3
‘Zullen ze me wel toelaten in Amerika?’ Kaaren strengelde haar vingers in elkaar, haalde ze weer los en pakte Carls hand.
‘Maak je geen zorgen. God is trouw,’ fluisterde hij.
Kaarens hoofd lag tegen zijn schouder. Ze hoorde de liefde in zijn stem en voelde zijn lippen tegen haar oor. Ze wist dat Carl probeerde sterk te zijn voor haar.
Ze wilde hem geloven, maar haar hart beukte tegen haar ribben als golven tegen de kust en haar knieën trilden zo hevig dat ze niet zeker wist hoe lang ze haar nog konden dragen. ‘Vader God, als U me hier doorheen helpt en me in dit nieuwe land brengt, zal ik U mijn hele leven eren. Ik zal een van mijn zonen in uw huis laten dienen, ik…’
Ze keek op en zag dat de arts terugkwam.
‘O, mijn Heer, mijn God, ik…’
De vrouw met het schort voor moest moeite doen om de arts bij te houden. Ze probeerde ernstig te blijven kijken, maar haar knipoog was duidelijk.
Kaaren onderdrukte een snik. Was het echt waar?
‘Ik heb uw zaak besproken met mijn collega’s en we zijn het erover eens dat de ziekte van uw vrouw een gevolg is van de reis en de bevalling. Aangezien ze geen koorts heeft, zien we haar ziekte door de vingers.’ Hij keek Carl aan. ‘Ik raad u wel aan haar de tijd te geven om uit te rusten voordat u verder reist. Mevrouw Amundson zal u vertellen waar u kunt verblijven.’
Carl knikte en de man deed een paar passen achteruit zodat ze langs hem naar de deur konden lopen. Hij wenkte en riep: ‘De volgende!’
Kaaren blies haar ingehouden adem uit en pakte Ingeborgs hand. Ze moest moeite doen om niet te gaan huilen.
‘Het is gelukt. God zij dank! We zijn er. God zij dank!’ Ze bleef de woorden herhalen, eerst in haar gedachten en toen fluisterend.
Carl en Ingeborg brachten Kaaren naar de stapel bagage en hielpen haar op een stapel tassen te gaan zitten. Toen legde Ingeborg de baby weer op haar arm.
‘Mange takk.’ Toen Kaaren de deken opensloeg en het gezicht van haar dochter zag, kon ze haar tranen niet meer in bedwang houden. Ze drukte haar gezicht tegen Gunhilde aan om haar luide snikken te verbergen.
Ingeborg stond naast haar schoonzus en drukte de vrouw met beide handen tegen zich aan. Kaaren legde haar betraande gezicht tegen haar rokken. Ingeborg bleef kaarsrecht overeind staan terwijl de vreugdetranen ook over haar gezicht stroomden. Ze hadden nog een hindernis genomen! ‘Het is goed, kjaere, je hoeft je geen zorgen meer te maken.’
Ze stak haar handen uit naar Thorliff, die ook tranen in zijn ogen had. Hij begroef zijn gezicht in Ingeborgs rok en zijn tranen mengden zich met die van zijn tante.
‘Als jullie zo doorgaan, ben ik straks doorweekt en moet ik me verkleden voordat ik naar buiten ga,’ zei Ingeborg terwijl ze de tranen uit haar ogen veegde.
Kaaren keek op en slikte. Toen glimlachte ze. ‘We zijn een triest stel, hè?’
‘Ja, maar dit zijn tranen van vreugde, helende tranen zoals Tante Gunhilde ze zou noemen.’ Ingeborg doelde op een lieve oude tante van Carl en Roald, die haar hele dorp met raad en daad bijstond. Ze zou haar wijsheid missen. Tante Gunhilde en Ingeborgs moeder hadden samen geprobeerd een goede, verstandige vrouw van Ingeborg te maken.
Ingeborg stond zichzelf echter niet toe ook maar een seconde aan thuis te denken. Als ze dat deed, zou ze niet meer huilen van vreugde, maar van verdriet en dat konden ze op dit moment niet gebruiken.
Ze keek naar Carl en Roald die achter de vrouwen stonden en ontevreden naar hen keken. Ze hadden alle bagage gehaald en de stapel was een enorme berg geworden.
‘Kom, we versperren de weg.’ Ongeduldig schudde Roald zijn hoofd.
Ingeborg kende die blik maar al te goed. Door die blik kreeg ze het gevoel dat hij dacht dat ze een domme gans was. Hij begreep haar echt niet.
‘Mevrouw Amundson heeft me een routebeschrijving gegeven naar een goedkoop pension. Ze zei dat het niet ver is, maar ik ben bang dat we een kar zullen moeten huren om al onze spullen mee te vervoeren. We hebben geluk dat er nog niets is gestolen.’
‘Ik zal met Kaaren en de baby vooruit gaan, dan hoeven we geen geld te verspillen aan karren en wagens. Daarom heeft God ons sterke ruggen gegeven – om dingen te dragen.’ Carl keek naar zijn oudere broer. Ze moesten zorgvuldig omgaan met hun geld en hij wilde niet worden beschuldigd van geldverspilling. ‘Ik weet zeker dat Kaaren snel beter zal worden nu we hier zijn. Ik vraag niet meer dan een dag en twee nachten rust.’
Carl zag Roald zijn armen over elkaar slaan en zijn hoofd buigen zodat zijn blauwe ogen onder de rand van zijn hoed door naar hem staarden. Het bleef even stil.
De twee broers waren partners en zo zou Carl zich ook gedragen. Hij rechtte zijn schouders. Zijn hele leven had hij moeten luisteren naar de wijsheid van zijn oudere broers, maar nu had hij zijn eigen gezin en hij was verantwoordelijk voor het welzijn van zijn vrouw en dochter.
‘Afgesproken?’ Carl stak zijn hand uit.
Roald aarzelde een fractie van een seconde en schudde zijn broer toen de hand. ‘Goed, afgesproken.’
Carl had de aarzeling van zijn broer wel gezien, maar besloot er geen aandacht aan te besteden. Hij was eraan gewend dat hij en zijn broers zich moesten bewijzen. Hij was zijn hele leven het kleine broertje geweest. Hier in Amerika zou het echter anders worden. Hier zouden hij en Roald als gelijken samenwerken en dat zou nu beginnen.
‘Kom, kjaere,’ zei hij tegen Kaaren. ‘Kun jij de baby vasthouden? Dan draag ik jullie. We zullen een warm bed zoeken en nog een fles melk kopen zodat je kunt aansterken. Misschien kunnen we zelfs eieren kopen voor bij de bloem en de suiker die we nog hebben.’
Kaaren keek naar Gunhilde en zei: ‘Ja, alles zal goed komen. Ik denk dat ik wel een stukje kan lopen.’
‘Nee, je moet je krachten sparen. Straks zal er weer kleur op je wangen komen en zal ik je weer horen lachen.’ Hij tilde haar op. ‘Je bent zo licht dat ik je wel in één arm kan dragen.’
‘Het heeft geen zin als ik hier blijf zitten. Ik loop liever mee zodat ik een koffer kan meenemen.’
Roald haalde een tas van een van de kleinere koffers. ‘Ingeborg, jij blijft hier met Thorliff.’ De grote man zwaaide de koffer op zijn schouder en pakte met zijn andere hand twee tassen.
‘Mag ik mee?’ vroeg Thorliff.
‘Nee, jij blijft hier en je loopt niet meer achter andere jongens aan. Heb je je lesje nog niet geleerd?’ Roalds borstelige wenkbrauwen raakten elkaar bijna toen hij ze fronste.
‘Ja.’ De kleine jongen friemelde aan de knopen van zijn jas.
‘We zijn zo terug.’ Carl glimlachte bemoedigend naar de kleine jongen. ‘Dan kun je ons helpen de spullen naar het pension te brengen.’
Thorliffs gezicht begon te stralen. ‘Schiet op!’
‘Ja, we zullen opschieten,’ beloofde Carl en hij liep met Kaaren in zijn armen achter Roald aan.
Ze verlieten het zandstenen gebouw via een kleine deur aan de zijkant. Toen ze weer in de straat Battery Walk waren, liepen de mannen richting Broadway, te midden van de honderden immigranten, roepende verkopers en zeelui met verlof.
Als het aan Carl had gelegen, waren ze blijven staan om naar de mensenmassa te kijken en te proberen hun talen te verstaan. Helaas moest hij goed kijken waar hij liep en voorkomen dat Kaaren en de baby ergens tegenaan stootten. Hij keek naar zijn vrouw en was blij dat er weer wat kleur op haar wangen was verschenen en dat ze voor het eerst in dagen geïnteresseerd om zich heen keek.
De baby werd onrustig. Haar zachte kreetjes zouden snel veranderen in een luid gehuil. Hoe was het mogelijk dat iets zo kleins zo veel lawaai maakte?
‘Ik ben bang dat ze weer honger heeft,’ zei Kaaren verontschuldigend.
‘Ze heeft altijd honger.’ Carls armen werden nu al moe en ze waren pas drie straten door. Hoe ver moesten ze nog?
‘Het spijt me,’ fluisterde Kaaren.
‘Dat is niet nodig.’ Carl probeerde haar anders vast te houden zodat hij gemakkelijker kon ademhalen. ‘Baby’s moeten honger hebben. Als jij net zo goed gaat eten als zij, zul je heel snel weer beter zijn.’ Na die zin was hij buiten adem.
Roald liep onverstoorbaar verder en leek de problemen van zijn broer niet eens op te merken. Carl bleef staan en leunde tegen een bakstenen muur. Hij moest even op adem komen. Waarom wachtte Roald niet op hem? Waarom keek hij niet eens om om te zien of ze nog wel achter hem liepen?
‘Zet me maar even op die trap,’ zei Kaaren met een knikje naar de trap voor een gebouw.
‘Nee, het gaat zo wel weer.’ Carl grijnsde naar haar terwijl hij probeerde diep adem te halen. ‘Als ik je als een zak graan over mijn schouder kon gooien, kon ik je wel een halve dag dragen.’
‘Het…’
‘Nee, dat moet je niet zeggen. Ik heb genoeg “het spijt me” gehoord voor de rest van mijn leven.’ Hij hield haar wat hoger in zijn armen en liep verder achter Roald aan. ‘We moeten die broer van me wel inhalen, want ik weet de weg niet.’
Op dat moment begon de baby echt te huilen en de voorbijgangers keken om. Carl haalde zijn schouders op en liep verder. Waar was Roald toch gebleven? Waarom had hij niet het fatsoen om even op hen te wachten? Op een hoek bleef Carl staan en hij keek alle kanten op. Daar, aan de linkerkant, zag hij de bovenkant van Roalds hoed boven de mensenmassa uit. Gelukkig was hij zo lang, anders hadden ze moeten wachten tot Roald erachter kwam dat ze hem uit het oog waren verloren.
Toen beide gezinnen en hun spullen naar het pension waren gebracht, aten ze een eenvoudige maaltijd van brood, kaas en melk voordat ze naar bed gingen.
Kaaren en de baby waren al lang in slaap gevallen toen Carl zijn onrustige gedachten kon kalmeren en zijn lichaam kon overgeven aan het comfort van een echt bed en een met stro gevulde matras. Hij rolde zich op zijn zij en sloeg een arm om het middel van zijn slapende vrouw. Ze waren in Amerika en al snel zouden ze op weg gaan naar het Westen. Prijs de Heer! Het was vreemd weer op het vasteland te zijn na twaalf dagen op de woelige zee. Als hij de maanden ervoor niet op de vissersboot van zijn oom had gewerkt, was hij waarschijnlijk even ziek geworden als Kaaren. Het had een paar weken geduurd voordat hij zeebenen had. Hij vroeg zich af of die zeebenen hem in het nieuwe land nog van pas zouden komen. Hij kon beter dankbaar zijn voor zijn sterke rug, die hij nodig zou hebben om alle hectaren land die hij voor zichzelf zou opeisen, te kunnen bewerken.
In gedachten bleef hij God danken en prijzen tot hij in slaap viel.
In het andere bed ging Ingeborg in gedachten terug naar de gebeurtenissen van die dag. Als iemand haar had verteld dat ze deze schokkende belevenissen zou meemaken, zou ze het nooit hebben geloofd. Ze draaide haar hoofd om. Ze was Thorliff kwijtgeraakt… maar Goddank hadden ze hem weer gevonden.
‘Oh.’ Ze probeerde een kreet te onderdrukken zodat ze haar slapende echtgenoot niet wakker zou maken.
‘Wat is er?’ Roald tilde zijn hoofd op.
Ingeborg beet op haar lip. Hij was nog wakker. Hoe kon ze hem vertellen waar ze aan dacht?
Hij rolde zich om zodat hij haar kon aankijken. ‘Heb je pijn?’
‘Nee, niet echt. Ik heb alleen een probleempje.’ Zelfs in het donker voelde ze zijn blik.
‘Dat hebben we allemaal.’
Ingeborg haalde diep adem en probeerde niet te zuchten. Ze mocht niet zuchten, want dat was zwakte, en niemand in de familie van deze man mocht zwakte tonen. Ze probeerde ergens anders aan te denken, maar Roalds blik was zo zwaar als een molensteen.
‘Toen Thorliff die appel pakte…’
‘Je zei dat hij hem van die jongens had gekregen.’
‘Ja, dat is ook zo, maar aangezien zij hem van de groenteboer hadden gestolen, vond ik dat het mijn taak was…’ Ze was even stil om moed te verzamelen. ‘Ik heb beloofd de appel te betalen.’
‘En hoe had je dat willen doen?’ Ze voelde zijn adem op haar gezicht terwijl hij tegen haar fluisterde.
‘Om precies te zijn: ik heb beloofd dat jíj zou betalen.’ Zo, ze had het gezegd.
‘Is dat alles? Waarschijnlijk heeft hij niet eens verstaan wat je zei. Vergeet het nou maar. Dit gebeurt elke dag. Ze zijn eraan gewend.’ Met een afwijzende snuif draaide hij zich om.
‘Maar… maar ik…’
‘Vergeet het. Ga slapen!’
Hij fluisterde, maar de woorden kwamen hard aan. Ingeborg wilde niets liever dan slapen, maar hoe kon ze dat doen? Ze had geleerd dat ze haar beloftes moest nakomen.
‘God in de hemel,’ bad ze in stilte, ‘wat moet ik doen? Ik heb gezegd dat ik zou betalen – nee, ik heb gezegd dat mijn man zou betalen, maar hij weigert dat te doen. Ik heb het beloofd. Mor heeft me geleerd naar mijn man te luisteren, maar in dit geval heeft ze ongelijk. Ik heb het beloofd.’
Ze hoorde haar man zacht snurken en wist zeker dat hij nu wel sliep. Daar lag ze dan. Ze wilde graag slapen, maar ze moest steeds denken aan die appel. Wat had Thorliff toch een problemen veroorzaakt!
De baby begon te huilen. Al snel hoorde Ingeborg het geluid van Kaaren die naar haar kind toe liep om het te voeden. Het waren zachte, huiselijke geluiden. Kon ze die appel nu maar vergeten!
Vlak voordat ze in slaap viel, wist ze wat ze moest doen.
De volgende morgen stond Carl stilletjes op, liet zijn slapende vrouw en dochter liggen en liep achter Roald aan de trap af. De zon was nog niet boven de horizon uit gekomen toen ze de deur uit liepen en zagen dat de hele stad onder een witte deken lag. Verdwenen waren de vuile straten en de rommelige stoepen. Zelfs de straatlantaarns droegen een witte hoed.
‘Kijk nou!’ Roald keek de straat in en zag een melkboer bij de stoeprand staan. Zelfs van waar de mannen stonden zagen ze de stoomwolkjes uit de neusgaten van de paarden komen.
‘Dacht jij dat het nooit sneeuwt in New York?’ Carl wreef zijn handen tegen elkaar.
‘Nei, maar gisteren was het een lentedag en vandaag is het weer winter.’
‘Het grootste deel van de sneeuw zal verdwijnen als de zon opkomt.’ Carl liep de treden voor de ingang van het pension af. ‘Laten we een fles melk halen, en wat eieren als de melkboer die ook verkoopt. Ik wil niet dat Kaaren vandaag naar buiten gaat. Ze moet rusten.’
‘Je hebt gelijk.’ Roald keek zijn broer aan alsof hij probeerde te ontdekken waarom hij zo was veranderd. ‘Ik heb een bakkerij gezien wat verder die kant op. Die zal straks wel opengaan. Als Kaaren nu geen trek heeft, zal ze dat wel krijgen als ze vers brood ruikt.’
‘Ze doet haar best.’
‘Dat weet ik. Laten we kijken of we het soort voedsel kunnen vinden dat we nodig hebben na die slappe kost op het schip. Het is niet gek dat ze haar eetlust kwijt is.’ Roald stak zijn handen in zijn zakken. ‘Ik ben zo terug. Na het eten zullen we het kantoor zoeken dat mevrouw Amundson ons heeft gewezen en waar we het Amerikaanse burgerschap kunnen aanvragen. Het heeft geen zin daarmee te wachten tot we in Dakota zijn.’ Hij knikte naar zijn broer en liep met lange passen door de straat.
Carl stak zijn handen in zijn zakken en hoorde de munten rinkelen. Gelukkig had mevrouw Amundson hen naar een plek gebracht waar ze hun Noorse geld konden omruilen voor Amerikaanse dollars. Ze hadden vreselijke verhalen gehoord over immigranten die een paar uur nadat ze het schip hadden verlaten door oneerlijke geldhandelaars waren bedrogen en bijna al hun geld waren kwijtgeraakt.
‘Het is net als dat bijbelverhaal,’ mompelde hij in zichzelf. ‘De geldwisselaars zijn er altijd op uit de onschuldigen te beroven.’ Maar hij had in elk geval munten om de melk te betalen, hoewel hij geen idee had hoe hij moest weten hoeveel de melkboer wilde hebben en welke munten hij hem moest geven. ‘God dag,’ begroette hij de melkboer toen hij bij de kar was.
‘Aye.’ De man tikte zijn hoed aan.
‘Ik wil graag melk kopen.’
De man schudde zijn hoofd. ‘Als u wilt dat ik u versta, zult u toch echt Engels moeten spreken.’
Carl glimlachte en haalde zijn schouders op. Toen wees hij naar de melkflessen en keek naar de room die boven in de hals zat. Hij hield twee vingers op. De man knikte en zei de prijs.
Carl haalde een handvol geld uit zijn zak en hield het de man voor.
De melkboer glimlachte en Carl zag dat hij een voortand miste. Aan de lichtjes in zijn ogen zag hij dat de man hem begreep. Hij haalde wat wisselgeld uit zijn zak en liet twee koperen munten zien. ‘Daar moet je er twee van hebben.’
Carl knikte en zocht de munten op. Nu moest hij de man nog om eieren vragen. Nadenkend krabbelde hij in zijn baard. ‘Heeft u ook eieren?’
De man schudde zijn hoofd en haalde zijn schouders op. Toen gebaarde hij Carl mee te komen naar de achterkant van zijn kar. Daar liet hij zijn koopwaar zien en Carl wees naar de eieren in een houten mand en stak zes vingers op.
De melkboer glimlachte opnieuw en pakte het gevraagde aantal. Net als daarvoor liet hij Carl zien hoeveel geld hij wilde hebben.
‘Mange takk,’ zei Carl met een dankbare glimlach. Hij wist zeker dat deze man eerlijk was.
Voorzichtig stopte hij de eieren in de zakken van zijn zwarte jas en hij hield de melkflessen in zijn linkerarm. Toen deed hij een paar stappen achteruit zodat de melkboer verder kon gaan met zijn levering. De man zette drie volle flessen op de stoep en nam de lege mee. De flessen rinkelden tegen elkaar toen de kar verder reed en hier en daar bij een huis stopte.
Carl schudde zijn hoofd. Zou de melk in Oslo op dezelfde manier worden rondgebracht? Hij haalde zijn schouders op. In de stad kon men natuurlijk geen eigen koeien houden zoals op het platteland. Ze hadden nog veel te leren over het leven in Amerika.
Hij liep terug naar de ingang van het pension. Hij kon bijna niet wachten tot hij kon ontbijten en daarna New York ontdekken. Was Kaaren maar sterk genoeg om met hem mee te gaan!
Beide vrouwen waren opgestaan en aangekleed en Ingeborg was bezig Kaarens haar te vlechten toen Carl hun kamer op de derde verdieping in kwam. Hij keek om zich heen en zag dat de kamer was opgeruimd voor zover dat mogelijk was met al hun bagage.
‘Onkel Carl!’ Thorliff sloeg zijn armen om de knieën van zijn oom. ‘Je was weg!’
‘Maar ik ben snel weer teruggekomen en kijk eens wat ik heb meegenomen.’ Carl haalde twee bruine eieren tevoorschijn. ‘Ik ga naar beneden om mevrouw Flaksrude te vragen of ik ze mag koken. Dan kunnen we er elk een opeten en Tante Kaaren mag er later nog een.’
‘O, verse eieren, wat heerlijk!’ Kaaren glimlachte naar haar man.
Thorliff liet de knieën van zijn oom los en tikte op zijn jaszak.
‘Voorzichtig. Ik wil niet dat deze waardevolle dingen breken. Kom, dan kun je me helpen ze te koken.’ Carl zette zijn hoed af en legde de eieren daar voorzichtig in. Met de hoed in zijn ene hand en Thorliffs hand in de andere liep hij de kamer uit; de vrouwen hoorden hem in de gang met de jongen kletsen.
‘Er zit je iets dwars,’ zei Kaaren tegen Ingeborg terwijl ze een lok haar die maar niet in de krans van vlechten wilde blijven zitten terugstopte.
‘Nei, er is niets.’ Ingeborg legde de borstel en kam op de wastafel naast de grote witte kan waarin ze warm water had gehaald om zich te wassen. Ze kon haar handen niet stilhouden, dus zette ze de kan terug in de kom en de kom precies in het midden van de eikenhouten wastafel.
‘Staat hij zo goed?’
Ingeborg hoorde de plagerige toon in de stem van haar schoonzus. Ze sloeg haar handen tegen elkaar om te stoppen met zinloze handelingen en liep naar het raam. ‘Heb je gezien dat het heeft gesneeuwd? Kijk, aan de overkant staat een man die bezig is een soort marktkraam op te zetten.’
‘Ingeborg, wat is er aan de hand?’ vroeg Kaaren.
Even aarzelde Ingeborg, maar toen stroomden de woorden uit haar mond. ‘Ik heb beloofd de groenteboer te betalen voor de appel die Thorliff heeft gekregen, maar ik heb geen geld en Roald zegt dat het niets voorstelt. Hij weigert naar hem toe te gaan en te betalen, maar ik heb het beloofd!’ Ze zuchtte en draaide haar rug naar het raam. ‘Wat moet ik doen?’ Ze voelde het gewicht van deze zorgen op haar schouders drukken. Hoe kon een rood appeltje zo veel problemen veroorzaken?
‘Ik heb wat geld. Ik betaal die appel wel,’ bood Kaaren aan.
‘Heb jij eigen geld?’
‘Mijn mor vindt dat een vrouw wat geld moet hebben voor noodgevallen. Toen ik met Carl trouwde, heeft zij ervoor gezorgd dat ik ook wat kreeg.’
‘Maar dat geld is van jou. Dat kan ik niet aannemen.’
‘Het is van óns. Nadat je zo veel voor mij hebt gedaan, kan ik best wat terugdoen.’ Kaaren wilde opstaan, maar Ingeborg gebaarde haar te blijven zitten. ‘Ik weet het, ik moet mijn krachten sparen. Daar, onder in die zwarte leren koffer, zit een handtas. Carl heeft het geld in Castle Garden voor me gewisseld.’
‘Weet hij dat je het hebt?’
Kaaren knikte. ‘Hij vindt het goed. We kunnen hem wel vragen het te gaan betalen.’
Ingeborg schudde haar hoofd. ‘Nee, hij en Roald hebben vandaag veel te doen. Ik wil hem hier niet mee lastigvallen.’ Ze haalde het tasje tevoorschijn en liet de munten op haar hand vallen. ‘Het zal toch niet meer zijn dan twee of drie van die koperen munten?’ Ze stopte een paar muntjes in haar eigen tas en legde Kaarens tas weer in de koffer. ‘Mange takk. Dat is een enorme opluchting. Ik zal je zo snel mogelijk terugbetalen.’
‘Ben je gek? Misschien vinden we wel een met goud bestrate weg en kunnen we dat tasje zo weer bijvullen.’ Kaaren legde haar enkels over elkaar en legde haar handen gevouwen op schoot. ‘Wat is het toch fijn weer op vaste grond te staan. Ik denk niet dat ik ooit in een roeiboot een meer op wil.’ Ze was even stil en keek naar Ingeborg. ‘Hoe ga je die groenteboer opzoeken?’
Ingeborg keek haar niet aan en Kaaren zette haar voeten weer op de grond. ‘Je wilt toch niet alleen gaan?’ De baby begon te huilen vanwege de angst in haar stem.
‘Je hoeft niet van streek te raken, Kaaren. We hebben het er later wel over.’
De baby ging zo hard huilen dat de vrouwen niet hoorden dat de deur openging.
‘Volgens mij voelt iemand zich een stuk beter dan gisteren,’ zei Roald terwijl hij twee knapperige warme broden aan Ingeborg gaf. ‘Ik zie dat Carl inderdaad melk heeft gekocht.’
‘En eieren,’ zei Kaaren zacht.
‘Carl en Thorliff zijn naar beneden gegaan om mevrouw Flaksrude te vragen of ze de eieren mogen koken.’ Ingeborg hield een van de broden bij haar gezicht en rook eraan. ‘Ze kunnen maar beter snel terug zijn, anders eet ik deze helemaal zelf op.’ Het liefst had ze er direct een stuk afgebroken en opgegeten. Het rook zo heerlijk. Het zou niet lang meer duren voor ze haar eigen brood zou bakken in haar eigen huis op haar eigen land.
Ze keek op naar Roald die haar fronsend aankeek. Zijn wenkbrauwen raakten elkaar bijna in het midden en dat was altijd een slecht teken. Wat had ze nu weer verkeerd gedaan?
‘Dit is voor ons allemaal en er komt niets bij tot het avondeten.’ Roald trok zijn jas uit en hing die aan een van de haken bij de deur.
Ingeborg beet op haar tong om niet te zeggen wat ze dacht, en knikte. ‘Natuurlijk.’ Begreep hij niet dat ze het niet echt meende? Wanneer zou ze leren dat haar man, hoe geweldig hij ook was, geen grapjes maakte en het niet waardeerde als een ander dat wel deed?
Ze keek Kaaren aan en zag dat ze glimlachte voor ze weer naar de baby keek. Gelukkig was er tenminste iemand die de humor ervan inzag.
‘Far, Far, de eieren zijn klaar.’ Thorliff kwam de kamer in en sloeg zijn armpjes om de benen van zijn vader heen. ‘Onkel Carl heeft gezegd dat we er allemaal eentje mogen! Een heel ei!’ Stralend keek hij op naar zijn vader. ‘We hoeven niet meer van die vieze pap te eten zoals op de boot.’
‘Je moet dankbaar zijn voor al het eten dat je krijgt,’ zei Roald terwijl hij zijn zoon losmaakte van zijn benen. ‘God geeft ons eten omdat Hij zo goed voor ons is.’
‘Ja, ik ben dankbaar.’ Thorliff liet zijn vader los, boog zijn hoofd en stopte zijn duim in zijn mond.
‘Alleen baby’s duimen,’ bulderde Roald. Het leek wel op de stem van God.
Thorliff haalde zijn duim uit zijn mond, hield zijn hand achter zijn rug en liet zijn kin op zijn borst vallen.
‘Ik heb nog iets meegenomen.’ Carl haalde een stomende kan achter zijn rug vandaan.
‘Koffie! Ik dacht al dat ik dat rook, maar ik vertrouwde mijn eigen neus niet.’ Kaaren stak haar handen uit. ‘Zal ik inschenken?’
Ingeborg maakte een tas open en haalde er de bekers uit die ze tijdens de reis hadden gebruikt. Eieren, brood, koffie en melk met echte room − na de lange reis was dit een feestmaal. Vandaag was het gemakkelijker God te danken voor het eten dan aan boord van het schip.
Zodra de maaltijd op de tafel was klaargezet, boog Roald zijn hoofd om te bidden. Hij mompelde snel: ‘I Jesu navn går vi til bords…’ Na het gebed vielen ze aan alsof ze al dagen niet gegeten hadden.
Ingeborg keek stiekem naar Roald. Durfde ze hem nog eens te vragen de groenteboer te betalen? Nu was hij in een goede bui. Ze veegde haar mond af met een servet en probeerde de woorden en de moed te vinden het hem te vragen. Ze vond echter geen van beide. Ze voelde zich net een kind dat was verdwaald in de mist en hoopte dat het geen slecht voorteken was.
Ingeborg rechtte haar schouders. Ze was vastbesloten een manier te vinden om haar woord te houden en de man te betalen. Hopelijk zou Roald niet eerder terugkomen dan zij. Als hij haar zou vragen waar ze was geweest, zou ze namelijk niet tegen hem liegen, hoe boos hij ook zou worden. Ingeborg herinnerde zich de blik in zijn ogen toen hij dacht dat ze Thorliff kwijt was, en huiverde.
Hij had echter niet gezegd dat ze niet mocht gaan. Hij had alleen gezegd dat hij het niet zou doen. Die gedachte troostte haar terwijl ze de laatste korst van haar brood opat. Plotseling smaakte het niet meer zo lekker.
Toen de mannen waren vertrokken met de belofte zo snel mogelijk terug te komen, veegden de vrouwen de kruimels op en wasten ze de kopjes af. Daarna zette Ingeborg Thorliff naast Kaaren op de bank en ze beloofde hem dat Tante Kaaren wel een verhaaltje zou vertellen.
Zelf trok ze haar zwarte jas aan, deed haar blauwe sjaal om en boog zich iets voorover om in de spiegel te kunnen kijken terwijl ze haar hoed op haar hoofd vastspeldde. Daarna maakte ze een knotje van haar vlechten zodat haar haren niet in de wind zouden wapperen. Ondertussen voelde ze Kaarens blik in haar rug.
‘Zeg maar niets.’ Ingeborg knikte naar Thorliff, die nieuwsgierig naar zijn moeder keek.
‘Mag ik mee?’ vroeg de kleine jongen op een toon die duidelijk maakte dat hij het antwoord al wist.
‘Deze keer niet, den lille. Misschien een andere keer. Tante Kaaren zal je het verhaal vertellen over de jongen die in de put werd gegooid omdat hij zijn broers had geplaagd.’
‘Echt waar?’ Thorliff nestelde zich tegen zijn tante aan.
‘Ja, dat ga ik doen.’
Toen Ingeborg de bezorgdheid in Kaarens ogen zag, aarzelde ze even. Dat duurde echter niet lang. Ze stak haar handen in haar zakken om te controleren of haar wanten daarin zaten en opende de deur voordat ze de moed zou verliezen.
‘Luister goed naar je tante,’ zei ze tegen Thorliff. Toen rechtte ze haar rug en liep weg als iemand die naar het vuurpeloton loopt en hoopt dat rechte schouders haar gratie kunnen opleveren.
Toen ze op de besneeuwde stoep stond, ging ze linksaf en probeerde de weg te vinden die ze de dag ervoor had gelopen. Had ze nu maar beter om zich heen gekeken en de weg onthouden! Castle Garden was echter niet moeilijk te vinden. Ze keek op naar een woord op een bord dat op de hoek stond en wenste dat ze het kon lezen. Ze keek terug naar het pension en probeerde te onthouden hoe de straat eruitzag. Ze hoefde alleen maar terug te gaan naar Castle Garden, naar de groenteboer te lopen, hem te betalen en terug te gaan naar deze straat. Dat was het.
Toen ze Castle Garden na een uur zoeken nog steeds niet had gevonden, bedacht ze dat Roald misschien wel gelijk had gehad. Was het echt zo belangrijk de groenteboer te betalen?