11

De uitzichttoren

In de grote witte villa sliep Will onrustig, geplaagd door dromen vol angsten, maar ook vol heerlijke dingen, zodat hij zijn best deed om wakker te worden en toch ook weer naar slaap verlangde. Toen hij zijn ogen helemaal open had voelde hij zich zo suf dat hij zich nauwelijks kon bewegen, en toen hij ging zitten merkte hij dat het verband los was gegaan en dat zijn bed doorweekt was van het bloed.

Hij kwam moeizaam zijn bed uit en liep door het zware, stoffige zonlicht en de stilte van het grote huis naar de keuken, beneden. Lyra en hij hadden in de bediendekamers op zolder geslapen, omdat ze zich niet thuis voelden in de grote hemelbedden in de prachtige kamers op de lagere verdieping, en het duurde lang voor hij op zijn wankele benen beneden was.

‘Will…’ zei Lyra meteen bezorgd, toen ze zich van het fornuis af draaide om hem naar een stoel te helpen.

Hij voelde zich duizelig. Hij zou wel een heleboel bloed verloren hebben; dat was trouwens wel zeker: hij was helemaal besmeurd met het bewijs. En de wond bloedde nog steeds.

‘Ik ging net koffie maken,’ zei ze. ‘Wil je die eerst, of zal ik een schoon verband om je hand doen? Wat je maar wilt. En er zijn eieren in de koude kast, maar ik kan geen witte bonen in tomatensaus vinden.’

‘Die vind je niet in een huis als dit. Doe eerst het verband. Komt er warm water uit de kraan? Ik wil me wassen. Ik vind het vreselijk om er zo uit te zien…’

Ze liet warm water in de gootsteen lopen en hij kleedde zich uit tot hij alleen zijn onderbroek nog aanhad. Hij voelde zich te slap en te duizelig om verlegen te zijn, maar Lyra werd verlegen en liep de keuken uit. Hij waste zich zo goed mogelijk en droogde zich af met de theedoeken die bij het fornuis aan een lijn hingen.

Toen Lyra terugkwam had ze kleren voor hem bij zich: een overhemd, een katoenen broek en een riem. Hij trok ze aan, en ze scheurde een schone theedoek in repen en verbond zijn hand weer stevig. Ze maakte zich ernstig zorgen: de wond bloedde nog steeds, en nu was de rest van de hand opgezwollen en rood. Maar hij zei er niets over en zij ook niet.

Toen maakte ze koffie en roosterde wat oud brood, en dat namen ze mee naar de prachtige kamer aan de voorkant van het huis, die over de stad uitkeek. Toen hij had gegeten en gedronken voelde hij zich een beetje beter.

‘Je moet maar aan de alethiometer vragen wat we nu moeten doen,’ zei hij. ‘Heb je hem al iets gevraagd?’

‘Nee,’ zei ze. ‘Van nu af aan doe ik alleen wat jij zegt. Ik heb er gisteravond even over gedacht, maar ik heb het niet gedaan. En ik ga het ook niet doen, tenzij jij het vraagt.’

‘Nou, doe het dan nu maar,’ zei hij. ‘Het is in deze wereld nu even gevaarlijk als in de mijne. Om te beginnen Angelica’s broer. En als…’

Hij onderbrak zijn zin omdat ze iets begon te zeggen, maar ze zweeg zodra hij dat deed. Toen vermande ze zich en ging door: ‘Will, er is gisteren iets gebeurd wat ik je niet heb verteld. Dat had ik moeten doen, maar er gebeurden zo veel andere dingen. Het spijt me…’

En ze vertelde hem alles wat ze door het raam van de toren had gezien en gehoord, terwijl Giacomo Paradisi zijn wond verzorgde: Tullio die door de Spoken werd aangevallen, Angelica die haar bij het raam had gezien en haar vol haat had aangekeken, en ten slotte de bedreiging van Paolo.

‘En weet je nog de eerste keer dat we met haar praatten?’ ging ze door. ‘Haar broertje zei iets over wat ze allemaal deden. Hij zei: “Hij gaat…” en ze wilde hem niet laten uitspreken en gaf hem een klap, weet je nog? Ik wed dat hij wilde zeggen dat Tullio achter het mes aan zat, en daarom zijn alle kinderen hier naartoe gekomen. Want als ze het mes hadden, zouden ze alles kunnen, dan zouden ze zelfs groot kunnen worden zonder bang te zijn voor de Spoken.’

‘Hoe zag het eruit, toen hij werd aangevallen?’ vroeg Will. Tot haar verbazing was hij naar voren gaan zitten, met een eisende, dwingende blik in zijn ogen.

‘Hij…’ Ze probeerde het zich precies voor de geest te halen. ‘Hij begon de stenen in de muur te tellen. Hij betastte ze allemaal zo’n beetje… Maar hij kon het niet volhouden. Uiteindelijk verloor hij om zo te zeggen zijn belangstelling en hield ermee op. Toen bewoog hij gewoon niet meer,’ eindigde ze, en toen ze de uitdrukking op Wills gezicht zag, vroeg ze: ‘Hoezo?’

‘Omdat… ik denk dat ze misschien toch uit mijn wereld komen, de Spoken. Als ze maken dat mensen zich zo gedragen, dan zou het me niet verbazen als ze uit mijn wereld kwamen. En toen de mannen van het Gilde hun eerste raam openmaakten… als dat naar mijn wereld was, dan kan het best zijn dat de Spoken toen binnen zijn gekomen.’

‘Maar in jouw wereld hebben ze geen Spoken! Je hebt toch nooit over ze gehoord?’

‘Misschien worden ze geen Spoken genoemd. Misschien noemen we ze anders.’

Lyra begreep niet wat hij bedoelde, maar ze wilde niet aandringen. Hij had rode wangen en zijn ogen schitterden koortsachtig.

‘Hoe dan ook,’ ging ze door, zich afwendend, ‘waar het om gaat is dat Angelica me in het raam heeft gezien. En nu ze weet dat wij het mes hebben, zal ze het aan iedereen doorvertellen. Ze zal denken dat het onze schuld is dat haar broer door de Spoken is aangevallen. Het spijt me, Will. Ik had het eerder moeten vertellen. Maar er gebeurde gewoon zo veel…’

‘Nou, ik denk niet dat het iets uitgemaakt zou hebben,’ zei hij. ‘Hij was de oude man aan het mishandelen, en als hij eenmaal had losgekregen hoe hij het mes moest gebruiken, had hij ons allebei gedood, als hij kon. We moesten ons wel tegen hem verweren.’

‘Ik vind het gewoon akelig, Will. Hij was toch haar broer, bedoel ik. En als we die kinderen waren, zouden we het mes vast ook willen hebben.’

‘Ja,’ zei hij, ‘maar we kunnen niet veranderen wat er gebeurd is. We moesten het mes hebben om de alethiometer terug te krijgen, en als we het zonder vechten te pakken hadden kunnen krijgen, hadden we dat gedaan.’

‘Ja, dat is waar,’ zei ze.

Net als Iorek Byrnison was Will een echte vechter, dus was ze bereid hem gelijk te geven wanneer hij zei dat het beter was om niet te vechten: ze wist dat het geen lafheid was, maar een kwestie van strategie. Hij was een beetje gekalmeerd maar zijn wangen waren bleek. Hij keek nadenkend voor zich uit.

Toen zei hij: ‘Het is nu waarschijnlijk belangrijker om over sir Charles na te denken en wat hij gaat doen, of over mevrouw Coulter. Die speciale lijfwacht van haar, die soldaten bij wie de dæmonen zijn weggesneden… Misschien heeft sir Charles gelijk, en hoeven ze zich niets van de Spoken aan te trekken. Weet je wat ik denk? Ik denk dat de Spoken de dæmonen van de mensen opeten.’

‘Maar kinderen hebben ook dæmonen. En kinderen vallen ze niet aan. Dat kan het niet zijn.’

‘Dan moet het zitten in het verschil tussen dæmonen van kinderen en dæmonen van grote mensen,’ zei Will. ‘Ze zíjn toch verschillend? Je hebt me verteld dat dæmonen van grote mensen niet van gedaante veranderen. Daar moet het iets mee te maken hebben. Als die soldaten van haar helemaal geen dæmonen hebben, krijg je misschien hetzelfde effect…’

‘Ja!’ zei ze. ‘Dat zou kunnen. En zíj zou trouwens toch nooit bang zijn voor Spoken. Ze is nergens bang voor. En ze is zo uitgekookt, Will, echt, en zo meedogenloos en wreed dat ze over ze zou kunnen bazen, dat wed ik. Ze zou ze kunnen commanderen zoals ze mensen commandeert, en ik wed dat ze haar zouden moeten gehoorzamen. Lord Boreal is sterk en slim, maar ze laat hem binnen de kortste keren naar haar pijpen dansen. O Will, ik word weer bang als ik eraan denk wat ze allemaal zou kunnen doen… Ik ga de alethiometer om raad vragen, zoals je al zei. Gelukkig dat we die tenminste terug hebben.’

Ze maakte de fluwelen bundel open en streek liefdevol over het zware goud.

‘Ik ga naar je vader vragen,’ zei ze, ‘en hoe we hem kunnen vinden. Kijk, ik zet de wijzers op…’

‘Nee. Vraag eerst naar mijn moeder. Ik wil weten of alles goed is met haar.’

Lyra knikte en draaide de wijzers. Toen legde ze de alethiometer op haar schoot, stopte haar haren achter haar oren, keek omlaag en concentreerde zich. Will zag de lichte naald doelbewust rond de wijzerplaat zwaaien, vooruitschietend en stoppend en weer vooruitschietend als een zwaluw die voer zoekt, en hij keek naar Lyra’s ogen, die zo blauw en fel en vol helder begrip waren.

Ze knipperde met haar ogen en keek op.

‘Ze is nog veilig,’ zei ze. ‘De vriendin die voor haar zorgt is zo aardig. Niemand weet waar je moeder is en de vriendin verraadt haar niet.’

Will had zich niet gerealiseerd hoe bezorgd hij was geweest. Toen hij dit goede nieuws hoorde voelde hij zich ontspannen, en terwijl er een beetje spanning uit zijn lichaam verdween, voelde hij de pijn van zijn wond scherper.

‘Dank je,’ zei hij. ‘Goed, vraag nu naar mijn vader…’

Maar voor ze kon beginnen, hoorden ze buiten geschreeuw.

Ze keken meteen uit het raam. In het laagste deel van het park, tegenover de eerste huizen van de stad, stond een rij bomen, en daar bewoog iets. Pantalaimon werd op slag een lynx en sloop naar de open deur, fel naar beneden starend.

‘Het zijn de kinderen,’ zei hij.

Ze gingen allebei staan. De kinderen kwamen één voor één uit de bomen, misschien wel veertig of vijftig. Een heleboel hadden een stok in hun hand. De jongen in het gestreepte T-shirt was de aanvoerder en hij had geen stok in zijn hand, maar een revolver.

‘Daar is Angelica,’ fluisterde Lyra, naar haar wijzend.

Angelica stond naast de aanvoerder en trok aan zijn arm, dat hij moest opschieten. Vlak achter hen stond haar broertje Paolo te krijsen van opwinding, en de andere kinderen schreeuwden ook en schudden hun vuist in de lucht. Er waren er twee die zware geweren meesleepten. Will had wel eens zo’n kinderbende gezien, maar nooit zo veel tegelijk, en de kinderen in zijn stad droegen geen revolvers.

Ze waren aan het schreeuwen en Will hoorde Angelica’s stem boven iedereen uit komen: ‘Jullie hebben mijn broer vermoord en het mes gestolen! Moordenaars die jullie zijn! Het is jullie schuld dat de Spoken hem te pakken hebben gekregen! Jullie hebben hem vermoord en wij zullen jullie vermoorden! Jullie ontsnappen niet! We gaan jullie vermoorden, net zoals jullie hem hebben vermoord!’

‘Will, je zou een raam kunnen snijden!’ zei Lyra dringend, terwijl ze zijn gezonde arm omklemde. ‘We zouden gemakkelijk weg kunnen komen…’

‘Ja, en waar zouden we dan zijn? In Oxford, een paar meter van het huis van sir Charles, midden overdag. Waarschijnlijk in de hoofdstraat voor de wielen van een bus. Ik kan niet zomaar een raam snijden en verwachten dat het aan de andere kant veilig is… Ik moet eerst kijken waar we zijn, en dat zou te lang duren. Achter dit huis is een woud of een bos of zoiets. Als we daar in een boom klimmen zijn we veiliger.’

Lyra keek woedend uit het raam. ‘Ik had haar gisteren moeten doodmaken,’ zei ze. ‘Ze is net zo slecht als haar broer. Ik zou…’

‘Hou op met praten en kom mee,’ zei Will.

Hij controleerde of het mes goed aan zijn riem zat, en Lyra deed haar rugzakje met de alethiometer en de brieven van Wills vader om haar schouders. Ze renden de blinkende hal, de gang, de keuken en de bijkeuken door, en stonden op een beklinkerde binnenplaats daarachter. Een poort in de muur gaf toegang tot een moestuin, waar groente- en kruidenbedden lagen te bakken in de ochtendzon.

De bosrand was een paar honderd meter ver, boven aan een grasheuvel die helemaal geen dekking bood. Op een heuveltje links van hen, dichterbij dan de bomen, stond een klein gebouw, een rond tempelachtig bouwwerk met pilaren helemaal rondom en een open bovenverdieping, meer een balkon, om uitzicht op de stad te hebben.

‘Rennen,’ zei Will, hoewel hij liever met zijn ogen dicht was gaan liggen.

Terwijl Pantalaimon boven hen vloog om de wacht te houden, gingen ze het gras op. Maar het zat vol pollen en stond kniehoog, en toen Will een paar stappen had gehold voelde hij zich te duizelig om daarmee door te gaan. Hij ging langzamer lopen.

Lyra keek achterom. De kinderen hadden hen nog niet gezien; ze waren nog aan de voorkant van het huis; misschien zou het even duren voor ze alle kamers doorzocht hadden…

Maar Pantalaimon tsjirpte geschrokken. Op de eerste verdieping van de villa stond een jongen in het open raam naar hen te wijzen. Ze hoorden geroep.

‘Vooruit, Will,’ zei Lyra.

Ze trok hem mee aan zijn goede arm, hielp hem, tilde hem half op. Hij probeerde mee te werken, maar had de kracht niet. Hij kon alleen gewoon lopen.

‘Goed,’ zei hij, ‘het bos halen we niet. Te ver weg. Dus gaan we naar dat tempelgebouw. Als we de deur dichtdoen kunnen we ze misschien buiten houden tot ik een raam heb gesneden… dat moet dan maar…’

Pantalaimon vloog vooruit en Lyra begon te hijgen en riep met verstikte stem naar hem, zodat hij even op de plaats rust hield. Will zag bijna de band tussen die twee: de dæmon trok en het meisje reageerde. Hij liep struikelend door het dichte gras, terwijl Lyra vooruitholde om te kijken, terugkwam om te helpen en dan weer vooruitholde, tot ze bij het stenen plaveisel rond de tempel waren.

De deur onder de kleine luifel was open en ze renden naar binnen, waar ze een kale, ronde ruimte aantroffen met een aantal godinnenbeelden in nissen in de muur. Precies in het midden stond een smeedijzeren wenteltrap die door een opening naar de verdieping erboven voerde. Er was geen sleutel om de deur op slot te doen, dus stommelden ze de trap op en stapten op de plankenvloer van een bovenverdieping die eigenlijk een uitzichtpunt was, waar mensen een luchtje konden scheppen en konden uitkijken over de stad. Want er waren geen ramen of muren, maar alleen een reeks open bogen helemaal in het rond, waarop het dak rustte. In elke boog zat ter hoogte van het middel een vensterbank die breed genoeg was om op te leunen, en onder hen liep het pannendak met een flauwe helling omlaag naar de goot.

Toen ze uitkeken zagen ze achter zich het bos, verleidelijk dichtbij, onder hen de villa met daarachter het park en vervolgens de roodbruine daken van de stad, waar links de toren oprees. Boven de grauwe kantelen zwenkten zwarte kraaien, en Will voelde zich even misselijk worden toen hij besefte wat ze daarheen had getrokken.

Maar er was geen tijd om van het uitzicht te genieten. Eerst moesten ze afrekenen met de kinderen, die schreeuwend van woede en opwinding op de tempel af kwamen rennen. De aanvoerder minderde vaart, hield zijn revolver omhoog en vuurde lukraak twee of drie schoten af op de tempel. Toen stormden ze verder, terwijl ze gilden: ‘Dieven!’

‘Moordenaars!’

‘We gaan jullie vermoorden!’

‘Jullie hebben ons mes!’

‘Jullie komen hier niet levend vandaan!’

‘Jullie gaan dood!’

Will besteedde er geen aandacht aan. Hij had zijn mes al gepakt en sneed snel een klein raam om te zien waar ze waren, maar hij deed geschrokken een stap achteruit. Lyra keek ook en trok teleurgesteld haar hoofd terug. Ze zaten bijna twintig meter in de lucht, hoog boven een hoofdweg vol verkeer.

‘Natuurlijk,’ zei Will verbitterd, ‘we zijn een heuvel op gelopen… Nou, we zitten vast. We moeten proberen ze tegen te houden, er zit niets anders op.’

Een paar seconden later drongen de eerste kinderen door de deur. Hun geroep weerkaatste in de tempel en dat maakte hen nog woester. Toen klonk er een knallend geweerschot, en nog een, en het geschreeuw kreeg een andere klank, en toen begon de trap te schudden onder de voeten van de eerste kinderen.

Lyra zat verlamd in elkaar gedoken tegen de muur, maar Will had het mes nog in zijn hand. Hij liep snel naar de opening in de vloer en sneed door het ijzer van de bovenste tree alsof die van papier was. Omdat de trap niet meer verankerd was, begon hij door te buigen onder het gewicht van de kinderen. Toen zwaaide hij om en viel met een reusachtige dreun neer. Meer geschreeuw, meer verwarring; en weer ging het geweer af, maar deze keer schijnbaar per ongeluk, want er was iemand getroffen en nu werd er geschreeuwd van pijn. Toen Will naar beneden keek zag hij een kluwen stuiptrekkende lijven vol kalk en stof en bloed.

Het waren geen op zichzelf staande kinderen meer: ze vormden een massa, zoals opkomend water. Ze golfden onder hem en sprongen op in razernij, grijpend, dreigend, gillend, spugend, maar ze konden hem niet bereiken.

Toen riep er iemand. Ze keken naar de deur, en degenen die nog op de been waren dromden naar buiten. Een paar kinderen die onder de ijzeren trap bekneld zaten of half verdoofd probeerden overeind te komen van de met puin bezaaide vloer, bleven achter.

Will merkte algauw waarom ze naar buiten waren gevlogen. Er klonk gekrabbel op het dak, en toen hij naar de vensterbank onder een boog rende, zag hij het eerste paar handen dat de rand van het pannendak omklemde en toen een hoofd. Iemand duwde van achteren, en er verschenen nog een hoofd en nog een paar handen: kinderen klauterden naar boven over de schouders en ruggen van de kameraadjes die beneden stonden, en zwermden het dak op als mieren.

Maar het viel niet mee om over de rijen dakpannen te lopen, en de eersten kropen op handen en knieën naar boven, hun verwilderde blikken strak op Will gericht. Lyra was bij hem komen staan, en Pantalaimon, die met zijn klauwen op de vensterbank stond te grommen als een luipaard, maakte de eerste kinderen een beetje angstig. Maar ze bleven komen, steeds meer.

Iemand schreeuwde: ‘Maak ze dood! Maak ze dood! Maak ze dood!’, en de anderen vielen in, steeds luider, en de kinderen op het dak begonnen ritmisch op de dakpannen te stampen en te bonken, maar ze durfden niet echt dichterbij te komen vanwege de grommende dæmon. Toen brak er een dakpan, en de jongen die erop stond gleed uit en viel, maar de jongen naast hem pakte de scherf en gooide die naar Lyra.

Ze dook, en de scherf sloeg kapot tegen de pilaar naast haar. Een regen van brokstukjes viel over haar heen. De balustrade om het gat in de vloer had Will op een idee gebracht: hij had er twee stukken afgesneden, ter lengte van een zwaard, en nu gaf hij er één aan Lyra. Ze zwaaide het zo hard als ze kon tegen de zijkant van het hoofd van de eerste de beste jongen. Hij viel op slag, maar er kwam weer een ander: Angelica met haar rode haren, bleke gezicht en bezeten ogen. Ze klauterde omhoog tot de vensterbank, maar Lyra gaf haar een felle stoot met het stuk ijzer, en ze viel achteruit.

Will deed hetzelfde. Het mes zat in de schede aan zijn riem en hij sloeg, zwaaide en stootte met het stuk ijzer. Een stel kinderen verdween van het strijdtoneel, maar ze werden vervangen door anderen, en er klauterden er steeds meer van beneden op het dak.

Toen verscheen de jongen in het gestreepte T-shirt, maar hij was zijn revolver kwijt, of misschien was hij leeggeschoten. Will en hij keken elkaar strak aan, en ze wisten wat er zou gebeuren: ze zouden gaan vechten, en het zou een wreed en dodelijk gevecht worden.

‘Kom op,’ zei Will, hartstochtelijk verlangend naar de knokpartij, ‘kom op dan…’

Nog een seconde, en ze zouden tot de aanval zijn overgegaan.

Maar toen gebeurde er iets heel vreemds: een grote grauwe gans dook met wijd gespreide vleugels laag over en krijste zo hard dat zelfs de kinderen op het dak het boven hun woest rumoer uit hoorden en zich omdraaiden om te kijken.

‘Kaisa!’ riep Lyra opgetogen, want het was de dæmon van Serafina Pekkala.

De gans krijste weer, een doordringende kreet die de lucht deed trillen, zwenkte toen en zwiepte in duikvlucht vlak langs de jongen met het gestreepte T-shirt. De jongen week achteruit van schrik en gleed naar beneden, over de dakrand, en toen begonnen anderen ook angstig te gillen, want er vloog nog iets door de lucht. Toen Lyra de kleine zwarte gedaanten zag vliegen, juichte en schreeuwde ze van blijdschap.

‘Serafina Pekkala! Hier! Help ons! Hier zijn we! In de tempel…’

En toen schoten tien pijlen, en nog eens tien er meteen achteraan, en toen nog eens tien sissend en fluitend op het tempeldak af, zo snel losgelaten dat ze allemaal tegelijk in de lucht waren. Ze kwamen met donderende hamerslagen neer. De kinderen op het dak waren zo verbijsterd en in de war dat al hun agressie op slag verdween en onmiddellijk plaatsmaakte voor verschrikkelijke angst: wie waren die in het zwart geklede vrouwen die door de lucht op hen af vlogen? Hoe kon dat gebeuren? Waren het geesten? Waren het een nieuw soort Spoken?

Jammerend en huilend sprongen ze van het dak. Sommigen kwamen ongelukkig terecht en sleepten zich strompelend weg, anderen lieten zich van de heuvel rollen en zochten snel een veilig heenkomen. Ze waren geen bende meer, gewoon een stel bange kinderen met beschaamde gezichten. Een minuut nadat de gans was verschenen, verlieten de laatste kinderen de tempel en was alleen het geruis van de rondcirkelende heksen in de takken te horen.

Will keek verwonderd omhoog, te verbaasd om iets te zeggen, maar Lyra sprong op en neer en riep opgetogen: ‘Serafina Pekkala! Hoe hebt u ons gevonden? Dank u, dank u! Ze wilden ons vermoorden! Kom naar beneden…’

Maar Serafina en de anderen schudden hun hoofd, stegen weer op en gingen op grote hoogte rondcirkelen. De gansdæmon zwenkte, vloog omlaag naar het dak, terwijl hij met zijn grote vleugels binnenwaarts klapte om vaart te minderen, en streek kletterend neer op de dakpannen onder de vensterbank.

‘Gegroet, Lyra,’ zei hij. ‘Serafina Pekkala kan niet landen en de anderen ook niet. Het zit hier vol Spoken, minstens honderd om het gebouw heen en over het gras komen er nog meer aanzweven. Zie je ze niet?’

‘Nee! We zien ze helemaal niet!’

‘We hebben al een heks verloren. We kunnen geen risico meer nemen. Kunnen jullie naar beneden komen?’

‘Als we van het dak springen, zoals die kinderen hebben gedaan. Maar hoe hebben jullie ons gevonden? En waar…’

‘Genoeg voorlopig. Er komen meer moeilijkheden, en grotere. Probeer heelhuids beneden te komen en ga dan naar het bos.’

Ze klommen over de vensterbank en kropen zijdelings door de gebroken dakpannen omlaag naar de dakgoot. Het was niet hoog, en beneden was gras dat met een flauwe helling naar beneden liep vanaf de tempel. Lyra sprong eerst en Will volgde; hij probeerde zo neer te komen dat zijn hand, die weer hevig bloedde en erg pijn deed, werd beschermd. Het verband was losgegaan en sleepte achter hem aan, en toen hij probeerde het weer vast te maken, streek de gans naast hem neer op het gras.

‘Lyra, wie is dit?’ vroeg Kaisa.

‘Dat is Will. Hij gaat met ons mee…’

‘Waarom ontwijken de Spoken je?’ De gansdæmon sprak rechtstreeks tegen Will.

Will verbaasde zich langzamerhand nergens meer over en zei: ‘Dat weet ik niet. We zien ze niet. Nee, wacht even!’ En hij kwam overeind omdat hij een idee had gekregen. ‘Waar zijn ze nu?’ vroeg hij. ‘Wie is het dichtstbij?’

‘Tien stappen hiervandaan, de heuvel af,’ zei de dæmon. ‘Ze willen niet dichterbij komen, dat is duidelijk.’

Will haalde zijn mes te voorschijn en keek die kant uit, en hij hoorde de dæmon sissen van verbazing.

Maar Will kon niet doen wat hij van plan was, want op hetzelfde ogenblik landde een heks op haar wolkdennentak naast hem in het gras. Dat ze kon vliegen, verraste hem niet zo, maar hij stond versteld van haar ongelooflijke sierlijkheid, de felle, koude, prachtige helderheid van haar blik en haar bleke blote ledematen, zo jeugdig en toch helemaal niet zo jong.

‘Heet je Will?’ vroeg ze.

‘Ja, maar…’

‘Waarom zijn de Spoken bang voor je?’

‘Vanwege het mes. Welk Spook is het dichtstbij? Zeg het, alstublieft! Ik wil het doden!’

Maar voor de heks kon antwoorden, kwam Lyra aanhollen.

‘Serafina Pekkala!’ riep ze, en ze sloeg haar armen om de heks heen en omhelsde haar zo stevig dat de heks hardop lachte en haar een zoen op haar kruin gaf. ‘O Serafina, waar bent u zo opeens vandaan gekomen? We waren… die kinderen… het waren kínderen nota bene en ze wilden ons vermoorden… Hebt u ze gezien? We dachten dat we dood zouden gaan en… O, ik ben zo blij dat u bent gekomen! Ik dacht dat ik u nooit meer zou zien!’

Serafina Pekkala keek over haar hoofd naar de plek waar de Spoken kennelijk op kleine afstand op een kluitje stonden, en toen naar Will.

‘Luister,’ zei ze, ‘niet zo ver weg in dat bos ligt een grot. Ga de heuvel op en dan langs de heuvelrug naar links. Lyra zouden we wel een eindje kunnen dragen, maar jij bent te zwaar: jullie zullen moeten lopen. De Spoken zullen ons niet volgen… Als we in de lucht zijn, zien ze ons niet, en voor jou zijn ze bang. We ontmoeten je bij de grot… het is een halfuur lopen.’

Toen sprong ze weer in de lucht. Will keek met zijn hand boven zijn ogen hoe zij en de andere in lompen gehulde, elegante gedaanten in de lucht zwenkten en omhoog vlogen boven de bomen.

‘O Will, nu zullen we veilig zijn! Alles komt goed nu Serafina Pekkala hier is!’ zei Lyra. ‘Ik dacht dat ik haar nooit meer zou zien… ze is precies op tijd gekomen, hè? Net zoals toen, in Bolvangar…’

Dolgelukkig kwebbelend, alsof ze het gevecht al was vergeten, liep ze de heuvel naar het bos op. Will volgde zonder iets te zeggen. Zijn hand klopte hevig, en met iedere klop verloor hij een beetje meer bloed. Hij hield zijn hand omhoog tegen zijn borst en probeerde er niet over te denken.

Ze deden er geen halfuur, maar een uur en drie kwartier over, omdat Will verschillende keren moest stoppen om uit te rusten. Toen ze bij de grot kwamen, brandde daar een vuur waar een konijn boven hing te roosteren, en Serafina Pekkala was in een kleine ijzeren pot aan het roeren.

‘Laat me je wond zien,’ was het eerste wat ze tegen Will zei, en hij stak zwijgend zijn hand uit.

Pantalaimon, in kattengedaante, keek nieuwsgierig toe, maar Will wendde zijn blik af. Hij vond het akelig om de stompjes van zijn afgesneden vingers te zien.

De heksen praatten zacht met elkaar en toen vroeg Serafina Pekkala: ‘Door welk wapen is deze wond ontstaan?’

Will trok het mes uit de schede en gaf het haar zonder iets te zeggen. Haar medeheksen bekeken het met verwondering en wantrouwen, want ze hadden nog nooit zo’n lemmet met zo’n snede gezien.

‘Er is meer voor nodig dan kruiden om deze wond te genezen. Dat moet met een betovering,’ zei Serafina Pekkala. ‘Goed, we zullen er een voorbereiden. Ze zal gereed zijn als de maan opkomt. In de tussentijd moet je slapen.’

Ze gaf hem een hoornen bekertje met een warme drank waarvan de bitterheid enigszins werd verzacht door honing, en even later ging hij liggen en viel in een diepe slaap. De heks legde bladeren over hem heen en keek toen Lyra aan, die al op een stuk konijn zat te knauwen.

‘Zo, Lyra,’ zei ze, ‘vertel me nu wie deze jongen is en wat je weet over zijn wereld en over dat mes van hem.’

Dus haalde Lyra diep adem en stak van wal.

De Noorderlicht-trilogie
titlepage.xhtml
index_split_000.html
index_split_001.html
index_split_002.html
index_split_003.html
index_split_004.html
index_split_005.html
index_split_006.html
index_split_007.html
index_split_008.html
index_split_009.html
index_split_010.html
index_split_011.html
index_split_012.html
index_split_013.html
index_split_014.html
index_split_015.html
index_split_016.html
index_split_017.html
index_split_018.html
index_split_019.html
index_split_020.html
index_split_021.html
index_split_022.html
index_split_023.html
index_split_024.html
index_split_025.html
index_split_026.html
index_split_027.html
index_split_028.html
index_split_029.html
index_split_030.html
index_split_031.html
index_split_032.html
index_split_033.html
index_split_034.html
index_split_035.html
index_split_036.html
index_split_037.html
index_split_038.html
index_split_039.html
index_split_040.html
index_split_041.html
index_split_042.html
index_split_043.html
index_split_044.html
index_split_045.html
index_split_046.html
index_split_047.html
index_split_048.html
index_split_049.html
index_split_050.html
index_split_051.html
index_split_052.html
index_split_053.html
index_split_054.html
index_split_055.html
index_split_056.html
index_split_057.html
index_split_058.html
index_split_059.html
index_split_060.html
index_split_061.html
index_split_062.html
index_split_063.html
index_split_064.html
index_split_065.html
index_split_066.html
index_split_067.html
index_split_068.html
index_split_069.html
index_split_070.html
index_split_071.html
index_split_072.html
index_split_073.html
index_split_074.html
index_split_075.html
index_split_076.html
index_split_077.html
index_split_078.html
index_split_079.html
index_split_080.html
index_split_081.html
index_split_082.html
index_split_083.html
index_split_084.html
index_split_085.html
index_split_086.html
index_split_087.html
index_split_088.html
index_split_089.html
index_split_090.html
index_split_091.html
index_split_092.html
index_split_093.html
index_split_094.html
index_split_095.html
index_split_096.html
index_split_097.html
index_split_098.html