coram zuchtte. John Faa fronste zijn voorhoofd en onder de rand van zijn bontcapuchon trok hij zijn mond in een grimmige plooi.
Voor hij kon spreken, zei de aëronaut:
‘Lord Faa, als Iorek Byrnison het meisje meeneemt, is ze even veilig als hier bij ons. Alle beren zijn eerlijk, maar ik ken Iorek al jaren en niets op aarde zal hem zijn belofte doen breken. Als u hem opdraagt voor haar te zorgen, dan doet hij het, daar kan ik voor instaan. En wat de tijd betreft, hij kan uren achtereen rennen zonder vermoeid te raken.’
‘En als er nu een paar mannen meegingen?’ zei John Faa.
‘Die zouden moeten lopen,’ wierp Lyra tegen, ‘want met een slee kom je niet over die heuvels. Iorek Byrnison komt in dat terrein sneller vooruit dan een mens en ik weeg zo weinig dat hij er niets van zal merken. Ik beloof u, Lord Faa, ik beloof u echt niet langer weg te blijven dan nodig is en niets over ons te verraden en ons niet in gevaar te brengen.’
‘Weet je zeker dat je dit moet doen? Houdt die alethiometer je niet voor de gek?’
‘Dat heeft hij nog nooit gedaan, Lord Faa, en volgens mij kan hij dat helemaal niet.’
John Faa wreef over zijn kin.
‘Nou ja, als het allemaal lukt, benne we weer een stuk wijzer. Iorek Byrnison,’ riep hij, ‘ben je bereid te doen wat dit kind van je verlangt?’
‘Ik doe wat u me opdraagt, Lord Faa. Als u me zegt het kind daarnaar toe te brengen, dan doe ik dat.’
‘Uitstekend. Breng haar overal naar toe waar ze heen wil en doe alles wat ze van je verlangt. Lyra, ik ga je nu een bevel geven, is dat begrepen?’
‘Ja, Lord Faa.’
‘Jij gaat op onderzoek uit naar wat het ook is en als je het hebt gevonden, keer dan onmiddellijk om en voeg je weer bij ons. Iorek Byrnison, wij zullen in de tussentijd verder trekken, je zult ons dus moeten zien in te halen.’
De beer knikte met zijn grote kop.
‘Zijn er soldaten in dat dorp?’ vroeg hij aan Lyra. ‘Heb ik mijn wapenrusting nodig? Want zonder zijn we sneller.’
‘Nee,’ zei ze. ‘Dat weet ik zeker, Iorek. Dank u wel, Lord Faa, ik beloof dat ik zal doen wat u zegt.’
Tony Costa gaf haar een reep gedroogd robbenvlees om op te kauwen en met Pantalaimon als een muis in haar capuchon, klom Lyra op de rug van de grote beer, klampte zich met haar wanten aan zijn vacht vast en klemde zijn smalle, gespierde rug tussen haar knieën. Zijn vacht was heerlijk dicht en de reusachtige kracht die hij uitstraalde overweldigde haar. Hij leek haar gewicht niet eens te merken toen hij zich omdraaide en in een golvende vaart tussen de lage bomen door in de richting van de heuvelrij rende.
Het duurde even voor ze aan de beweging gewend was maar toen was het een waar genot. Ze reed op een beer! En de aurora flakkerde boven haar hoofd met gouden bogen en lussen en overal om haar heen was de strenge poolkou en de immense stilte van het Noorden.
Iorek Byrnison zette zijn poten bijna geruisloos in de sneeuw en zo draafden ze voort. De bomen waren hier dun en kort, want ze hadden de rand van de toendra bereikt, maar hun pad was overwoekerd met kreupelhout en braamstruiken. De beer reet de ranken uiteen alsof ze van spinrag waren.
Tussen de zwarte plekken van de kale rotsen door beklommen ze de lage heuvelrug en weldra waren ze uit het zicht van de groep achter hen verdwenen. Lyra wilde met de beer praten en als hij een mens was geweest, zou ze allang vriendschap met hem hebben gesloten; maar hij was zo vreemd en woest en kil dat ze zich, misschien wel voor het eerst in haar leven, verlegen voelde. Terwijl hij op zijn grote, onvermoeibare poten slingerend voortholde, paste ze zich aan zijn bewegingen aan en hield liever haar mond. Misschien was hem dat net zo lief, dacht ze; op zo’n gepantserde beer moest ze als een kwebbelend berenjong overkomen dat nog maar net op eigen benen kon staan.
Ze had nog niet vaak over zichzelf nagedacht en ze vond het een boeiende, maar onplezierige ervaring, eigenlijk net zoiets als het rijden op de rug van een beer. Iorek Byrnison had er flink de pas in gezet en bewoog de beide poten aan een kant van zijn lijf tegelijk, zodat hij in een gestaag, krachtig ritme heen en weer slingerde. Ze merkte dat ze niet zomaar kon blijven zitten: ze moest als een ruiter met hem meerijden.
Ze hadden al minstens een uur gerend en Lyra was stijf en had overal pijn en ze kon haar geluk dan ook niet op toen Iorek Byrnison vaart minderde en bleef stilstaan.
‘Kijk naar boven,’ zei hij.
Lyra sloeg haar ogen op en moest ze met de binnenkant van haar pols droog wissen, want het was zo koud dat de tranen haar blik vertroebelden. Toen ze weer helder kon kijken, slaakte ze een kreet bij het zien van de lucht. De aurora was verbleekt tot een fletse, trillende glans, maar de sterren waren helder als diamanten en langs het grote, donkere, met sterren bespikkelde hemelgewelf vlogen vele honderden kleine zwarte gedaantes vanuit het oosten en het zuiden in noordelijke richting.
‘Zijn dat vogels?’ vroeg ze.
‘Dat zijn heksen,’ zei de beer.
‘Heksen! Wat doen die dan?’
‘Misschien zijn ze op weg om strijd te voeren. Ik heb er nog nooit zoveel tegelijk gezien.’
‘Ken jij heksen, Iorek?’
‘Ik heb er een paar gediend. En ook met sommigen gevochten. Lord Faa mag wel oppassen. Als ze op weg zijn om jullie vijanden te helpen, hebben jullie allemaal reden om bang te zijn.’
‘Lord Faa laat zich niet bang maken. Jij bent toch ook niet bang?’
‘Nog niet. En als ik het ben, dan zal ik mijn angst onderdrukken. Maar we moeten Lord Faa wel over die heksen vertellen, want de mannen hebben ze misschien niet gezien.’
Hij liep nu langzamer door en zij bleef net zolang naar de hemel kijken tot haar ogen door de tranen van de kou alleen nog een gefragmenteerd beeld waarnamen. Ze zag dat er geen eind kwam aan de ontelbare heksen die naar het noorden vlogen.
Ten slotte bleef Iorek Byrnison stilstaan en zei: ‘Daar ligt het dorp.’
Onder aan een hobbelige, met rotsen bezaaide helling zagen ze een groepje houten huizen naast een volkomen vlak sneeuwveld, waarvan Lyra aannam dat het het bevroren meer moest zijn. Uit een houten steiger bleek dat ze gelijk had. Ze waren nog maar vijf minuten van het dorp verwijderd.
‘Wat ben je nu van plan te doen?’ vroeg de beer.
Lyra gleed van zijn rug af en merkte dat ze slechts met moeite kon staan. Haar gezicht was stijf van de kou en haar benen trilden, maar ze hield zich aan zijn vacht vast en stampte net zolang met haar voeten tot ze zich weer sterk voelde.
‘In dat dorp is een kind of een geest of zoiets,’ zei ze, ‘of misschien ook ergens in de buurt, dat weet ik niet zeker. Ik wil hem gaan zoeken en hem als het kan naar Lord Faa en de anderen brengen. Ik dacht dat het een geest was, maar misschien heeft de alethiometer me iets gezegd wat ik niet heb begrepen.’
‘Als hij buiten is,’ zei de beer, ‘dan hoop ik dat hij onderdak heeft.’
‘Ik geloof niet dat hij dood is,’ zei Lyra, maar ze was er niet zeker van. De alethiometer had op iets griezeligs en onnatuurlijks geduid wat haar schrik aanjoeg. Maar wie was zij? De dochter van Lord Asriel! En wie stond er onder haar bevel? Een machtige beer. Dan kon ze toch geen angst laten blijken.
‘Kom, we gaan kijken,’ zei ze.
Ze klom weer op zijn rug en hij daalde de hobbelige helling af. Hij liep nu met stevige passen zonder te hollen. De honden in het dorp roken, hoorden of bespeurden hun komst en hieven een angstaanjagend gehuil aan en de rendieren begonnen nerveus binnen hun omheining te schuifelen, waarbij hun geweien als droge stokken tegen elkaar sloegen. In de stille lucht was iedere beweging over grote afstand te horen.
Toen ze bij de eerste huizen aankwamen, keek Lyra naar rechts en naar links; ze tuurde eerst even in het duister want de aurora verflauwde en het zou nog lang duren tot de maan opkwam. Hier en daar flakkerde er een lichtje onder een zwaar besneeuwd dak en Lyra meende achter sommige ruiten bleke gezichten te zien. Ze stelde zich de verbazing voor over dat kind dat op een grote ijsbeer reed.
Midden in het dorp was een open plek bij de steiger waar de boten aan land waren getrokken en als bulten onder de sneeuw lagen. Het geblaf van de honden was oorverdovend en juist toen Lyra dacht dat iedereen nu wel wakker zou zijn, ging er een deur open en kwam er een man met een geweer naar buiten. Zijn veelvraatdæmon sprong op de houtstapel naast de deur en trapte daarbij sneeuw omlaag.
Lyra liet zich meteen van de beer glijden en ging tussen de man en Iorek Byrnison staan, in het volle besef dat ze Iorek had gezegd dat hij zijn wapenrusting niet nodig zou hebben.
De man sprak in een taal die ze niet kon verstaan. Iorek Byrnison antwoordde in dezelfde taal en de man kermde van angst.
‘Hij denkt dat we duivels zijn,’ zei Iorek tegen Lyra. ‘Wat moet ik zeggen?’
‘Zeg hem dat we geen duivels zijn, maar dat vrienden van ons dat wel zijn. En dat we zoeken naar een kind. Een vreemd kind. Zeg hem dat maar.’
Zodra de beer dit had gezegd, wees de man naar rechts, naar een plek een stuk verderop, en terwijl hij dat deed sprak hij snel.
Iorek Byrnison zei: ‘Hij vraagt of we zijn gekomen om het kind mee te nemen. Ze zijn er bang van. Ze hebben het proberen te verjagen, maar het komt telkens terug.’
‘Zeg hem dat we het meenemen, maar dat het heel slecht van hen was om het zo te behandelen. Waar is het?’
De man legde het uit met angstige armgebaren. Lyra was bang dat hij per ongeluk zijn geweer zou afvuren, maar zodra hij was uitgesproken, vluchtte hij zijn huis weer in en sloot de deur. Lyra zag nu gezichten achter alle ramen.
‘Waar is het kind?’ vroeg ze.
‘In de visschuur,’ vertelde de beer haar en hij draaide zich om en liep in de richting van de steiger.
Lyra ging achter hem aan. Ze was vreselijk nerveus. De beer liep naar een smalle houten loods. Hij snuffelde met zijn neus in alle richtingen de lucht af en toen hij bij de deur kwam bleef hij staan en zei: ‘Hierin.’
Lyra’s hart klopte zo snel dat ze nauwelijks kon ademen. Ze hief haar hand om op de deur te kloppen, maar zodra ze besefte dat dat belachelijk was, haalde ze diep adem om te roepen, zonder dat ze wist wat ze moest zeggen. O, wat was het nu donker! Ze had een lantaarn mee moeten nemen…
Er bleef haar geen keus en bovendien wilde ze niet dat de beer zag hoe bang ze was. Hij had verteld dat hij zijn angst bedwong: dat moest zij ook doen. Ze lichtte de lus van rendierleer op die de grendel op zijn plaats hield en rukte hard om de ijzellaag te breken die aan de deur koekte. De deur ging met een knal open. Ze moest de sneeuw die zich onder aan de deur had verzameld wegschoppen voor ze haar helemaal open kon trekken. Van Pantalaimon mocht ze geen hulp verwachten. Hij rende in zijn hermelijngedaante onder het slaken van kleine angstige kreetjes heen en weer, als een witte schim over de witte bodem.
‘Pan, in godsnaam!’ zei ze. ‘Verander in een vleermuis. Ga daar voor me kijken.’
Maar hij deed het niet en wilde ook niets zeggen. Ze had hem zo nog nooit meegemaakt, afgezien van de keer toen ze met Roger in de crypte van het Jordan-college de dæmonmunten in de verkeerde schedels had gestopt. Hij was nog banger dan zij. Iorek Byrnison was intussen in de sneeuw gaan liggen en keek zwijgend toe.
‘Kom naar buiten,’ zei Lyra zo hard als ze durfde. ‘Kom naar buiten!’
Het bleef doodstil. Ze trok de deur nog iets verder open en Pantalaimon sprong in haar armen, drukte zich stevig tegen haar aan in zijn katgedaante en zei: ‘Loop weg! Blijf hier niet! O, Lyra, nu meteen. Keer om!’
Terwijl ze hem in bedwang probeerde te houden, merkte ze dat Iorek Byrnison opstond en toen ze zich omdraaide, zag ze iemand met een lantaarn haastig over het pad vanuit het dorp komen aanlopen. Toen hij dicht genoeg bij hen was gekomen om te spreken, hief hij de lantaarn op zodat zijn gezicht zichtbaar werd: een oude man met een breed, gegroefd gezicht en ogen die bijna verdwenen tussen duizenden rimpels. Zijn dæmon was een poolvos.
Hij sprak en daarna zei Iorek Byrnison: ‘Hij zegt dat het niet het enige kind van dat soort is. Hij heeft anderen in de bossen gezien. Soms gaan ze snel dood en soms kunnen ze niet sterven. Volgens hem is dit een taaie. Maar het zou beter voor hem zijn als hij dood ging.’
‘Vraag hem of ik zijn lantaarn mag lenen,’ zei Lyra.
De beer sprak en de man reikte haar de lantaarn meteen aan onder heftig knikken van zijn hoofd. Ze begreep dat hij was gekomen om haar licht te brengen. Ze bedankte hem en hij knikte opnieuw en deed een stap achteruit, weg van haar en de schuur en weg van de beer.
Plotseling bedacht Lyra: en als dat kind nu eens Roger is? En ze bad vurig dat het niet zo zou zijn. Pantalaimon klampte zich aan haar vast, opnieuw als een hermelijn en zijn kleine klauwtjes haakten diep in haar anorak.
Ze tilde de lantaarn hoog op en deed een stap de schuur in. Toen zag ze wat het Oblatiecomité deed en van welke aard het offer was waar toe de kinderen werden gedwongen.
Het jongetje zat ineengedoken tegen het houten droogrek met daaraan de vele rijen opengesneden vissen, die allemaal zo stijf als een plank waren. Hij klemde een stuk vis tegen zich aan, zoals Lyra Pantalaimon tegen zich aanklemde, met beide handen, stevig tegen haar hart gedrukt. Maar meer dan een stuk gedroogde vis had hij niet, want hij had helemaal geen dæmon meer. De lokkers hadden haar weggesneden. Dat was intercisie en dit was een gemutileerd kind.