***

Ze stonden voor zonsopgang op en stapten onder een maanloze, met sterren bezaaide hemel naar buiten. Hun adem vormde wolkjes in de koude lucht en hun laarzen knerpten op het bevroren grind van het parkeerterrein van het motel. De oude stationcar was de enige auto die er stond, en het dak en de motorkap waren bedekt met een laagje doffe rijp. De jongen maakte de ski's op het dak vast terwijl zijn vader hun rugzakken in de kofferbak legde en vervolgens om de auto heen liep om de krant onder de ruitenwissers vandaan te halen. De krant was stijf van het ijs en kraakte in zijn handen toen hij hem tot een bal verfrommelde. Voordat ze instapten, bleven ze heel even staan om naar de stilte te luisteren en te kijken naar de bergen in het westen die zich in het sterrenlicht in silhouet aftekenden.
Het stadje moest nog wakker worden. Ze reden zachtjes door de bleke lichtpoelen van de straatlantaarns in noordelijke richting langs het gerechtsgebouw, het benzinestation en de bioscoop door Main Street, waar de auto in de donkere etalageruiten weerspiegeld werd. De enige getuige van hun vertrek was een grijze hond die met zijn kop omlaag en met spookachtige groene ogen in het licht van de koplampen aan de rand van de stad stond.
Het was de laatste dag van maart en de resten van geploegde sneeuw lagen grijs langs de kant van de snelweg. Toen ze de vorige middag over de vlakte reden, was het eerste zweempje groen tussen het witte gras te zien geweest. Voor zonsondergang waren ze het motel uit gelopen en toen ze over de onverharde weg wandelden, hadden ze een veldleeuwerik horen fluiten alsof de winter voorgoed achter hen lag. Maar voorbij het glooiende boerenland was het Rocky Mountain Front, een wand van oud kalksteen van honderdvijftig kilometer lang, nog steeds met sneeuw bedekt, en de vader van de jongen zei dat ze vast nog goede lentesneeuw zouden vinden.
Anderhalve kilometer ten noorden van de stad sloegen ze af en reden een weg op die dertig kilometer lang bijna zonder bochten naar het Front liep. Ze zagen herten en coyotes, en vlak nadat de weg een grindweg was geworden, vloog een grote uil met witte vleugels op uit de populieren en zweefde laag voor hen uit alsof hij de auto in het licht van de koplampen de weg wees. Continu doemde de bergwand met zijn schaduwachtige blauwe kleur dreigend voor hen op, tot hij zich voor hen leek te openen en ze door een kronkelige corridor reden waarin een kreek van gesmolten sneeuw tussen de groepjes kale espen en wilgen door stroomde. Kliffen die bedekt waren met dennenbomen en rotsstenen met de kleur van bot verrezen aan weerskanten driehonderd meter hoog.
De weg was nu steiler en toen hij verraderlijk glad werd door de stijf opeengepakte sneeuw stopte de vader van de jongen, zodat ze de sneeuwkettingen om de banden konden leggen. Toen zijn vader neerknielde om de kettingen vast te maken, stampte de jongen op de grond en blies in zijn handen om ze te verwarmen.
'Kijk,' zei hij.
Zijn vader stond op en volgde de blik van zijn zoon terwijl hij de sneeuw van zijn handen veegde.
De top van een met sneeuw bedekte berg die, hoewel hij er ver vanaf stond, omlijst werd door de V-vorm van de wanden van de vallei, was net door de eerste stralen van de zon in vlam gezet. Terwijl ze ernaar keken, begon de schaduw van de nacht zich terug re trekken onder een breder wordende roze, gouden en witte band van de hellingen van de berg.
Ze parkeerden aan het begin van het pad en zagen aan de ongerepte sneeuw dat er nog niemand was geweest. Ze gingen naast elkaar op de achterklep van de auto zitten en trokken hun laarzen aan. De eigenaar van het motel had sandwiches voor hen klaargemaakt. Ze aten er ieder een van op en dronken er een kop dampende zoete koffie bij terwijl de schaduwen om hen heen zich langzaam met licht vulden. De eerste paar kilometer zouden steil zijn, dus bonden ze huiden om hun ski's om ze grip te geven. De vader van de jongen controleerde de bindingen van de ski's en keek of de lawine-zendontvangers werkten. Toen alles in orde bleek te zijn, deden ze hun rugzak om en stapten in hun ski's.
'Ga jij maar voorop,' zei zijn vader.
De tocht die ze voor die dag gepland hadden, had de vorm van een lus die bijna vijfentwintig kilometer lang was. Ze hadden dezelfde tocht twee jaar geleden gemaakt en er een paar van de beste skigebieden gevonden die ze ooit hadden bezocht. De eerste drie uur waren het zwaarst. Ze moesten een lange klim door het bos maken en daarna in een gevaarlijk zigzagpatroon de noordoostkant van een bergkam beklimmen. Maar het was de moeite waard. De zuidwand van de kam was volkomen boomloos en daalde in drie achtereenvolgende hellingen af naar de volgende afwatering. Als alles goed ging, zou de zon er tegen de tijd dat ze de top bereikten net schuin boven staan, waardoor de bovenste anderhalve centimeter sneeuw zacht zou worden terwijl de ondergrond bevroren en stevig bleef.
Deze skitochten in het afgelegen berggebied waren hun jaarlijkse ritueel geworden en de jongen verheugde zich er nu evenveel op als zijn vader. Zijn snowboardende vrienden in Great Falls vonden hem maar raar. Als je wilt skiën, zeiden ze, dan ga je toch ergens naartoe waar een skilift is? En eerlijk gezegd had hij vier jaar geleden, tijdens hun eerste tocht in de Tetons, gevreesd dat ze gelijk hadden. Voor een twaalfjarige had het een heleboel inspanning geleken voor bijzonder weinig plezier, te kort omhoog en te lang naar beneden. Soms had hij bijna moeten huilen, maar hij had zich flink gehouden en was het volgende jaar weer gegaan.
Zijn vader was het grootste deel van de tijd voor zaken van huis en er waren niet veel dingen die ze met zijn tweeën deden. Soms had de jongen het gevoel dat ze elkaar amper kenden. Ze waren geen van beiden praters, maar samen door deze uitgestrekte, afgelegen gebieden trekken had iets wat een sterkere band tussen hen smeedde dan woorden ooit zouden kunnen. En langzamerhand was hij gaan begrijpen waarom zijn vader evenveel genoot van klimmen als van afdalen. Het was een merkwaardige versmelting van lichamelijke en geestelijke energie, alsof het verbranden van de ene de andere voedde. Door de eindeloze ritmische herhaling van de beweging waarbij de ene ski langs de andere glijdt, kon je in een soort trance raken. En de opwinding en het gevoel dat je een prestatie had geleverd wanneer je de verre top bereikte en zag dar een met ongerepte lentesneeuw bedekte helling zich onder je uitstrekte, waren bijna overweldigend.
Misschien had hij dit gevoel gekregen omdat hij elk jaar sterker was geworden. Hij was nu langer dan zijn vader en beslist in een betere conditie. Hoewel hij nog niet zo goed thuis was in de bergen was hij waarschijnlijk een betere skiër. Misschien liet zijn vader hem daarom vandaag voor het eerst vooropgaan.
Het eerste uur was het pad donker ommuurd door dennenbomen en douglassparren terwijl het nog hoger langs de zuidkant van het kronkelige ravijn onihoogkroop. Hoewel ze nog in de schaduw waren, begonnen ze door het klimmen al snel te zweten, en wanneer ze even stopten om op adem te komen, te drinken of nog een laag kleren uit te trekken, konden ze het gedempte geraas van de kreek beneden horen. Eén keer hoorden ze het gekraak van takken toen een groot dier in het bos boven hen door de struiken rende.
'Wat denk je dat dat was?' vroeg de jongen.
'Een hert of misschien een eland.'
'Zouden de beren al uit hun winterslaap ontwaakt zijn?'
Zijn vader nam een slok uit zijn veldfles en veegde zijn mond af met de rug van zijn handschoen. Dit was het domein van grizzly- beren en dat wisten ze allebei.
'Ik denk het wel. Het is de afgelopen week overdag warm genoeg geweest.'
Een uur later stapten ze tussen de bomen uit het zonlicht in en baanden ze zich een weg door een kleine vallei die vol lag met de door elkaar geworpen overblijfselen van een lawine: gekartelde brokken bevroren sneeuw vol rotsstenen die ontwortelde bomen doorboord hadden.
Ze bereikten even voor tienen de kam. Ze bleven naast elkaar staan en overzagen zwijgend alles wat zich onder hen en om hen heen ontvouwde: de bergen en het bos die met sneeuw bedekt waren en de vlaskleurige vlakte erachter. De jongen had het gevoel dat hij, als hij maar ingespannen genoeg keek, zelfs de wetenschap en alle horizonnen van de wereld zou kunnen tarten en henzelfvan de achterkant zou kunnen zien; twee kleine figuurtjes op een verre, besneeuwde bergtop.
De helling onder hen zag er zo goed uit als ze hadden gehoopt. De zon scheen er net op en de bodem glinsterde als met lovertjes bezaaid wit fluweel. Ze deden hun ski's af, maakten de huiden los en veegden de sneeuw er zorgvuldig af voordat ze ze in hun rugzakken stopten. Kr stond daar boven een koude wind, dus trokken ze hun jacks aan. Ze gingen op een bank van rotssteen zitten, dronken koffie en aten de laatste sandwiches op, terwijl een paar raven die zich scherp tegen de lazuursteenkleurige hemel aftekenden krijsend boven hun hoofd rondcirkelden.
'Wat vind je ervan?' vroeg zijn vader.
'Het ziet er heel goed uit.'
'Ik zou zeggen dat dit zo dicht bij de hemel is als je op aarde maar kunt komen.'
Terwijl hij sprak dook een van de raven voor hen naar beneden en zijn schaduw gleed over zijn gezicht. De vogel landde een paar meter voor hen op de kam en de jongen gooide hem een broodkorst toe. De raaf vloog even klapwiekend op, maar ging toen weer zitten en inspecteerde met een scheef gehouden kop eerst de korst, daarna de jongen en vervolgens weer de korst. Hij leek bijna de moed te hebben verzameld om hem op te pikken toen zijn wijfje naar beneden dook en het brood weggriste. De eerste vogel slaakte een rauwe kreet en vloog op om het wijfje te achtervolgen. De jongen en zijn vader lachten en keken de vogels na die buitelend, zwenkend en krijsend het dal in vlogen.
Net als bij de klim ging de jongen bij de afdaling voorop. De sneeuw voelde even goed aan onder zijn ski's als hij eruitgezien had. De zon had het oppervlak ervan net genoeg ontdooid om een goed houvast te geven en de jongen vond snel zijn ritme. Hij spreidde zijn armen, bood de helling onder hem zijn borst aan alsof hij haar wilde omhelzen en genoot bij elke wending van het geruis. Zijn vader had gelijk. Dit was zo dicht bij de hemel als je op aarde maar kon komen.
Aan de voet van de eerste van de drie hellingen, waar de bodem iets minder schuin afliep, stopte de jongen en hij keek op om zijn sporen te bewonderen. Zijn vader skiede er al naast naar beneden. Hij kopieerde elke wending en bleef er zorgvuldig evenwijdig aan tot hij bij de jongen kwam en ze met een juichkreet hun opgeheven handpalmen tegen elkaar sloegen.
'Goeie sporen!'
'Die van jou beginnen er ook op te lijken.'
Zijn vader zei lachend dat hij de volgende helling voorop zou gaan en dat hij een paar foto's van de afdaling van de jongen zou maken wanneer hij bij de volgende helling aankwam. De jongen keek zijn vader na toen deze naar beneden skiede en wachtte tot hij geroepen zou worden. Toen dat gebeurde, lanceerde hij zichzelf in de zonverlichte lucht en deed zijn uiterste best voor de camera.
Vanaf de plek waarop ze aan de voet van de tweede helling stonden, konden ze helemaal beneden in de afwatering kijken waar de zon nog moest doorkomen. Ze wisten van de vorige keer dat ze hier geskied hadden dat de kreek die langs de onderkant van de helling liep, bestond uiteen reeks poelen en steile watervallen. Het was toen warmer geweest, zodat er veel minder sneeuw had gelegen, en op wat aangekoekt ijs aan de randen van de poelen na was het stromende water niet bevroren geweest. Nu was het echter bedolven onder de opgehoopte sneeuw die de kreek in gestroomd was en ze zagen alleen contouren en onheilspellende strepen.
Zijn vader keek op zijn horloge en hield zijn hand boven zijn ogen om naar de zon te kunnen kijken. De jongen wist wat hij dacht. De helft van de hellingen onder hen was nog in schaduw gehuld. De lucht daar beneden zou kouder zijn en de sneeuw zou nog niet zachter zijn geworden. Misschien moesten ze een poosje wachten.
'Het ziet er een beetje ijsachtig uit.,' zei zijn vader.
'Volgens mij is het oké, maar als je niet durft, wachten we wel.'
Zijn vader keek hem over zijn zonnebril heen aan en glimlachte.
'Goed, stoere jongen. Wijs me de weg dan maar.'
Hij overhandigde de jongen de camera.
'Zorg ervoor dat je een paar goeie maakt.'
'Hoe goed ze worden, hangt af van hoe goed je skiet. Wacht tot ik je roep.'
Hij stopte de camera in zijn jaszak en grijnsde naar zijn vader toen hij wegskiede. De sneeuw was de eerste vijftig meter nog goed, maar toen hij dichter bij de rand van het zonlicht kwam, voelde het oppervlak harder aan. Wanneer hij daar een bocht maakte, had hij bijna geen houvast op de bodem en hoorde hij geen ruisend geluid, alleen het gerasp van ijs tegen de stalen randen van zijn ski's. Hij stopte toen het zonlicht de schaduw ontmoette en keek langs de helling omhoog naar de plaats waar het silhouet van zijn vader zich tegen de hemel aftekende.
'Hoe is het?' riep zijn vader.
'Een beetje glad, maar wel oké.'
'Wacht daar. Ik kom eraan.'
De jongen trok zijn handschoenen uit en haalde de camera uit zijn zak. Het lukte hem een paar foto's met de zoomlens te maken terwijl zijn vader naar hem roe skiede. Op de derde foto zou later precies te zien zijn op welk moment het verkeerd was gegaan.
Zijn vader begon aan een bocht naar rechts, en toen hij zijn gewicht op zijn linkerski overbracht, pakte de rand ervan niet en gleed de ski scherp naar beneden. Hij probeerde zijn houding te corrigeren, maar drukte daarbij te hard op zijn achterste ski, die onder hem uit gleed. Zijn lichaam schoot naar voren en hij maaide met zijn armen en skistokken in de lucht om zijn evenwicht te herwinnen. Hij gleed nu weg en was omgedraaid, met zijn gezicht naar de helling toe. Een ogenblik was het bijna komisch, alsof hij tegen de helling op probeerde te skiën. Toen maakte hij een schokkerige beweging, sloeg achterover, viel met een dreunende klap op zijn rug en kreeg direct meer snelheid.
De jongen had heel even het idee om het wegglijden van zijn vader te stoppen of in elk geval te vertragen door naar hem toe te skiën en te proberen hem met zijn lichaam tegen te houden, maar terwijl hij dit overwoog, realiseerde hij zich dat hij door de botsing omvergegooid zou worden en ook over de helling naar beneden zou glijden. Het was trouwens al te laat. De snelheid van zijn vader nam in zo'n tempo toe dat er geen tijd zou zijn om hem te bereiken. Eén ski was al losgeraakt en scheerde weg over de helling, en nu schoot de andere ook los. De jongen kwam snel in beweging en stak zijn skistok ernaar uit. Het lukte hem de ski aan te raken, maar door de hoge snelheid schoot hij langs hem heen.
'Ga staan!' schreeuwde hij. 'Probeer te gaan staan!'
Dat had zijn vader eens tegen hem geroepen toen hij viel. Het was hem niet gelukt en het lukte zijn vader nu ook niet. Toen hij langs hem gleed, nu met zijn gezicht naar beneden en languit op het ijs, hobbelde zijn zonnebril naast hem als een nieuwsgierige krab. Hij schreeuwde iets, maar de jongen kon hem niet verstaan. De ski- stokken van zijn vader, waarvan de ene sterk verbogen was, zaten nog met de lussen om zijn polsen en hij sleepte ze achter zich aan terwijl ze op het ijs sloegen en stuiterden. Zijn snelheid nam nog steeds toe.
De jongen begon achter hem aan te skiën. Hoewel hij beefde van de schrik en hij zijn hart voelde bonken alsof het uit zijn borstkas zou barsten, wist hij dat het cruciaal was dar hij niet ook zou vallen. Hij hield zichzelf voor dat hij kalm moest blijven en probeerde alle technieken te gebruiken die hij ooit had geleerd. Vertrouw de voorste ski, ook al glijdt hij weg. Houd je lichaam in een hoek met je borst van de berg vandaan, niet ernaartoe. Houd je lichaam in een hoek, houd je lichaam in een hoek! Kijk voor je, idioot, niet naar het ijs, niet naar je ski's.
Hij had nu helemaal geen houvast meer, maar na een paar aarzelende bochten merkte hij dat hij het glijden van zijn ski's onder controle kon houden en keerde zijn zelfvertrouwen terug. Als gehypnotiseerd keek hij naar de donkere, kleiner wordende figuur die naar beneden van hem weggleed, de schaduw van het dal in. Vlak voordat hij uit het zicht verdween, schreeuwde zijn vader nog een laatste keer. Het geluid was hoog en ijzingwekkend, als dat van een dier in het nauw. De jongen kwam glijdend tot stilstand. Hij hijgde en zijn benen trilden. Hij wist dat het belangrijk was om zich de exacte plek te herinneren waar zijn vader verdwenen was, hoewel hij nog niet kon bedenken hoe het kwam dat hij verdwenen was. Misschien was er een steile afgrond die je hiervandaan niet kon zien. Hij probeerde zich de laatste keer dat ze op de helling geskied hadden voor de geest te halen, maar hij kon zich niet herinneren of het onderste deel van de afwatering steiler werd of juist afvlakte. En hij kon er niets aan doen dat hij erover nadacht wat er zou kunnen gebeuren als zijn vader op de bodem terechtkwam. Zou de opgehoopte sneeuw in de bedding van de kreek zijn val breken of zou die hard als rotssteen bevroren zijn, zodat hij alle botten in zijn lichaam zou breken? Door al zijn gepieker was de jongen al vergeren waar zijn vader precies was verdwenen. In de schaduw beneden zag alles er hetzelfde uit. Misschien waren er sporen op het ijs die hem naar de juiste plek konden leiden. Hij haalde diep adem en skiede langzaam naar voren.
Bij zijn allereerste bocht gleed zijn voorste ski weg en hij viel bijna. Zijn knieën waren slap en de rest van zijn lichaam was gespannen, waardoor het hem enige tijd kostte voordat hij zichzelf genoeg vertrouwde om verder te kunnen skiën. Toen zag hij een paar meter voor zich uit op de helling een donkere streep van een centimeter of vijftien op het ijs. Met een nauwelijks beheerste zijwaartse slipbeweging skiede hij ernaartoe.
Het was bloed en verder naar beneden lag nog meer bloed. Er waren ook schaafsporen op het ijs, waarschijnlijk doordat zijn vader had geprobeerd met de neuzen van zijn schoenen in het ijs te schoppen om houvast te krijgen.
Als de jongen in de goede sneeuw van de helling had kunnen skiën, zou de afdaling niet meer dan drie of vier minuten geduurd hebben, maar op spiegelglad ijs en met trillende benen was hij alleen in staat tot een gespannen en angstige zijslip die hem bijna een halfuur kostte. De afdaling ging zo langzaam dat de zon hem inhaalde en hij zag dat de band van schaduw zich onder hem terugtrok, zodat het bloedspoor op de ongerepte sneeuw duidelijk zichtbaar was.
In het felle licht zag hij nu dat het spoor verdween over een plotseling verschijnende rand en dat daar iets lag. Toen hij dichterbij kwam, zag hij dat de zonnebril van zijn vader op de rand van een laatste steil stuk van de berg balanceerde alsof hij was gestopt om naar het hoogtepunt van de voorstelling te kijken. De jongen stopte en raapte hem op. Een van de glazen was gebarsten en er ontbrak een veer. Hij stopte hem in zijn zak.
De helling onder hem daalde een meter of zestig scherp af naar de bodem van het dal dat zich, terwijl hij ernaar keek, met zonlicht vulde. Hij tuurde naar beneden en verwachtte het te pletter geslagen lichaam van zijn vader te zien, maar er was geen spoor van hem te bekennen en hij hoorde hem ook niet. Er heerste alleen een verblindend witte stilte.
Zelfs het bloedspoor en de schaafsporen waren verdwenen. Hij hoorde plotseling geruis en het koppel raven dook laag boven zijn hoofd naar de kreek, krijsend alsof ze hem de weg wilden wijzen. Toen hun schaduwen over de kreek gleden, zag de jongen een van zijn vaders ski's en een donker gat in de verkreukelde deken van sneeuw.
Vijf minuten later was hij beneden. Daar zag hij een krater met een doorsnee van ruim drie meter, waarvan de randen gekarteld waren op de plaatsen waar de bevroren sneeuw afgebrokkeld en naar beneden gevallen was. Hij was nog niet dichtbij genoeg om erin te kunnen kijken.
'Pa!'
Hij kreeg geen antwoord. Hij hoorde alleen het zachte gedruppel van water ergens beneden hem. Voorzichtig manoeuvreerde hij zijn ski's opzij en testte de sneeuw bij elk stapje in de verwachting dat de ondergrond elk moment zou kunnen instorten en hem opslokken. De sneeuw leek stevig. Toen herinnerde hij zich dat hij een lawine-zendontvanger bij zich had. Dit was precies waarvoor het apparaat bestemd was: om je te helpen iemand te lokaliseren die onder de sneeuw bedolven was. Hij trok zijn handschoenen uit, ritste zijn jack open, haalde de zendontvanger te voorschijn en begon aan de knoppen te morrelen. Maar zijn hand beefde en hij was door de paniek zo wazig in zijn hoofd dat hij niet meer wist hoe het vervloekte ding werkte. 'Shit! Shit! Shit!'
'Hier! Ik ben hier!'
Het hart van de jongen sprong op.
'Pa? Is alles in orde met je?'
'Ja. Wees voorzichtig.'
'Ik zag bloed.'
'Ik heb mijn gezicht opengehaald. Verder is alles in orde. Kom niet te dicht bij de rand.'
Maar het was al te laat. Er klonk een diep, krakend geluid en de jongen voelde dat de sneeuw onder zijn ski's kantelde. Direct daarna viel hij. Hij ving een glimp op van het bebloede gezicht van zijn vader dat naar hem omhoogstaarde toen de rand van de krater instortte, en daarna zag hij alleen nog maar de witte sneeuw die samen met hem naar beneden viel.
Voordat hij het wist, trok zijn vader hem uit de berg sneeuw en vroeg hem of hij gewond was. Eerst wist de jongen het niet, maar hij zei dat hij dacht van niet. Zijn vader grijnsde.
'Goed gedaan, jongen. Je hebt voor ons een weg naar buiten gemaakt.'
Hij wees met zijn hoofd en toen de jongen zich omdraaide, zag hij wat zijn vader bedoelde. Door de instorting was er een soort helling ontstaan waarover ze naar boven konden klimmen. Ze bleven zitten en staarden elkaar aan. Zijn vader grijnsde nog steeds en bette met een bebloede zakdoek zijn wang. Er zat een lange snee in, maar die was zo te zien niet diep en het bloeden was bijna opgehouden. De jongen schudde zijn hoofd.
ik dacht niet dat ik je levend zou vinden.'
ik hoop dat je er een foto van gemaakt hebt.'
'Tjonge, pa. Dat was geen misselijke val.'
De wanden van het gat waarin ze zaten, waren bedekt geweest met uitstekende randen van blauwwit ijs die op de planken van een boekenkast leken. Door hun val hadden ze die verbrijzeld. Het leek alsof ze in een dwarsdoorsnede van een reusachtig bevroren wespennest zaten. De bodem voelde stevig aan, en toen de jongen de sneeuw wegveegde zag hij dat ze op solide ijs zaten. Zijn ski's waren losgeschoten tijdens zijn val en ze waren gedeeltelijk met sneeuw bedekt. Hij kwam overeind en pakte ze op. Zijn vader stond ook langzaam op en vertrok zijn gezicht een beetje van pijn. Het zonlicht kroop net de krater in.
'Ik denk dat wc mijn ski's moeten gaan zoeken,' zei hij.
Zijn rugzak lag op het ijs naast de plek waar de jongen de sneeuw had weggeveegd en een bundel zonlicht viel er schuin op. De jongen boog zich voorover om zijn rugzak op te pakken, en toen hij dat deed, viel hem iets op. Het was een bleke vorm onder het doorzichtige, blauwe ijs. Zijn vader zag hem aarzelen.
'Wat is er?'
'Kijk. Daar beneden.'
Ze knielden allebei neer en tuurden naar het ijs.
'Jezus,' zei zijn vader zacht.
Het was een hand. De vingers waren gespreid en de palm was naar boven gekeerd. De vader van de jongen aarzelde een ogenblik en veegde toen een beetje sneeuw weg, tot ze het onderste deel van een arm zagen. Ze keken elkaar aan en daarna gingen ze, zonder een woord te zeggen, aan het werk. Ze veegden, schraapten en duwden de sneeuw weg tot er een ruit van ijs ontstond waardoorheen ze met elke veeg van hun handschoenen meer konden zien van datgene wat in het ijs gevat was.
Ze zagen nu een gezicht onder de bovenarm, half verborgen door een naakte schouder. Eén uitdrukkingsloos oog staarde verlegen naar hen omhoog. Aan het lange golvende haar te zien dat op een foto vastgelegd leek te zijn, was het een jonge vrouw. Ze lag in een hoek, met haar benen schuin naar beneden in het diepere, donkerdere ijs. Ze droeg een vuurrood topje of jack dat verkreukeld en verdraaid was en dat van haar arm en schouder losgescheurd leek te zijn. De stof lag een eindje bij haar vandaan, alsof ze bevroren was terwijl het kledingstuk losgescheurd werd. Haar huid had de kleur van perkament.