22
‘Vandaag gaat het gebeuren.’
Ingeborg keek Roald vragend aan. ‘Wat?’
‘Vandaag brengen we de nokbalk aan.’ Roald gooide de prut uit zijn koffiekopje en haalde wat van zijn tong af. ‘Denk je dat het ons vieren samen met de paarden zal lukken?’
‘We kunnen het dak nog steeds plat maken met alleen de ene kant wat hoger dan de andere.’ Carl wreef met zijn duim over zijn kaak.
‘Dat weet ik, maar met een puntdak hebben we extra ruimte, en die hebben we echt nodig. Anders moeten we de muren hoger maken.’ Roald wist dat het voldoende was een staldak op het huis te maken, maar als het huis een puntdak had kon iedereen zien dat de man die daar woonde wat extra’s had gedaan om van zijn huis een thuis te maken. Het was al erg genoeg dat ze geen dak van dakspanen konden maken, maar dat ze zich moesten behelpen met graszoden. Even dacht hij aan de daken in Noorwegen. Die waren gemaakt van overlappende rijen leisteen of dakspanen en ze waren scherp gepunt zodat de sneeuw er vanaf kon glijden. Hij besloot dat hij zo snel mogelijk ook zo’n dak zou maken.
Hij keek naar de muren. Later zou hij een houten huis bouwen. Waarom stond hij tijd te verspillen met dagdromen? Hij stond op. ‘Laten we er dan maar aan beginnen.’
De mannen spanden de paarden in en reden naar het laatste stuk land waar ze zoden van hadden afgesneden. Ze haalden de zoden op en reden terug naar het huis. Toen gingen de mannen op de wagen staan en stapelden de zoden schuin op elkaar met het hoogste punt aan de westkant van het huis. Aan de oostelijke kant, waar de open haard zou komen, plaatsten ze een balk van de ene muur naar de andere, waaraan ze een tweede balk konden vastmaken. In die balk maakten ze een inkeping voor de nokbalk. Het geluid van de hamers dreunde door de lucht toen ze de paar spijkers die ze zelf hadden gemaakt in het hout sloegen.
Toen het eten klaar was stapten de mannen achteruit. Roald knikte. ‘Ja, dat zit goed,’ zei hij terwijl hij Carl aankeek. ‘Wat denk jij?’
‘Ik wou dat we een opening in de westelijke muur konden maken zodat er meer licht binnen kan komen.’
‘Ja, maar één raam is voldoende. We moeten het er maar mee doen.’
De mannen spraken verder terwijl ze aten en zodra ze klaar waren met eten gingen ze weer aan het werk. Ze zetten de wagen met de balk parallel aan de noordelijke muur.
‘Kaaren, Ingeborg, we hebben jullie nodig.’ Roald vond het vreselijk de vrouwen om hulp te moeten vragen, maar als zij hem niet hielpen, zou hij Joseph Baard opnieuw moeten lastigvallen.
Toen de vrouwen klaarstonden keek hij van hen naar de balk en de muur.
‘Wij tillen hem op, dan houden jullie hem op zijn plaats tot wij op de ladder staan en hem naar de top kunnen dragen. Als jullie op de kar staan, zijn jullie wel groot genoeg.’
‘Als hij valt, moeten jullie opzij stappen,’ beval Carl. ‘We willen niet dat jullie je botten breken.’
Ingeborg en Kaaren knikten.
‘Thorliff, jij houdt de hoofden van de paarden vast,’ zei Roald. ‘Geef ze maar wat haver, dan blijven ze wel staan.’
Ingeborg wilde iets zeggen, maar beet op haar tong. Stel dat de paarden vooruitsprongen en over de jongen heen liepen! Hij zou niet op tijd opzij kunnen springen. Ze moesten de balk goed vasthouden.
‘Ik tel tot drie.’ Carl pakte de ene kant van de balk en Roald de andere. Kaaren en Ingeborg stonden tussen hen in. De wagen voelde hol aan onder hun voeten.
‘Een, twee, drie.’ Met een enorme krachtsinspanning trokken de mannen de balk tot heuphoogte, toen tot borsthoogte en ten slotte tot boven aan de muur.
‘Hou vast.’ Roald wachtte tot de vrouwen de balk goed vast hadden voordat hij van de kar af stapte en de ladder op klom. Carl deed hetzelfde aan de andere kant van het huis.
Belle stampte met haar hoef toen er een vlieg op haar been kriebelde en Bob zette een stap vooruit, waardoor de wagen begon te wiebelen.
‘Ho!’ Thorliff trok aan de teugels.
Kaaren raakte uit balans op de bewegende kar en liet de balk bijna uit haar handen glijden. Ingeborg stond echter steviger op haar voeten en duwde de heen en weer zwaaiende balk wat harder omhoog. Toen hervond Kaaren haar evenwicht en ze had de balk net weer stevig vast toen de kar nog eens wiebelde.
‘Heb je hem?’ Carl rende de laatste drie sporten van de ladder op en wierp zichzelf bijna over de muur om de balk te pakken.
‘Hou die paarden vast!’ bulderde Roald zo hard als de donder uit de hemel. Hij pakte zijn kant van de balk en even keken de volwassenen elkaar hijgend aan.
‘God zij dank,’ fluisterde Kaaren.
‘Amen.’ Carl haalde diep adem en glimlachte naar zijn vrouw. ‘Is alles goed?’
‘Ja, maar het scheelde maar een haartje.’
‘Goed gedaan, Thorlie.’ Ingeborg klopte haar handen af en klom van de kar.
‘Ze vinden vliegen niet leuk.’ Thorliff keek op naar zijn moeder, zijn handen nog steeds om de teugels geklemd. ‘Belle werd gebeten door een dikke paardenvlieg. Ik heb het gezien.’ Zijn onderlip trilde. Hij keek op naar de mannen op de ladders alsof hij bang was dat zijn Far naar beneden zou komen om hem een pak slaag te geven.
Ingeborg kon zich niet herinneren dat Roald Thorliff ooit had geslagen. Die jongen deed zo zijn best! ‘Je hebt het goed gedaan, zoon van me. Heel goed.’ Ze zei het bewust zo hard dat Roald het kon horen en ze hoopte dat hij de hint zou begrijpen.
‘Ik denk dat er nog wel een pannenkoek over is van het ontbijt. Die lust die jongen die ons zo goed heeft geholpen vast wel.’ Kaaren ging naast Ingeborg en Thorliff staan. ‘Zet de paarden maar in de schaduw en kom dan met me mee.’
Ingeborg en Kaaren liepen terug naar het vuur. ‘Mange takk.’
‘Ja, jij ook. Ik had steviger moeten gaan staan.’ Kaaren wierp een blik over haar schouder. ‘Ik heb hoogtevrees. Kijk die mannen toch de ladders op en af klimmen. Dat is niets voor mij.’ Ze huiverde.
Ingeborg gaf geen antwoord. Ze wist dat ze op ladders en daken zou klimmen als dat nodig was. Ze had altijd beter in bomen kunnen klimmen dan haar broers, hoewel ze dat nooit aan haar moeder had verteld.
Roald en Carl duwden de balk langzaam verder, zetten hem vast met pinnen en verzetten de ladders om het proces te herhalen tot de balk eindelijk op zijn plaats viel.
Thorliff juichte en Ingeborg en Kaaren klapten in hun handen. De mannen zetten hun hoed af en veegden met hun mouw het zweet van hun voorhoofd.
‘Dank U wel, God,’ mompelde Kaaren.
‘Uff da.’ Roald schudde zijn hoofd. ‘Wat was dat zwaar.’
‘Ja, maar het is ons gelukt, in één keer.’ Carl zette zijn hoed weer op en trok de rand recht. ‘Nu kunnen we de dakspanten aanbrengen en dat gaat veel sneller.’
‘Als jullie me verder niet nodig hebben, zal ik iets heel lekkers voor jullie klaarmaken.’ Kaaren draaide zich om en op dat moment begon Gunnie te huilen. ‘Nadat ik haar gevoed heb,’ voegde Kaaren eraan toe.
Toen de avond viel zaten alle dakspanten − sommige daarvan waren gebogen en knoestig zoals takken nu eenmaal zijn − op hun plek, en de mannen hadden ook enkele dwarsbalken aangebracht. Ingeborg en Thorliff hadden de mannen erbij geholpen door spullen te halen en aan te geven.
Ingeborg keek verlangend naar de ladder. Zij kon de dwarsbalken net zo goed vastzetten als de mannen, want er was geen kracht maar alleen handigheid voor nodig. Dan zouden de mannen tijd hebben om verder te gaan met ploegen.
Na de heerlijke maaltijd die Kaaren had klaargemaakt verzamelde Ingeborg al haar moed en vroeg: ‘Willen jullie niet liever verder gaan met ploegen?’ Toen de mannen haar vragend aankeken vervolgde ze: ‘Nu de dakspanten op hun plek zitten, kan ik de dwarsbalken wel doen. Thorliff kan me erbij helpen, dan kunnen jullie…’
‘Het antwoord is nee en hierbij is de discussie gesloten. Een vrouw hoort niet op een dak.’ Roald keek haar aan alsof ze had voorgesteld dat hij de volgende dag zou koken terwijl zij het land omploegde.
Ingeborg stond op en klopte het stof van haar rok. ‘Ik ga even een stukje wandelen.’
Terwijl ze wegliep hoorde ze hem nog net ‘dwaze vrouw’ zeggen. Ze wilde alleen maar helpen! Wat was daar mis mee? Mannen waren zo koppig en het vertrek uit Noorwegen had daar niets aan veranderd. Ze legde haar handen om haar ellebogen. De onderkant van haar rok was al nat van de dauw en de sterren leken zo laag te hangen dat ze ze bijna uit de lucht leek te kunnen pakken om ze in haar zak te stoppen. Ze sloeg een mug weg en liep verder. Ze was niet bang om te verdwalen, want hun kampvuur was als een baken op de prairie. Als ze maar uit het lange gras bleef was er niets aan de hand.
Ze snapte Roald niet. Wat maakte het uit wie wat deed? Het ging er toch om dat het werk werd gedaan?
Toen ze terugkwam in het kamp legden Roald en Carl net hun gereedschap neer.
‘Mor,’ riep Thorliff toen hij haar zag, ‘waar was je? Tante Kaaren heeft römmegrot gemaakt.’
‘Die was vast erg lekker, maar nu moet je snel gaan slapen. Ik kom zo met je bidden.’
Ingeborg schonk een kop koffie in en klom achter Thorliff aan de huifkar in. Ze ging naast zijn bed zitten, trok haar knieën op en leunde met haar kin op haar knieën terwijl de jongen bad. Toen baden ze samen het Onze Vader en de eeuwenoude woorden gaven rust in haar hart. Was alles wat er gebeurde Gods wil, zoals haar moeder altijd had gezegd, of had de mens er invloed op? Ze gaf de kleine jongen een nachtzoen, trok haar nachtpon aan en ging liggen op het bed waar zij en Roald sliepen. Ze vroeg zich af hoe ze haar man kon laten inzien dat haar voorstel helemaal niet zo gek was.
Het duurde nog twee dagen voordat het dak klaar was. De frustratie over alle tijd die hij op het veld miste was duidelijk van Roalds gezicht af te lezen. Ze werkten zo snel ze konden.
‘Uff da,’ hoorde Ingeborg Roald zeggen. Ze keek op en zag hem zijn been uit een gat in het dak halen. De dwarsbalken eronder waren gebroken. Door de opening in de muur waar de open haard zou komen zag ze de zoden hangen.
De mannen haalden wat graszoden weg, repareerden het gat en legden de zoden er weer op.
‘Ik dacht dat het dak zo sterk was dat er een buffel overheen kon lopen,’ zei Carl later tegen Kaaren.
‘Gelukkig is er niemand gewond geraakt.’ Kaaren keek naar het dak. ‘Het is bijna klaar. Het ziet er al uit als een echt huis.’
‘Ja, een huis met een hooiveld als dak.’ Roald trok zijn broekspijp omhoog en zag dat er bloed aan zijn laars zat. ‘Uff da,’ mompelde hij opnieuw en hij ging op zoek naar een doek en wat water.
‘Dat kun je wel zeggen, ja.’ Ingeborg pakte de pan uit zijn handen, wees naar een houten kruk en liep naar de huifkar om een schone doek te halen die ze als verband kon gebruiken. Wat was die man eigenwijs! Het moest pijn gedaan hebben, maar hij had niets laten merken. Terwijl ze de wond verbond beet ze op haar tong om er niets over te zeggen. Daar werd ze steeds beter in.
‘Ik vind dat we een feestje moeten vieren als we in het huis gaan wonen,’ zei Kaaren de volgende morgen. Toen niemand haar tegensprak vervolgde ze: ‘Goed dan. Ik zal naar de Baards lopen om hen uit te nodigen. Wanneer kunnen we dat het best doen?’
‘We hebben geen tijd voor feestjes. We hebben al te veel tijd verspild.’ Roald at verder alsof de discussie daarmee gesloten was.
‘Wacht even, broer,’ protesteerde Carl. ‘Ik vind het wel een goed idee. We moeten de Heer danken voor alles wat Hij ons heeft gegeven, en wat plezier zal ons ook geen kwaad doen.’
Kaaren ging naast haar man staan. ‘Dat is waar.’
Ingeborg keek zwijgend toe. Zou Roald toegeven aan zijn broer?
‘De Baards kunnen geen dag vrij nemen. Ze liggen nog verder achter dan wij.’
‘We kunnen het toch vragen?’ Kaaren keek naar de kippen die in de tuin liepen te scharrelen. ‘Die haantjes zijn groot genoeg om gebakken te worden en ik denk dat we al voldoende aardappelen hebben voor een maaltijd. Wat denk jij, Inge?’
Ingeborg haalde haar schouders op, maar Kaaren zag aan haar gezicht dat ze het met haar eens was.
‘Goed, dat is dan afgesproken.’ Iedereen keek naar Roald.
‘Als we hier de hele ochtend blijven staan komt het dak nooit af.’ Met grote passen liep Roald naar het huis en hij sjouwde de eerste stapel graszoden van de wagen op het dak.
Kaaren keek van Carl naar Ingeborg en naar Roald. ‘Aanstaande zondag?’ Ze knikten alle drie.
Een paar dagen later brachten ze alle dozen en koffers naar het huis dat nu helemaal af was en stapelden ze tegen een muur op. De mannen waren van plan bij de achterste muur twee bedden te maken voor de volwassenen. De kinderen zouden op kleinere bedjes slapen die overdag onder de twee grote bedden konden worden geschoven.
‘Waar is Ingeborg?’ vroeg Roald toen hij de dag voor het feest naar het kamp kwam voor het eten.
‘Ze is met Thorliff naar de rivier. Ze zei dat het een verrassing was, maar je kent Thorliff. Hij kan zijn mond niet houden.’ Kaaren veegde wat as van haar gezicht.
Er hingen stroken hertenvlees op het droogrek, naast de vissen die Ingeborg en Thorliff bijna elke morgen vingen. Het was augustus en in deze hitte was de wind even vaak een zegen als een vloek.
Ze waren halverwege de maaltijd toen Ingeborg aan kwam lopen. Ze had een emmer bij zich waarin een grote tak zat. Thorliff had ook iets in zijn hand.
Roald en Carl keken elkaar vragend aan, maar Kaaren wist direct wat het was. Dus daarom had Ingeborg een kuil bij het huis gegraven!
Ingeborg zette de emmer in de schaduw van het huis en nadat ze haar handen had gewassen ging ze bij de anderen bij het kampvuur zitten.
‘Waar ben jij mee bezig?’ vroeg Roald met zijn mond vol brood.
‘Eten, net als jij.’ Ingeborg gaf Thorliff een bord vol eten aan en schepte ook voor zichzelf op.
Roald zei niets, maar zijn gezicht sprak boekdelen.
‘Far, we hebben…’
Ingeborg legde een vinger op haar lippen. ‘Dat is een verrassing.’
‘Hebben jullie een boom uitgegraven?’ Roald zette zijn bord op zijn knieën.
‘Ja, voor de westelijke hoek van het huis. Het is maar een populier. Een kleintje. Ik wil eigenlijk een eik, maar dat zal moeten wachten tot de herfst of de volgende lente.’
‘Hij gaat dood in de zon.’
‘Niet als ik hem afscherm en voldoende water geef. Je zult het zien.’
‘Mor zei dat ik paardenmest in het gat moet doen,’ zei Thorliff. ‘We gaan nog meer bomen planten, overal om het huis heen.’
Roald schudde zijn hoofd. ‘Wat een tijdverspilling,’ mompelde hij terwijl hij naar de ossen liep om ze voor de ploeg te spannen.
Misschien wel, misschien niet, dacht Ingeborg. Als de boom doodging, zou ze gewoon een nieuwe planten. Ze moest en zou bomen en bloemen om haar huis heen hebben! Ze keek naar de tuin waar haar goudsbloemen net begonnen te bloeien. De gele bloemen en het donkere groen van de bonenplanten waren een prachtig gezicht. Ingeborg had wat zaad achtergehouden zodat ze dat kon geven aan andere vrouwen die onderweg naar het westen waren. Een bloeiende plant kon een graszodenhuis veranderen in een thuis.
Carl hielp haar het jonge boompje te planten. ‘We moeten een windscherm maken van het doek van de huifkar. Hij zal wel veel water nodig hebben.’
‘Dat weet ik. Het was beter geweest hem in de herfst te verpoten, maar ik wilde iedereen verrassen en ik heb gewoon een boom bij het huis nodig. Over een paar jaar zal hij hoger zijn dan het huis en dan geeft hij ons schaduw in de zomer.’ Ze veegde het zweet van haar voorhoofd. ‘En die schaduw kunnen we goed gebruiken.’
‘Daar heb je gelijk in.’ Kaaren was met Gunnie op haar heup bij hen komen staan.
Ze lieten Thorliff de grond met zijn blote voetjes aanstampen. Hij lachte toen de modder tussen zijn tenen door kroop, spetterde met het water en lachte hardop. Gunnie zwaaide met haar mollige armpjes en kirde alsof ze net zo genoot als Thorliff.
Ingeborg dankte God in stilte voor de kinderen. Ze kietelde Gunnie onder haar kin en lachte met het kindje mee.
Toen gingen ze alle drie weer aan het werk.
De volgende morgen hingen de bladeren van de populier slap. Tot nu toe was een van Thorliffs klusjes het waswater in de tuin over zo veel mogelijk planten te verdelen, maar Ingeborg besloot dat al het water voortaan voor de boom zou zijn.
De volgende dag arriveerden de Baards en toen begon de pret. De mannen praatten over gewassen en graszoden en de vrouwen deelden de problemen en successen van een thuis maken op de prairie.
Penny nam de jongens mee om te gaan spelen en beloofde dat ze de wateremmers zouden vullen. Toen het eten op het vuur stond, liet Ingeborg Agnes de tuin zien. Samen plukten ze bonen en trokken ze wortels uit de grond voor het avondeten.
‘Heb je weleens bonen gedroogd?’ vroeg Agnes terwijl ze een handvol prachtige bonen liet zien.
‘Nee, hoe doe je dat?’
‘Je laat de bonen per twee aan elkaar zitten en hangt ze over een rek om ze te drogen. Later kun je ze zo koken met spek, ui en wat je ook maar wilt. Dat heb ik geleerd van een vrouw uit het zuiden. Ze doen alles hier heel anders.’
‘Dat wil ik weleens proberen. Ik heb wel eens bonen ingemaakt, maar dan moet ik eerst azijn maken. Bovendien hebben we nog geen potten. O, als ik denk aan de ingemaakte haring die we in Noorwegen aten! Heb je weleens geprobeerd andere soorten vis in te maken?’
Agnes schudde haar hoofd. ‘In de winter kochten we wel lutefisk. Misschien kunnen we gedroogde lutefisk kopen in de winkel in Saint Andrew. En mijn moeder maakte de beste lefse.’
Ingeborg glimlachte. Wat een goed idee om lefse te maken van haar aardappels. Maar hoe moesten ze dat doen boven een open haard? Ze had een groot plat oppervlak nodig om aardappelpannenkoeken te bakken, bijvoorbeeld een oven.
Agnes ging met haar handen op haar heupen bij het kleine veld met graan, maïs en aardappels staan. ‘Dat ziet er geweldig uit. Het zal niet lang meer duren voordat je de tarwe kunt oogsten.’
‘En de haver. Thorliff en ik hebben gisteravond een paar kleine aardappels gerooid voor het avondeten vandaag.’
‘Nieuwe aardappels?’ Agnes drukte de handvol wortels die ze net uit de grond had getrokken tegen haar borst. ‘Je bent een Godsgeschenk: je maakt me zo gelukkig! Nieuwe aardappels. Als ik denk aan mijn tuin in Ohio…’ Agnes schudde haar hoofd. ‘Nee, ik kijk niet terug. Mijn tuin zal dit jaar pas laat klaar zijn, maar ik zal er wel eten uit kunnen halen. Laten we bidden dat de winter dit jaar laat komt.’
Ze zetten de groente op het vuur en liepen naar het huis.
‘Prachtig.’ Agnes ging midden in de ruimte staan en keek om zich heen. De vorige avond hadden Roald en Carl de bedden gebouwd. Ze hadden een plank aan de muur vastgemaakt en een plank die voor beide bedden als voeteneinde diende. ‘Jullie mannen zijn erg slim.’ Ze keek naar het puntdak. ‘Jullie kunnen emmers met kruiden en zelfs vlees aan die balken hangen zonder dat je je hoofd ertegen stoot.’
‘Zodra ze de bedbodem van touw hebben gemaakt, zullen we hier slapen. Dan hoeven we alleen nog de matrassen te vullen met hooi of maïsbladeren.’ Kaaren wees naar de plek waar de open haard zou komen. ‘Carl wil een fornuis kopen, maar ik denk dat de open haard voldoende is voor dit jaar. Heb jij weleens in een oven in een open haard gekookt?’
‘Nee, nog nooit. Ik mis mijn fornuis nog het meest, maar het was te zwaar om mee te nemen. Joe heeft gezegd dat we er in de winter een kunnen kopen.’
Nadat ze hadden gebeden vielen ze op de maaltijd aan alsof ze al weken niets gegeten hadden. Kaarens pruimentaart was het hoogtepunt van de maaltijd.
‘Het lijkt wel alsof we ze hebben schoongelikt.’ Kaaren liet Ingeborg de twee bakvormen zien. Ze had de taarten boven de kuil gloeiende kolen gebakken.
‘Ik had nooit verwacht dat je zulke lekkere taarten kon bakken zonder oven. Jullie zijn genieën.’ Agnes schudde haar hoofd. ‘Penny, haal jij dat pakje eens voor me uit de huifkar.’
Toen het meisje terugkwam, pakte Agnes het pakje uit en liet een glazen pot zien. ‘Alsjeblieft. We hebben een boom met honingraten gevonden en we dachten dat jullie er ook wel wat van zouden lusten.’
‘Honing!’ Kaaren pakte de pot aan en bewonderde samen met Ingeborg de diepe gouden kleur.
‘We hebben voldoende overgelaten voor de bijen, en zij zijn direct weer aan het werk gegaan, dus er zal al snel nog meer te halen zijn.’ Agnes trok haar jongste kind weg bij het vuur. ‘Hebben jullie die mestiesvrouw nog gezien? Ik wilde haar bedanken voor haar idee voor de hangmat.’
‘Nee, ze zei dat ze verder naar het noorden ging om haar familie te bezoeken. Ze zou in de winter terugkomen.’ Ingeborg zag nog net de grimas op het gezicht van haar man. Hij had niets gevraagd over Mesties en zij had hem niets verteld. Waarschijnlijk dacht hij dat ze voorgoed vertrokken was.
Toen de zon begon onder te gaan waren de Bjorklunds en de Baards echte vrienden geworden en het afscheid viel hun zwaar.
‘Laat het maar weten als jullie klaar zijn om je huis te gaan bouwen, dan komen wij helpen.’ Roald stond bij de paarden die nu weer voor de kar van de Baards stonden.
‘Ik denk dat het eind september wordt. Ik moet de balken en dakspanten nog maken.’
‘We kunnen ook wat meenemen of een dag eerder komen om te helpen ze te maken.’ Carl zette een voet op een spaak van het wiel.
‘Dat zou ik niet van jullie willen vragen.’
‘Je hoeft het ook niet te vragen, we hebben het aangeboden.’ Carl keek naar Roald, die knikte.
‘Nou, we kunnen wel wat hulp gebruiken,’ zei Agnes terwijl ze een hand op de arm van haar man legde. ‘Je weet hoe wij Noren zijn: we kunnen maar moeilijk hulp accepteren.’
‘Ja, daar weten we alles van.’ Carl keek om en glimlachte naar zijn vrouw. Toen tilde hij Gunnie op zijn heup en pakte haar mollige handje om daarmee naar de Baards te zwaaien.
‘Ik zal het laten weten als ik klaar ben om te beginnen.’ Baard klapte met de teugels. ‘Hortsik! Mange takk voor het feestje en nogmaals gefeliciteerd met de bouw van jullie huis.’ Hij stak een hand op en reed weg.
‘Dahag! Jullie moeten snel eens bij ons komen!’ riepen de jongens vanuit de achterkant van de kar.
De Bjorklunds keken de Baards na tot ze verdwenen waren tussen het lange gras buiten het Bjorklundland.
‘Dat was gezellig.’ Carl draaide zich om en liep naar de stal. ‘Ik denk dat ik eerst de balken voor het dak ga afmaken zodat we klaar zijn als de Baards gaan bouwen.’
‘Ik zal de koe melken, dan kunnen jullie doorgaan met het breken van de graszoden.’ Ingeborg knipperde de tranen uit haar ogen terwijl ze in de richting keek waarin de kar was verdwenen.
Toen ze de volgende morgen wakker werden, stond het kleine boompje fier rechtop en hingen er kleine dauwdruppels aan de ronde bladeren. Ingeborg kon het niet laten met haar vinger over een van de bladeren te strelen terwijl ze water bij de wortels goot. Net als de Bjorklunds zou de boom overleven op zijn nieuwe plek. Ze zou hem niet laten sterven.
In de weken die volgden waren de Bjorklunds van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat druk in de weer. Ze plukten en droogden pruimen van de struiken bij het moeras en maakten jam van de kersen. Alles wat niet vers in de nog te graven kelder opgeslagen kon worden werd gedroogd: bonen, zowel met als zonder peul, maïs, zowel met als zonder kolf… Alles droogde snel in de hete zon en de aanhoudende wind in Dakota.
Ze oogstten tarwe en haver, bonden de halmen in bundels bij elkaar en brachten ze naar de schuur om ze te dorsen als ze niet meer buiten konden werken. De grootte van de oogst verbaasde hen. Wat had het kleine stuk land veel opgebracht!
‘Ik wou dat we tien hectare land hadden,’ mompelde Roald keer op keer.
Toen de kelder was gegraven legden ze graszoden opzij om daar het dak van te maken. Het liefst hadden ze de kelder in de helling van een heuvel gemaakt, maar omdat het land hier zo vlak was, moesten ze dieper graven. Ze maakten de kelder wat hoger door muurtjes te maken van aarde. Tegen de tijd dat ze klaar waren, stond er een nieuwe heuvel op de prairie. Met het huis en de schuur van graszoden en de hooibergen begon het al echt op een boerderij te lijken.
Op een dag kwam Thorliff het huis in rennen terwijl Ingeborg en Kaaren de matrassen aan het vullen waren met maïsbladeren.
‘Mor, er komen mensen aan!’ Hij trappelde met zijn voetjes en wees naar het zuiden.
Beide vrouwen lieten hun werk uit hun handen vallen en renden naar de deur om te gaan kijken. Inderdaad, er kwam een wagen met twee ossen ervoor aanrijden.
‘Ga Far halen.’ Ingeborg duwde haar zoon zachtjes weg.
Terwijl Thorliff wegrende, hield Ingeborg haar hand boven haar ogen. Haar zonnehoed hing zoals altijd aan een touwtje op haar rug. ‘We kunnen maar beter koffie gaan zetten. Is er voldoende eten voor de gasten?’
‘Ik zal nog wat groente en knoedels klaarmaken. Dat vinden de reizigers vast lekker.’
De wagen kwam langzaam dichterbij en met elke omwenteling van de wielen zagen de vrouwen duidelijker dat de reizigers aan het eind van hun krachten waren. Dat gold ook voor hun wagen en voor de dieren.
Ingeborg keek naar het gezicht van de man op de bok en was bang dat ze erdoorheen kon kijken. Hoe hij het klaarspeelde op te staan in deze wind was haar een raadsel.
‘Good day, miss.’ Hij liet de ossen stoppen. De uitgemergelde dieren lieten hun koppen hangen en Ingeborg kon hun ribben tellen.
Ingeborg bad dat de man Noors sprak, maar antwoordde in het Engels: ‘Good day.’
‘Ik ben Abel Polinski en dat is mijn vrouw Caroline. Die knullen achterin zijn mijn zoons Reuben en Esau.’ Hij wees met zijn duim de mensen aan. ‘We hoopten dat we hier konden overnachten.’ Hij sprak langzaam in het Duits.
‘Ja, jullie zijn welkom. Dit is Bjorklundland.’ Ingeborg stelde de familie voor en wees naar de mannen die net met de ossen en de paarden van het veld terugkwamen. ‘Ga toch zitten. De koffie staat klaar.’ Ze wees naar de houten krukken bij het kookvuur.
‘Heb je water voor de dieren?’
‘Daar is een rivier.’ Ze wees naar de bomen.
‘Hebben jullie geen bron?’
Ingeborg schudde haar hoofd. Ze wist niet precies waarom, maar ze hoopte dat de familie snel verder zou reizen. Waar was haar gastvrijheid gebleven?
De familie Polinski klom uit de wagen en Ingeborg zag dat hun kleding zo versleten en vies was als het doek van hun huifkar, dat klapperde in de wind. Mevrouw Polinski knikte naar de vrouwen en hield zich verder bezig met de baby die in een versleten, gerafelde handdoek was gewikkeld. De jongens verstopten zich achter haar.
Tegen de tijd dat Roald en Carl hun paarden hadden afgetuigd en verzorgd, hadden de Polinski’s twee broden en een halve emmer melk op. Ook de kaas verdween als sneeuw voor de zon.
‘Hoe lang geleden zou het zijn dat ze voor het laatst iets te eten hebben gehad?’ vroeg Kaaren toen ze met Ingeborg naar het huis liep om nog meer eten te halen. ‘Moeten we hen naar de rivier sturen om zich te wassen?’
Ingeborg schudde haar hoofd. ‘Hoe moeten ze de winter doorkomen als ze zo laat in het seizoen pas aankomen?’
‘Ik weet het niet.’ Kaaren haalde een deken waar Gunnie te groot voor was geworden uit een koffer. ‘Dit is beter voor de baby dan het vod dat ze nu gebruiken. Zouden ze hem willen aannemen?’
Twee dagen laten was het duidelijk dat de Polinski’s helemaal geen moeite hadden met spullen aannemen. Ze leken zelfs van de Bjorklunds te verwachten dat ze hun van alles gaven. In plaats van te hopen dat het gezelschap nog wat langer bleef, bad Ingeborg dat ze zo snel mogelijk zouden vertrekken. Ze voelde zich verplicht de mensen het voedsel uit haar kelder, graan voor de dieren en onderdak te geven. Toen ze echter voorstelde dat het reizende gezin zeep zou meenemen en zichzelf en hun versleten kleding zou wassen, bleef Abel volhouden dat zijn vrouw zelfs daarvoor te zwak was. Hij bood nooit aan ergens mee te helpen.
Roald was gestopt de mensen erop te wijzen dat er nog land beschikbaar was in het gebied en Carl zorgde ervoor dat altijd een van hen in de tuin was. ‘Ik vertrouw niemand die me niet aankijkt,’ fluisterde hij tegen Kaaren.
Ze glimlachte. ‘Het is niet gemakkelijk jou in je ogen te kijken, want je loenst.’
Carl gaf haar een zachte klap op haar achterste. ‘Niet brutaal worden, vrouw.’
Op dat moment hoorden ze achter zich iemand zijn keel schrapen. Polinski stond in de deuropening met zijn gebruikelijke zielige gezicht en zijn koffiekop in zijn hand.
‘De pot staat op het vuur. Ga je gang,’ zei Carl met een scherpe stem.
Ingeborg probeerde niet te lachen. Deze man was echt te ver gegaan als zelfs Carl, die vrienden was met iedereen die hij tegenkwam, hem zat was.
Toen de gesmeerde wielen van de gerepareerde wagen van de Polinski’s eindelijk in noordelijke richting wegreden, keek Ingeborg hen peinzend na. Er was iets vreemds aan dat gezin. Ingeborg bad dat God deze mensen ver weg zou leiden, bijvoorbeeld naar de andere kant van de Little Salt River. Ze zwaaide niet toen Abel ‘dahag!’ riep.