4

Ama en de vleermuizen

Ze lag als in een spel – haar leven was weggesprongen – met de bedoeling terug te komen – maar niet zo gauw.

EMILY DICKINSON

Ama, de dochter van de herder, droeg het beeld van het slapende meisje in haar herinnering en ze moest er voortdurend aan denken. Ze trok geen moment in twijfel wat mevrouw Coulter haar had verteld. Tovenaars bestonden ongetwijfeld en het lag zeer voor de hand dat ze iemand in slaap toverden, en dat een moeder op die felle en tedere wijze voor haar dochter zorgde. Ama vatte een aan verering grenzende bewondering op voor de mooie vrouw in de grot en haar betoverde dochter.

Ze ging zo vaak als ze kon naar het kleine dal, om boodschappen voor de vrouw te doen, of alleen maar om te praten en te luisteren, want de vrouw kon prachtige verhalen vertellen. Steeds weer hoopte ze een glimp van de slaapster te zien, maar dat was slechts één keer gebeurd, en ze legde zich erbij neer dat het waarschijnlijk nooit meer zou mogen.

En tijdens het melken van de schapen of het kaarden en spinnen van wol, of het malen van gerst om brood te bakken dacht ze onophoudelijk aan de betovering die moest zijn uitgesproken, en waarom dat was gebeurd. Mevrouw Coulter had het haar nooit verteld, dus Ama kon vrij fantaseren.

Op een dag pakte ze een plat, met honing gezoet brood en maakte de drie uur lange tocht over het pad naar Cho-Lung-Se, waar een klooster lag. Door vleierij en geduld en door de portier met wat honingbrood om te kopen slaagde ze er opnieuw in te worden ontvangen door de grote genezer Pagdzin tulku, die nog maar een jaar daarvoor een uitbraak van de witte koorts had bedwongen en die onmetelijk wijs was.

Ama betrad de cel van de grote man, boog heel diep en bood met alle nederigheid die ze in zich had het overgebleven honingbrood aan. De vleermuisdæmon van de monnik vloog om haar heen en maakte haar eigen dæmon Kulang angstig, die in haar haar wegkroop, maar Ama probeerde zwijgend stil te zitten tot Pagdzin tulku sprak.

‘Ja, kind? Wees vlug, wees vlug,’ zei hij. Zijn lange grijze baard ging bij elk woord heen en weer.

In het schemerlicht zag ze weinig meer van hem dan zijn baard en zijn fonkelende ogen. Zijn dæmon vloog naar de balk boven hem, en toen deze eindelijk stil hing zei ze: ‘Alstublieft, Pagdzin tulku, ik wil wijsheid verwerven. Ik zou graag weten hoe ik moet betoveren en bezweren. Kunt u het me leren?’

‘Nee,’ zei hij.

Dat had ze verwacht. ‘Kunt u me dan één geneeswijze vertellen?’ vroeg ze nederig. ‘Misschien. Maar ik zal je niet vertellen wat die is. Ik kan je het medicijn geven, maar je niet het geheim vertellen.’

‘Fijn, dank u, dat is een grote zegen,’ zei ze, terwijl ze meermalen boog.

‘Wat is de ziekte, en wie heeft die?’ vroeg de oude man.

‘Het is een slaapziekte,’ legde Ama uit. ‘De zoon van mijn vaders neef heeft die gekregen.’

Ze wist dat ze extra slim was door het geslacht van de lijdster te veranderen, voor het geval dat de genezer van de vrouw in de grot had gehoord.

‘En hoe oud is deze jongen?’

‘Drie jaar ouder dan ik, Pagdzin tulku,’ giste ze, ‘dus is hij twaalf jaar oud. Hij slaapt alsmaar en kan niet wakker worden.’

‘Waarom zijn zijn ouders niet bij me gekomen? Waarom hebben ze jou gestuurd?’

‘Omdat ze ver voorbij mijn dorp wonen en erg arm zijn, Pagdzin tulku. Ik hoorde gisteren pas van zijn ziekte en ben meteen naar u gekomen om raad.’

‘Ik zou de patiënt moeten zien en hem grondig moeten onderzoeken, en de posities van de planeten moeten nagaan op het tijdstip dat hij in slaap viel. Zulke dingen verdragen geen haast.’

De vleermuisdæmon viel van haar balk en fladderde zwartig opzij voor ze de vloer raakte en schoot geluidloos naar alle kanten, te vlug voor het oog van Ama, maar de heldere ogen van de genezer zagen precies waar ze heen ging, en toen ze weer ondersteboven aan haar balk hing en haar donkere vleugels om zich heen vouwde, stond de oude man op en ging van plank naar plank, van pot naar pot en van doos naar doos. Hij nam hier een lepel poeder en ergens anders voegde hij een plukje kruiden toe, in de volgorde die de dæmon had aangegeven.

Hij deed alle ingrediënten in een vijzel en stampte ze fijn, waarbij hij een toverspreuk mompelde. Toen tikte hij met de stamper op de klinkende rand van de vijzel om de laatste korrels af te slaan en nam een penseel en inkt om een paar karakters op een velletje papier te schrijven. Toen de inkt droog was strooide hij al het poeder op het opschrift en vouwde hij het papier vlug tot een vierkant pakketje.

‘Laat ze dit poeder in de neusgaten van het slapende kind doen, steeds een beetje bij het inademen,’ zei hij, ‘en het zal wakker worden. Het moet uiterst zorgvuldig gebeuren. Te veel ineens en het zal stikken. Gebruik een heel zacht kwastje.’

‘Dank u, Pagdzin tulku,’ zei Ama, en ze stopte het pakketje in de zak van haar onderhemd. ‘Ik wou dat ik nog wat honingbrood voor u had.’

‘Een is genoeg,’ zei de genezer. ‘Ga nu, en vertel me de hele waarheid als je de volgende keer komt, en niet een deel ervan.’

Beteuterd boog het meisje heel diep om haar verwarring te verbergen. Ze hoopte maar dat ze niet te veel had verraden.

De volgende avond haastte ze zich zo gauw ze kon naar het dal, met wat zoete rijst, verpakt in een groen blad. Ze popelde om de vrouw te vertellen wat ze had gedaan, haar het medicijn te geven en haar lof en dank te ontvangen, en bovenal om de betoverde slaapster te wekken en met haar te praten. Ze zouden vriendinnen kunnen worden!

Maar toen ze om de bocht van het pad kwam en omhoogkeek zag ze geen gouden aap, en geen vrouw die geduldig in de grotopening zat. Er was niemand. Ze rende de laatste meters, bang dat ze voorgoed weg waren, maar daar stond de stoel waar de vrouw altijd in zat, en het kooktoestel, en al het andere.

Ama keek met snel kloppend hart diep in het duister van de grot. De slaapster was beslist nog niet ontwaakt; in het schemerlicht kon Ama de vorm van de slaapzak onderscheiden, de lichte plek in het haar van het meisje en de witte welving van haar slapende dæmon.

Ze kwam wat dichterbij. Er was geen twijfel mogelijk – ze waren weggegaan en hadden het betoverde meisje alleen gelaten.

Een gedachte trof Ama als een muzieknoot: stel dat zíj haar wekte voor de vrouw terugkwam.

Maar ze kreeg nauwelijks de tijd om de opwinding van dat idee te voelen, want ze hoorde geluiden op het pad buiten, en met een huivering van schuldgevoel dook ze met haar dæmon weg in een nis aan de zijkant van de grot. Ze mocht hier niet zijn. Ze was een indringster. Het was verkeerd.

En nu zat die gouden aap in de ingang, en draaide snuffelend zijn kopje alle kanten op. Ama zag dat hij zijn scherpe tanden ontblootte, en voelde dat haar eigen dæmon – als muis – trillend onder haar kleren wegkroop.

‘Wat is er?’ klonk de stem van de vrouw, sprekend tegen de aap, en toen verdonkerde de grot, doordat haar gestalte in de opening ging staan. ‘Is het meisje geweest? Ja – daar heeft ze eten achtergelaten. Maar ze hoort niet binnen te komen. We moeten op het pad een plek maken waar ze het eten kan achterlaten.’

Zonder een blik op de slaapster boog de vrouw zich over het vuur om het op te stoken en zette een pan water op, terwijl haar dæmon vlakbij over het pad uitkeek. Af en toe kwam hij overeind en keek rond in de grot, en Ama, die heel ongemakkelijk in haar nauwe schuilplaats zat, wenste vurig dat ze buiten had gewacht.

Hoe lang zou ze zo in de val zitten?

De vrouw roerde wat kruiden en poeder door het water. Ama rook de scherpe geuren die door de damp werden verspreid. Toen klonk er een geluid van achter in de grot: het meisje murmelde en bewoog. Ama draaide haar hoofd en zag dat de betoverde slaapster woelde en haar arm voor haar ogen deed. Ze ontwaakte!

En de vrouw sloeg er geen acht op!

Ze hoorde het beslist, want ze keek even op, maar boog zich meteen weer over het kokende water met de kruiden. Ze goot het brouwsel in een beker, liet deze staan en richtte toen pas haar volle aandacht op het ontwaakte meisje.

Ama kon geen van deze woorden verstaan, maar hoorde ze met stijgende verbazing en argwaan aan: ‘Stil, liefje,’ zei de vrouw. ‘Maak je geen zorgen. Je bent hier veilig.’

‘Roger…’ mompelde het meisje, half wakker. ‘Serafina! Waar is Roger heen… Waar is hij?’

‘Alleen wij zijn hier,’ zei haar moeder, half neuriënd. ‘Kom overeind en laat mama je wassen… Overeind, liefje…’

Ama zag hoe het meisje zich kreunend aan de slaap ontworstelde en haar moeder trachtte weg te duwen. De vrouw doopte een spons in een kom water, waste het gezicht en het lichaam van haar dochtertje, en droogde haar af.

Het meisje was nu bijna wakker, en de vrouw moest voortmaken.

‘Waar is Serafina? En Will? Help me. Help me! Ik wil niet slapen – Nee, nee! Ik wil niet! Nee!’

De vrouw hield de beker stevig in haar ene hand, terwijl ze met de andere Lyra’s hoofd ophief.

‘Wees stil, liefje – rustig – ssst – drink je thee.’

Maar het meisje stribbelde tegen, sloeg bijna de beker weg en riep luider: ‘Laat me met rust! Ik wil weg! Laat me gaan! Will, Will, help me – o, help me!’

De vrouw greep haar stevig bij de haren, trok haar hoofd naar achteren en duwde de beker tegen haar mond.

‘Ik wil niet! Als je me aan durft te raken, trekt Iorek je hoofd eraf! O Iorek, waar ben je? Iorek Byrnison! Help me, Iorek! Ik wil niet – ik wil niet…’

Na een woord van de vrouw sprong de gouden aap op Lyra’s dæmon en greep hem met harde, zwarte vingers. De dæmon veranderde een aantal keren van gedaante, sneller dan Ama ooit had gezien: kat-slang-rat-vogel-wolf-luipaard-varaan-bunzing –

De greep van de aap verslapte nooit; en toen werd Pantalaimon een stekelvarken.

De aap liet met een schreeuw los. Drie lange stekels staken trillend uit zijn poot. Mevrouw Coulter grauwde en sloeg Lyra met haar vrije hand hard in het gezicht. Het was een gemene mep met de rug van haar hand, waardoor ze plat kwam te liggen, en voor Lyra zich kon herstellen had ze de beker tegen haar mond en was het slikken of stikken.

Ama wenste dat ze haar oren kon dichtstoppen; het slokken, huilen, hoesten, snikken, smeken en kokhalzen was bijna onverdraaglijk. Maar geleidelijk zwakte het af en liet het meisje nog maar een enkel beverig snikje horen, terwijl ze weer in slaap zakte. Door betovering? Door vergif! Ama zag een witte veeg over de keel van het meisje toen haar dæmon moeizaam in een lang, kronkelig, witpelzig schepsel veranderde met zwarte kraaloogjes en een zwarte staartpunt.

En de vrouw streek het haar van het voorhoofd van het meisje, bette haar verhitte gezicht droog en zong met haar zoete stem onzinwoorden als la-la-la en ba-ba-boe-boe, omdat ze blijkbaar de tekst van haar liedje niet kende.

Uiteindelijk hield dat op, en toen deed de vrouw iets merkwaardigs: ze pakte een schaar en knipte het haar van het meisje, terwijl ze haar hoofd draaide om te zien hoe het uitviel. En ze stopte een donkerblond lokje in een gouden medaillon dat ze om haar hals droeg. Ama begreep waarom: daar wilde ze nog wat toverij mee bedrijven. Maar de vrouw hield het eerst tegen haar lippen… O, dat was vreemd.

De gouden aap trok de laatste stekel uit en zei iets tegen de vrouw, die daarop een slapende vleermuis van de zoldering plukte. Het zwarte diertje klapte met zijn vleugels en gilde met een piepklein stemmetje dat Ama door merg en been ging. Toen zag ze dat de vrouw de vleermuis aan de aap gaf en dat de dæmon een van de zwarte vleugels steeds maar uittrok, tot deze brak en aan een witte pees hing terwijl de stervende vleermuis gilde en zijn soortgenoten angstig en niet-begrijpend rondfladderden. De gouden aap trok de vleermuis de pootjes en de andere vleugel uit, en de vrouw lag humeurig op de slaapzak bij het vuur en at traag een reep chocola op.

De tijd verstreek. Het werd donker, de maan kwam op, en de vrouw en haar dæmon vielen in slaap.

Ama kroop met pijnlijke, stijve spieren uit haar schuilplaats, liep op haar tenen langs de slapenden en maakte geen geluid tot ze halverwege het pad was.

Door angst gedreven rende ze over het smalle pad, met haar dæmon als een uil met geluidloze vleugels naast zich. De zuivere, koude lucht, de voortdurend bewegende boomtoppen, de helderheid van de door de maan beschenen wolken in de donkere hemel en de miljoenen sterren kalmeerden haar een beetje.

Toen ze het groepje stenen huisjes zag stond ze stil, en haar dæmon ging op haar vuist zitten.

‘Ze heeft gelogen!’ zei Ama. ‘Ze heeft tegen ons gelógen! Wat kunnen we doen, Kulang? Kunnen we het Dada vertellen? Wat kunnen we dóen?’

‘Niet zeggen,’ zei haar dæmon. ‘Meer moeilijkheden. We hebben het medicijn. We kunnen haar wakker maken. We kunnen erheen gaan als de vrouw weg is, het meisje wekken en haar meenemen. ‘

De gedachte vervulde hen beiden met vrees. Maar het was uitgesproken, het pakketje zat veilig in Ama’s zak, en ze wisten hoe ze het moesten gebruiken.

De Noorderlicht-trilogie
titlepage.xhtml
index_split_000.html
index_split_001.html
index_split_002.html
index_split_003.html
index_split_004.html
index_split_005.html
index_split_006.html
index_split_007.html
index_split_008.html
index_split_009.html
index_split_010.html
index_split_011.html
index_split_012.html
index_split_013.html
index_split_014.html
index_split_015.html
index_split_016.html
index_split_017.html
index_split_018.html
index_split_019.html
index_split_020.html
index_split_021.html
index_split_022.html
index_split_023.html
index_split_024.html
index_split_025.html
index_split_026.html
index_split_027.html
index_split_028.html
index_split_029.html
index_split_030.html
index_split_031.html
index_split_032.html
index_split_033.html
index_split_034.html
index_split_035.html
index_split_036.html
index_split_037.html
index_split_038.html
index_split_039.html
index_split_040.html
index_split_041.html
index_split_042.html
index_split_043.html
index_split_044.html
index_split_045.html
index_split_046.html
index_split_047.html
index_split_048.html
index_split_049.html
index_split_050.html
index_split_051.html
index_split_052.html
index_split_053.html
index_split_054.html
index_split_055.html
index_split_056.html
index_split_057.html
index_split_058.html
index_split_059.html
index_split_060.html
index_split_061.html
index_split_062.html
index_split_063.html
index_split_064.html
index_split_065.html
index_split_066.html
index_split_067.html
index_split_068.html
index_split_069.html
index_split_070.html
index_split_071.html
index_split_072.html
index_split_073.html
index_split_074.html
index_split_075.html
index_split_076.html
index_split_077.html
index_split_078.html
index_split_079.html
index_split_080.html
index_split_081.html
index_split_082.html
index_split_083.html
index_split_084.html
index_split_085.html
index_split_086.html
index_split_087.html
index_split_088.html
index_split_089.html
index_split_090.html
index_split_091.html
index_split_092.html
index_split_093.html
index_split_094.html
index_split_095.html
index_split_096.html
index_split_097.html
index_split_098.html