***

Het was precies zoals hij had gezegd dat het zou zijn. Ze waren er nu drie keer in Abbies Toyota langsgereden en hadden de lichten precies op de tijden die hij had genoemd aan en uit zien gaan. De auto stond op de oprit geparkeerd, net als in de videofilm. Omstreeks middernacht reden ze een paar kilometer de snelweg op, kochten bij een benzinestation sandwiches, fruit en een fles mineraalwater, en daarna lieten ze Sox uit in een parkje.
Rolf mopperde er altijd over dat ze de hond meebracht, maar Abbie weigerde om zonder hem te gaan. Hij was hun mascotte, zei ze altijd, en ook nog een goede dekmantel, want door hem zagen ze er onschuldig uit, als een gezinnetje. En tot dusver was het beestje bij alle drie hun aanslagen heel braaf geweest. Hij rolde zich gewoon op in de auto en wachtte tot ze terugkwamen. De enige concessie die Abbie deed, was dat ze het plaatje met haar telefoonnummer weghaalde dat aan zijn halsband zat voor het geval dat ze hem kwijtraakte.
Het was de hele week zonnig en warm geweest, maar het was eind september en de nachten werden al fris. Volgens het weerbericht zouden er vanuit het westen wolkenvelden komen opzetten en dat bleek te kloppen; ze verduisterden nu langzaam de sterren. Ze hadden het busje achtergelaten in een stille straat vlak bij een braakliggend stuk land dicht bij de snelweg. Om kwart voor tweegingen ze het halen en parkeerden de Toyota op dezelfde plaats. Ze trokken hun donkere jacks aan en controleerden of ze al het nodige bij zich hadden. Daarna gingen ze terug en reden nog een laatste keer langs her huis, net op tijd om de lichten op de bovenverdieping om negen minuten over het hele uur te zien uitgaan, precies op het tijdstip dat Rolf had genoemd. Ze parkeerden drie straten verderop bij de telefooncel. Abbie wachtte in het busje en neuriede wat voor zich uit om zichzelf te kalmeren terwijl ze hem het nummer zag draaien. Hij bleef een poosje staan luisteren, hing toen op, liep achteloos terug en stapte weer in.
'Alleen een antwoordapparaat,' zei hij.
ik hoop dat je een boodschap hebt achtergelaten.'
Ze probeerde te doen alsof ze niet nerveus was. Hij antwoordde niet, maar schonk haar alleen een van die typische blikken van hem en startte. Ze bedacht dat sommige mensen hun antwoordapparaat de hele tijd aan lieten staan, zelfs wanneer ze thuis waren, maar ze zei niets. Hij had al tegen haar gezegd dat ze er veel te neurotisch over deed en dat hij zeker wist dat er niemand thuis was. Dat had hij gecontroleerd. De vrouw en de kinderen waren weg en McGuigan was naar Houston gevlogen voor een congres van de gasindustrie.
Op de terugweg namen ze een andere route, door straten die er allemaal hetzelfde uitzagen, en toen ze in McGuigans straat kwamen, reden ze erlangs en parkeerden op het weggetje erachter. Rolf zette de koplampen uit en ze reden langzaam door de tunnel van overhangende takken terwijl ze in de achtertuin van de huizen tuurden zonder ook maar één teken van leven te bespeuren.
Ze stopten vlak voor McGuigans tuinhek, zetten de motor uit en bleven met open ramen in het donker zitten luisteren. In een van de huizen achter hen langs het weggetje blafte een hond, maar hij leek er al snel genoeg van te krijgen en hield ermee op. Abbie hoorde alleen nog het kloppen van haar bloed. Sox lag opgerold en met grote ogen op zijn bedje achterin naar hen te kijken, ingeklemd tussen de plastic jerrycans met diesel en benzine en de zwarte rugzak met gereedschap en de spullen voor de ontsteking. Ze trokken hun handschoenen aan en zetten hun zwartte petten op. Abbie keek weer in haar zakken of ze de twee spuitbussen met zwarte verf bij zich had. Ze had al bedacht wat ze zou spuiten op de muren van her zomerhuisje, waarnaar het vuur, zoals Rolf haar had verzekerd, zich niet zou verspreiden.
'Klaar?' vroeg hij.
Ze knikte.
'Staat je telefoon uit?' 'Ja.'
'Oké, kom mee.'
Het hek zat op slot, maar het was niet moeilijk om over de muur heen te klimmen. Rolf sprong erop, zwaaide zich eroverheen en zij overhandigde hem zijn rugzak en de jerrycans met brandstof. Toen hees hij zich weer op en hielp haar over de muur heen en naar beneden, de tuin in. Ze bleven daar even gehurkt zitten om hun ogen aan het donker te laten wennen terwijl hun adem wolkjes vormde in de koele lucht. Abbie keek omhoog. De bewolking werd dichter en een paar sterren glinsterden in de openingen. Rolf deed zijn rugzak om en pakte de twee jerrycans op.
'Blijf dicht bij me,' fluisterde hij.
Hij bewoog zich snel naar rechts, door zijn knieën gezakt en met voorovergebogen hoofd en schouders. Er was een pad dat rechtstreeks naar het zwembad en het gazon liep, maar hij leidde haar naar de zijkant van de tuin. Onder dekking van de bomen die langs de schutting groeiden liepen ze zigzaggend tussen de struiken en de bloembedden door naar het huis. Als er bewakingslampen waren, dan waren ze nog niet aangegaan.
Al snel leidde Rolf haar langs het zwembad en het zomerhuisje. Ze klommen over een laag betonnen muurtje heen en liepen langs de rand van het gazon tot ze bij een geplaveid terras en het huis zelf kwamen. Er waren nog steeds geen lampen aangegaan.
Rolf zette de jerrycans neer, deed de rugzak af en liet hem zachtjes tussen zijn voeten zakken. Ze bleven een tijdje hijgend staan luisteren, met hun rug plat regen het koude baksteen gedrukt. In de verte hoorden ze het geraas van verkeer, maar verder was alles stil.
De deur met het kattenluikje erin was maar vier of vijf meter verwijderd van de plek waar ze nu stonden. Verderop was een soort serre met halfgesloten jaloezieën en dubbele glazen deuren. Rolf wilde naar voren lopen toen Abbie, die in het duister tuurde, in de schaduw in de serre iets zag: het hoofd en de schouders van iemand die daar naar buiten stond te kijken. Ze legde een hand op Rolfs schouder.
'Er is daar iemand binnen.'
Hij draaide zich naar haar om en ze bewoog haar ogen in de richting van de serre. Hij volgde haar blik en ze bleven secondelang als verstijfd staan.
'Het is verdomme maar een plant,' fluisterde hij.
Hij had gelijk. Ze zag het nu ook. Het was gewoon een rubber- plant of een soort palm. De kamer stond er vol mee. Ze voelde zich dom.
'Hoe vaak moet ik het je nog zeggen?' zei hij. 'Ze zijn weg. Kom op, neem jij de jerrycans mee.'
Hij pakte de rugzak op, liep naar de deur en hurkte ernaast. Abbie volgde hem met de jerrycans. Ze keek over zijn schouder toen hij zachtjes zijn vinger tegen het kattenluikje drukte. Het gaf mee. Rolf keek op en grijnsde.
'Zie je wel? Hij wilde het ons gemakkelijk maken. Schiet op, spuit snel die verf erop. Dit gaat niet lang duren. Blijf daar, ik vind je wel.'
Hij maakte de rugzak open. Abbie draaide zich om en liep via dezelfde weg terug naar het zomerhuisje. Ze voelde zich nog steeds een idioot en was zo druk bezig zichzelf te verwijten te maken dat ze het muurtje vergat. Ze struikelde erover en viel languit in de struiken. Een van de takken prikte in haar gezicht en miste maar net haar oog. Ze had bijna een kreet geslaakt, maar wist zich nog op tijd te bedwingen. Ze krabbelde overeind en liep, nu voorzichtiger, door haar het zomerhuisje.
Een van de muren was bedekt met klimop, maar een andere, tegenover de achterkant van het huis, was perfect voor dit doel. Het leek zelfs wel alsof iemand hem speciaal voor deze gelegenheid schoongemaakt en witgekalkt had. Ze haalde de spuitbus uit de zak van haar jack en ging aan de slag.
Rolf had haar gewaarschuwd dat ze niets moest schrijven was hen met de ranch van Ty's ouders of zelfs met het gebied in verband zou kunnen brengen, dus spoot ze met grote zwarte letters ELF in de beide bovenhoeken en langs de onderrand schreef ze NATUUR- VERNIETIGER en WEG MEI' DE OLIEHONGER. In het midden van de muur wilde ze schrijven GASSLOKOPS ZULLEN GESTRAFT WORDEN, maar toen ze bij GE kwam, was haar verf op. Toen ze het andere busje uit haar zak viste, hoorde ze achter zich geritsel en een klik.het zomerhuisje, waarnaar het vuur, zoals Rolf haar had verzekerd, zich niet zou verspreiden.
'Klaar?' vroeg hij.
Ze knikte.
'Staat je telefoon uit?'
'Ja.'
'Oké, kom mee.'
Het hek zat op slot, maar het was niet moeilijk om over de muur heen te klimmen. Rolf sprong erop, zwaaide zich eroverheen en zij overhandigde hem zijn rugzak en de jerrycans met brandstof. Toen hees hij zich weer op en hielp haar over de muur heen en naar beneden, de tuin in. Ze bleven daar even gehurkt zitten om hun ogen aan het donker te laten wennen terwijl hun adem wolkjes vormde in de koele lucht. Abbie keek omhoog. De bewolking werd dichter en een paar sterren glinsterden in de openingen. Rolf deed zijn rugzak om en pakte de twee jerrycans op.
'Blijf dicht bij me,' fluisterde hij.
Hij bewoog zich snel naar rechts, door zijn knieën gezakt en met voorovergebogen hoofd en schouders. Er was een pad dat rechtstreeks naar het zwembad en het gazon liep, maar hij leidde haar naar de zijkant van de tuin. Onder dekking van de bomen die langs de schutting groeiden liepen ze zigzaggend tussen de struiken en de bloembedden door naar het huis. Als er bewakingslampen waren, dan waren ze nog niet aangegaan.
Al snel leidde Rolf haar langs het zwembad en het zomerhuisje. Ze klommen over een laag betonnen muurtje heen en liepen langs de rand van het gazon tot ze bij een geplaveid terras en het huis zelf kwamen. Er waren nog steeds geen lampen aangegaan.
Rolf zette de jerrycans neer, deed de rugzak af en liet hem zachtjes tussen zijn voeten zakken. Ze bleven een tijdje hijgend staan luisteren, met hun rug plat tegen het koude baksteen gedrukt. In de verte hoorden ze het geraas van verkeer, maar verder was alles stil.
De deur met het kattenluikje erin was maar vier of vijf meter verwijderd van de plek waar ze nu stonden. Verderop was een soort serre met halfgesloten jaloezieën en dubbele glazen deuren. Rolf wilde naar voren lopen toen Abbie, die in het duister tuurde, in de schaduw in de serre iets zag: het hoofd en de schouders van iemand die daar naar buiten stond te kijken. Ze legde een hand op Rolfs schouder.
'Er is daar iemand binnen.'
Hij draaide zich naar haar om en ze bewoog haar ogen in de richting van de serre. Hij volgde haar blik en ze bleven secondelang als verstijfd staan.
'Het is verdomme maar een plant,' fluisterde hij.
Hij had gelijk. Ze zag het nu ook. Het was gewoon een rubber- plant of een soort palm. De kamer stond er vol mee. Ze voelde zich dom.
'Hoe vaak moet ik het je nog zeggen?' zei hij. 'Ze zijn weg. Kom op, neem jij de jerrycans mee.'
Hij pakte de rugzak op, liep naar de deur en hurkte ernaast. Abbie volgde hem met de jerrycans. Ze keek over zijn schouder toen hij zachtjes zijn vinger tegen het kattenluikje drukte. Her gaf mee. Rolf keek op en grijnsde.
'Zie je wel? Hij wilde het ons gemakkelijk maken. Schiet op, spuit snel die verf erop. Dit gaat niet lang duren. Blijf daar, ik vind je wel.'
Hij maakte de rugzak open. Abbie draaide zich om en liep via dezelfde weg terug naar het zomerhuisje. Ze voelde zich nog steeds een idioot en was zo druk bezig zichzelf te verwijten te maken dat ze het muurtje vergat. Ze struikelde erover en viel languit in de struiken. Een van de takken prikte in haar gezicht en miste maar net haar oog. Ze had bijna een kreet geslaakt, maar wist zich nog op tijd te bedwingen. Ze krabbelde overeind en liep, nu voorzichtiger, door haar het zomerhuisje.
Een van de muren was bedekt met klimop, maar een andere, tegenover de achterkant van het huis, was perfect voor dit doel. Het leek zelfs wel alsof iemand hem speciaal voor deze gelegenheid schoongemaakt en witgekalkt had. Ze haalde de spuitbus uit de zak van haar jack en ging aan de slag.
Rolf had haar gewaarschuwd dat ze niets moest schrijven was hen met de ranch van Ty's ouders of zelfs met het gebied in verband zou kunnen brengen, dus spoot ze met grote zwarte letters ELF in de beide bovenhoeken en langs de onderrand schreef ze NATUUR- VERNIETIGER en WEG MET DE OLIEHONGER. In het midden van de muur wilde ze schrijven GASSLOKOPS ZULLEN GESTRAFT WORDEN, maar toen ze bij GE kwam, was haar verf op. Toen ze het andere busje uit haar zak viste, hoorde ze achter zich geritsel en een klik.
'Waar ben jij verdomme mee bezig?'
Ze sprong bijna de lucht in van schrik. Het licht van een zaklantaarn scheen recht in haar gezicht en even zag ze niets. Toen zag ze de loop van het jachtgeweer. Hij richtte het recht op haar borst.
'Verroer je niet. Blijf doodstil staan! Oké? Blijf staan waar je staat. Ik heb het alarmnummer al gebeld. De politie is overweg, maar als je je beweegt, schiet ik je rotkop eraf.'
Verblind door het licht kreeg ze maar een vage indruk van zijn gezicht, maar hij was jong, misschien begin twintig. Ze zag dat hij geen schoenen droeg.
'Jezus, ben je een meisje?'
Ze knikte en op hetzelfde moment zag ze achter hem iets bewegen. Als hij iemand bij zich had, zou hij die vast geroepen hebben. Misschien was het Rolf. Dat moest wel. Ze probeerde haar ogen niet te laten bewegen.
'Wat is dit?'
Hij probeerde te lezen wat er op de muur achter haar stond. 'ELF? Wie zijn jullie in vredesnaam?'
Toen wist ze zeker dat het Rolf was. Ze zag dar hij de man van achteren besloop en nu vlak bij hem was. Als hij maar het geringste geluid hoorde, het breken van een rakje bijvoorbeeld, zou de man zich omdraaien en schieten. Misschien moest ze iets zeggen om hem af te leiden, zodat hij niets zou horen.
'Luister,' zei ze. 'Het spijt me...'
'Het spijt je? Nou, dar is dan mooi.'
'Wil je alsjeblieft niet in mijn gezicht schijnen?'
'Verroer je niet, zei ik!'
'Ik betaal wel.' 'Wat?'
ik betaal wel. Voor de schade. Ik meen het. Het is gewoon een grap en...'
Rolf was nu recht achter hem. Hij had iets in zijn hand om mee te slaan, een stuk hout of misschien een moersleutel. Maar toen hij het ophief, schoot er bij het huis een lichtflits omhoog en klonk er een luide knal. De man draaide zich om en zag dar Rolf gereedstond om hem te slaan. Hij week naar opzij uit, zodat de slag zijn hoofd miste en hem in plaats daarvan op de schouder raakte. Rolf dook naar het geweer en greep de loop vast. Toen de man de zaklantaarn liet vallen sprong Abbie op zijn rug en probeerde haar handen om zijn nek te krijgen. De achterkant van het huis was nu helemaal verlicht. De vlammen schoten omhoog en uit de keukendeur en her raam ernaast naar buiten. Toen klonk er een tweede, veel luidere explosie. Het raam van de serre barstte en nu woedde het vuur daar ook. Rolf en de man worstelden kreunend, schreeuwend en vloekend om het geweer en Abbie zat nog op de rug van de man. Ze rukte uit alle macht aan zijn hoofd en trok aan zijn haar. Hij schreeuwde en probeerde haar van zich af te gooien, maar zijn greep op het geweer verslapte nog steeds niet.
Toen ging het geweer af. Abbie had het gevoel alsof ze door een paard tegen haar borst was getrapt en door de knal leken haar trommelvliezen te barsten. Even was alles stil. Met opengesperde ogen zag ze Rolf achteruitwankelen terwijl her huis achter hem in lichterlaaie stond. Ze wist zeker dat hij degene was die getroffen was. Ze had haar armen nog steeds om de nek van de man, maar hij verzette zich niet meer, dus liet ze hem langzaam los. Ondanks haar tuitende oren hoorde ze hem kreunen en ze voelde dat hij onder haar in elkaar zakte.
Toen hij op zijn knieën viel, stapte ze achteruit en in het licht van de gevallen zaklantaarn zag ze de donkere vlek die zich op de achterkant van zijn T-shirt verspreidde. Toen begon hij een afschuwelijk reutelend geluid te maken. Ze liep angstig om hem heen en toen ze naast Rolf stond, zag ze dat het bloed uit het verschroeide en rokende gat in de borst van de jongeman gutste.
'O, god,' zei ze. 'O, mijn god.'
Hij staarde naar zijn borst, sloeg toen langzaam zijn ogen op en keek Abbie aan. Hij opende zijn mond alsof hij iets tegen haar wilde zeggen.
Rolf greep haar arm vast en trok haar weg.
'Kom mee.'
'We kunnen hem niet zo...'
'We hebben geen tijd!'
Hij sleurde haar mee over het pad naar het hek. Abbie probeerde te rennen, maar ze keek telkens om naar de man en het brandende huis achter hem. Ze struikelde twee keer en Rolf moest stoppen om haar overeind re trekken. Ze bereikten het hek, dat niet op slot zat, maar alleen vergrendeld was. Rolf schoof de grendels terug en zwaaide het open. Ze waren nu op het weggetje en renden naar het busje. Ze hadden het niet afgesloten, om in een noodgeval sneller te kunnen vluchten. Hij opende het portier aan de passagierskant, duwde haar naar binnen en sloeg het dicht. Daarna rende hij om het busje heen naar de bestuurderskant, stapte in en zocht in zijn zak naar de sleutels. 'Shit,' zei hij.'Shit! Shit! Shit!'
Hij kon ze niet vinden. Buiten schreeuwde iemand: Hé! Hé! en ze keken allebei om. Door de achterruit zagen ze een man die over het weggetje naar hen toe rende. Rolf had nu de sleutels gevonden en stak ze in het contact. De motor startte direct, maar degene die op hen af kwam, was nu bij hen en toen het busje begon te rijden, wrikte hij de achterdeuren open.
'Stop! Stop, stelletje klootzakken!'
Hij was niet jong, in de veertig misschien, maar groot en atletisch gebouwd. Hij probeerde achter in het busje te komen, dat nu snel wegreed. Sox, die Abbie tot dat moment helemaal vergeten was, stond achterin te blaffen. Ze stak haar hand naar hem uit, maar hij was te ver weg en te bang om naar haar toe te komen. De man had nu een knie op de rand van het busje en probeerde zijn andere been naar binnen te krijgen. Maar ze waren inmiddels aan het eind van het weggetje en Rolf rukte het stuur hard naar rechts. Toen ze op twee wielen en met piepende banden de straat in zwenkten, verloor de man zijn greep en buitelde als een lappenpop over straat. En samen met hem vloog alles achter in het busje naar buiten, met inbegrip van Sox.
'Stop!' schreeuwde Abbie. 'We zijn Sox kwijt!'
'Ben je gek gewonden?'
'Sox is weg! Hij is eruit gevallen!'
'Uitgesloten.'
' Je moet stoppen, Rolf.'
Ze probeerde de handrem te grijpen, maar hij duwde haar met kracht weg en ze sloeg met haar achterhoofd tegen het raam.
'Lui!'
'Kop dicht! Hou verdomme je kop dicht!'
Ze keek achterom, maar de hond was nergens te zien. Ze keek naar haar handen en zag dat er bloed op zat. Ze begon te huilen.
In een paar seconden was alles op zijn kop gezet en onttrok alles zich in een razend tempo aan hun controle. Ze kon niet geloven dat het echt gebeurde. Haar hoofd was een carrousel van beelden: van het brandende huis, de man die op zijn knieën zat en naar het rokende gat in zijn borst keek, de blik in zijn ogen toen hij haar aankeek.
Door een waas van tranen heen keek ze naar Rolf. Hij hijgde en zijn gezicht was verwrongen van concentratie terwijl hij als een maniak door de doolhof van straten reed. Huizen, etalages, de lichten van koplampen die langskwamen en nu een ambulance met loeiende sirenes en zwaailichten.
'We moeten terug.'
'Hou je kop.'
'Het was een ongeluk, dat kunnen we hun vertellen. We moeten teruggaan om het uit te leggen.'
'Kop dicht, Abbie.'
'Als die man doodgaat, zullen ze denken dat wij hem vermoord hebben, Rolf.'
'Hij is al dood, idioot!'
Ze waren nu op de snelweg en hij ging een beetje langzamer rijden, terwijl zijn ogen heen en weer schoten tussen de weg en de achteruitkijkspiegel. Ze hoorden nu nog meer sirenes en zagen voor hen uit de zwaailichten van twee politiewagens die snel hun richting uit kwamen. Ze raasden voorbij zonder snelheid te minderen.
'Hou in godsnaam op met huilen,' zei hij.
Er stonden nu borden voor de autoweg. Er kwam nog een politiewagen langs en toen was de weg leeg. Rolf minderde vaart, keek in zijn achteruitkijkspiegel, reed toen snel een zijstraat in en sloeg nog twee keer af. Al kort daarna reden ze langs het braakliggend stuk land en parkeerden ze achter de Toyota.
'Kom mee,' zei hij. 'Kom mee, Abbie! Vlug!'
Maar ze kon het niet. Alle kracht was uit haar ledematen weggevloeid. Ze bleef maar naar haar handen staren. Ze had geprobeerd het bloed aan haar broek af te vegen, maar er zat nog steeds wat onder haar nagels en in de rimpels van haar knokkels.Rolf stapte snel uit en maakte de Toyota open. Toen rende hij terug, sleurde haar uit het busje en over het trottoir naar de auto, terwijl hij voortdurend omkeek om na te gaan of er iemand aankwam of hen in de gaten hield. Hij duwde haar op de passagiersplaats en sloot het portier. Ze hoorde dat hij de kofferbak opende en er iets uit haalde. Daarna was het even stil, tot de kofferbak dichtgeslagen werd en hij weer naast haar kwam zitten. Hij startte, maakte snel een U-bocht, remde naast het busje en draaide zijn raampje naar beneden. Het raampje van het busje stond ook open. Hij stak een lucifer aan, gooide die naar binnen en gaf tegelijkertijd plankgas. Abbie keek om en voelde een paar seconden later de luchtcompressie toen het busje achter hen in een zee van vlammen ontplofte.
Zodra ze op de autoweg waren, de stad uit, en ze de wachtende duisternis in reden, flitsten bogen van oranje licht boven hun hoofd langs als de poorten van de hel. Haar hoofd was zo vol van het beeld van de haar vreemde, bebloede handen dat het haar niet kon schelen waar ze naartoe gingen en wat voor leven haar te wachten stond.