8
Roald wilde het liefst de grond kussen toen hij in het met sneeuw bedekte Dakota Territory aankwam. Hij bekeek de straten rond het station. Dit was geen New York, maar er waren goedlopende bedrijven, paarden, voetgangers en eindelozen rijen gebouwen. Dit was Fargo, de grootste stad in Dakota Territory.
Binnen drie dagen hadden de Bjorklunds zich gevestigd in hun nieuwe woonplaats. Roald en Carl hadden meneer Gould niet om werk hoeven vragen, want ze hadden wat rondgevraagd en werk gevonden aan de brug die de Saint Paul, Minneapolis & Manitoba Spoorlijn aan het bouwen was over de Red River tussen Fargo en Moorhead. Ingeborg vond direct werk in de keuken van het Headquartershotel, het grootste hotel in Fargo, en Kaaren zorgde voor de kinderen in de twee gehuurde kamers in een van de pensions aan Broadway Street. Ze hadden met de eigenares afgesproken dat ze er gratis mochten verblijven als Kaaren zodra ze zich wat beter voelde, voor haar zou gaan werken.
Elke ochtend vertrokken Roald en Carl nog voor zonsopgang om aan de schragen voor de brug te gaan werken. De enorme pijlers van ronde zandsteenblokken waren de afgelopen zomer en herfst al op hun plek gezet, evenals de houten basis voor de schragen. De stoommachine had de houten palen al in de modder gedreven voordat de grond en de rivier waren bevroren. Carl en Roald werkten samen met de trekzaag. Ze zaagden de bovenkant van de palen, die was beschadigd door het heien, eraf zodat het volgende team het ballastbed erop kon monteren.
Door het ronken van de stoommachine, het dreunen van de hamers, de commando’s die naar de werklui werden geschreeuwd en het geluid van metaal op metaal, was het zachte kreunen van de twee mannen die de zaag om de beurt naar zich toe trokken bijna niet te horen. Er verscheen rijp in Carls baard en in Roalds wenkbrauwen. Het was zwaar werk, maar ze waren blij dat ze geld verdienden om spullen van te kunnen kopen.
Achter hen begon een arbeider te schelden. Carl en Roald stopten even en rechtten hun rug om hun vermoeide en pijnlijke spieren te rekken.
‘Is er weer een handvat afgebroken?’ vroeg Carl. Hij schoof zijn muts naar achter en wreef met zijn gehandschoende hand over zijn voorhoofd, waardoor het ijs brak.
‘Ja, als het lente wordt, zullen er veel hamerkoppen te vinden zijn tussen de pijlers. Niemand besteedt er aandacht aan, want ze krijgen gewoon nieuwe van de spoorwegmaatschappij. Ze zeggen dat het tijdverspilling is als ze moeten stoppen om ze te repareren.’
‘Als niemand ze wil hebben, kunnen wij ze toch opgraven? We kunnen onze eigen stelen maken.’
‘En wat we zelf niet nodig hebben, kunnen we verkopen,’ zei Roald, die begreep wat zijn broer wilde zeggen.
‘Of het metaal gebruiken voor zeisen en ploegscharen.’
De twee broers maakten opgewonden elkaars zinnen af.
Die avond liepen ze in het licht van de maan tussen de pijlers door. Ze schopten de losse sneeuw opzij en ontdekten een tiental grote hamerkoppen en verschillende kleinere. Toen liepen ze met hun schatten terug naar het pension.
In de keuken van het Headquartershotel veegde Ingeborg met de rug van haar hand het zweet van haar voorhoofd. Ze was bezig de potten en pannen schoon te boenen in de keuken waar het al heet was door de twee grote fornuizen die altijd brandden om voedsel te bereiden voor de gasten in de eetzaal.
‘Gaat het?’ vroeg mevrouw Johnson, de chef-kok en bazin in de keuken, toen ze uit de voorraadkamer kwam.
‘Ja, ik ben bijna klaar. Dan zal ik het brood halen zoals u heeft gezegd.’ Ingeborg masseerde haar rug met haar vuisten en draaide met haar schouders. Toen zette ze de laatste vuile ketel in het water en begon te schrobben. Ze wist niet dat er zo veel potten, pannen en borden bestonden! Haar handen waren rood en deden pijn door het hete water. Tegen de tijd dat ze klaar was, zou de volgende maaltijd klaargemaakt worden en zou het allemaal van voor af aan beginnen.
‘Ik was nog vergeten te zeggen dat ik een jongen heb aangenomen voor de afwas. Ik heb jou harder nodig als kok.’
Ingeborg keek over haar schouder en zag dat de kok nog steeds naast haar stond. ‘Mange takk. Ik ben blij dat te horen.’
‘Blijf wel zo hard werken als je nu doet.’ De oudere blonde vrouw liep naar de eetzaal en Ingeborg ging met nieuwe kracht verder met haar werk. Ze zou veel liever brood bakken en stoofschotels klaarmaken dan afwassen. Ze werkte hier nog maar iets langer dan een week en nu kreeg ze al promotie. Ze stopte even toen ze de bekende stoomfluit hoorde. De spoorlijn liep vlak langs het gebouw en als er een trein langsreed, klonk er een oorverdovend kabaal en begon alles wat niet vaststond te trillen.
Ingeborg was niet bang om hard te werken, want dat was ze van kleins af aan gewend. Als kind had ze namelijk al op de boerderij meegewerkt. Nu maakte ze zich echter zorgen om de toenemende pijn onder in haar rug. Ze dankte God dat ze geen bloed meer had overgegeven en ze wist dat het normaal was dat iemand moe was na een dag hard werken in de hete keuken. Ze vertrok vroeg in de morgen, nog voordat de mannen weggingen, en als ze terugkwam, lagen de anderen al te slapen.
Die nacht kroop ze in bed, ijskoud na de wandeling door zes straten. De warmte die van Roald af kwam, deed haar denken aan de fornuizen in de keuken.
‘Uff da,’ mopperde hij toen haar koude voet zijn been raakte. Hij draaide zich om en legde een hand op haar schouder. ‘Je bent helemaal bevroren. Kom, dan warm ik je op.’ Hij draaide haar om en trok haar tegen zijn warme lichaam aan. Toen trok hij de deken stevig om hen heen. ‘Gaat alles goed in het hotel?’
‘Ja.’ Ze begon hem te vertellen over haar nieuwe taken, maar toen hoorde ze hem zacht snurken en ze wist dat hij al weer sliep. Ze ging met haar rug tegen hem aan liggen. De ochtend zou toch al veel te snel komen.
Drie weken later had Ingeborg alle taken in de keuken onder de knie en haar bazin was aangenaam verrast. De twee vrouwen werkten goed samen en gaven bord na bord vol heerlijk voedsel mee aan de twee haastige serveersters, die geen van beide Noors spraken.
‘Nee, ik zei gebraden kip, geen biefstuk.’ Pearl, de oudste van de twee serveersters, zette haar handen op haar heupen. ‘Ingeborg, je zei toch dat je het begreep?’
Mevrouw Johnson stond aan de andere kant van de keuken en vertaalde wat Pearl had gezegd. Daarna voegde ze eraan toe: ‘Je weet dat je moet opletten. Het is net zo goed jouw schuld, Pearl.’
Met haar rug naar mevrouw Johnson toe maakte Pearl een grimas. Als de kokkin het had gezien, was ze daar niet mee weggekomen. Ingeborg zag het echter wel.
‘Nee, het is mijn schuld,’ zei Ingeborg en ze schepte snel een bord met kip op. ‘Sorry.’ Dat laatste woord had ze snel geleerd. Met een verontschuldigende glimlach gaf ze het bord terug. ‘Chicken,’ zei ze zorgvuldig in het Engels. Ze moest de taal beter leren. Ze was blij dat alle recepten in het Noors waren geschreven en dat mevrouw Johnson Noors, Engels, wat Duits en een beetje Frans sprak.
‘Laten we geen Noors meer praten,’ zei Ingeborg terwijl ze de spullen opruimden. Het kookvocht van de aardappelen was gemengd voor de zuurdesem voor het brood en het al geknede deeg stond naast het fornuis zodat het de hele nacht kon rijzen. Het deeg werd gebakken tot een heerlijk licht brood en Ingeborg genoot van het kneden.
‘Dat kunnen we wel doen als het rustig is, maar tijdens de maaltijden hebben we geen tijd om woorden te herhalen en ervoor te zorgen dat je het begrijpt. Ik vind het wel heel goed van je dat je Amerikaans wilt leren.’ Mevrouw Johnson keek Ingeborg aan en zei in het Engels: ‘Nu moet je naar huis gaan, anders kom je jezelf nog tegen onderweg terug.’
Ingeborg schudde haar hoofd. Ze had een paar woorden verstaan: ‘je’, ‘huis’ en ‘terug’.
‘Kunt u dat nog eens zeggen?’ Die zin kende ze ook al goed.
Mevrouw Johnson herhaalde de woorden heel langzaam.
Ingeborg knikte. ‘Ik ga naar huis.’ De rest maakte niet zo veel uit. Ze wikkelde haar sjaal om haar nek en trok haar wanten aan. Toen knoopte ze haar zwarte jas dicht en stapte naar buiten. Gelukkig was er geen sneeuw gevallen en de ijspegels bij de ramen hadden de hele dag gedruppeld. De maan verlichtte de stad en Ingeborg zag haar adem in kleine stoomwolkjes uit haar mond komen. Ondanks haar pijn en vermoeidheid wilde ze bijna huppelen. Ze had twee dollar en vijftig cent in haar zak, die ze kon toevoegen aan het spaargeld. Dit was het loon voor een week; meer dan ze in Noorwegen in een paar maanden zou verdienen. En de mannen verdienden elk twee dollar per dag! Ze kon bijna niet wachten om naar huis te schrijven. God had hen echt gezegend. De familie had gelijk gehad.
Plotseling voelde Ingeborg zich schuldig. Ze had haar familie nog niet geschreven sinds ze in Fargo waren aangekomen. De laatste brief had ze in Minneapolis gepost om de achterblijvers te laten weten dat de migrerende Bjorklunds veilig en wel waren aangekomen. Misschien had ze zondagmiddag tijd om te schrijven, want mevrouw Johnson had gezegd dat Ingeborg na het middageten weg mocht.
Op haar tenen liep ze naar hun kamer. Ze stopte twee dollar van haar loon in de leren zak die ze als spaarpot gebruikten en kleedde zich uit. Terwijl ze haar jurk uittrok, dacht ze na over wat ze had gedaan. Ze had de overgebleven vijftig cent in haar zakdoek gebonden. Nu had ze haar eigen geld. Ze zou nooit meer hoeven bedelen om een cent of een stuiver. Wat zou Mor daarvan zeggen? En Roald?
Ze schudde haar hoofd terwijl ze haar ondergoed opvouwde en weglegde. Kaarens moeder had gelijk: een vrouw moest iets voor zichzelf hebben, hoe goed haar man ook was.
In haar nachtpon knielde ze bij het bed in de hoek waar Thorliff op lag te slapen; ze raakte zijn rode wangen zachtjes aan met haar vingertoppen.
‘Slaap lekker, mijn zoon. Ik zal snel Engels tegen je gaan spreken en dan kunnen we met iedereen in ons nieuwe land praten.’
De volgende dag wilde Ingeborg net haar jas pakken om naar huis te gaan toen er op de achterdeur werd geklopt. Ze keek naar mevrouw Johnson, die knikte dat ze moest opendoen.
Er stonden een man en een jongen op de stoep. De man zette zijn hoed af en knikte beleefd naar Ingeborg. ‘Dag, mevrouw. Kan ik degene spreken die hier de baas is?’ Zijn waterige blauwe ogen keken haar van onder zijn bijna witte wenkbrauwen aan. Hij had diepe rimpels in zijn gezicht.
‘Ja, natuurlijk.’ Ingeborg stapte opzij zodat de man en de jongen uit de kou de warme keuken in konden komen. De man droeg een jas die eruitzag alsof hij had vastgezeten in een ploeg, en de jongen liep achter hem aan alsof hij zich wilde verstoppen.
‘Kom maar bij het vuur staan. Jullie hebben het vast koud.’ Mevrouw Johnson wenkte hen dichter bij het grote fornuis te komen. Toen pakte ze een kan koffie die op het fornuis warm werd gehouden en schonk twee bekers vol.
De twee deden wat hun was gezegd.
‘Ingeborg, haal jij eens wat room uit de voorraadkamer. Deze twee zien eruit alsof ze elk moment kunnen wegwaaien. Zo, goede man, wat kan ik voor u doen?’ Ze zette de twee bekers voor hen op tafel.
De man ging met zijn rug naar het fornuis zitten en draaide zijn hoed in zijn handen rond. ‘Mijn naam is Mainwright, David Mainwright, en dit is mijn zoon Daniël. Ik heb een boerderij gebouwd op een paar kilometer van de stad, maar het gaat niet goed. Mijn vrouw is vlak voor de Kerst overleden tijdens de bevalling. De baby is ook doodgegaan en nu heb ik niets meer. Ik wilde vragen of Daniël hier mag komen wonen. Het is een goede knul. Hij kan werken voor zijn eten. Hij kan hout halen, schoonmaken en…’ Toen mevrouw Johnson niet direct reageerde, zweeg hij.
Ingeborg keek van het vermoeide gezicht van de man naar de jongen die vlak bij het fornuis stond en zijn neus afveegde aan zijn versleten mouw. Af en toe keek hij op naar zijn vader en mevrouw Johnson.
‘En wat gaat u doen?’
‘Ik ga de boerderij zo snel mogelijk verkopen en dan stap ik op de trein terug naar Ohio, waar ik vandaan kom. Ik had nooit naar Dakota Territory moeten gaan. Gratis land… Dat land is niet gratis. Het kost je je leven!’ Voor het eerst klonk er emotie in de stem van de man. ‘Ik wil alleen nog maar terug naar huis voordat de prairie ons allemaal het leven kost.’
‘Heeft u nog meer kinderen?’
Mainwright knikte. ‘Ik wil ervoor zorgen dat Daniël regelmatig een flinke maaltijd binnenkrijgt. Zoals ik al zei is hij een goede knul.’
Mevrouw Johnson knikte naar de voorraadkamer en Ingeborg begreep wat ze bedoelde. Ze sneed twee dikke boterhammen af en smeerde daar een dikke laag boter en jam op. Er waren nog twee worsten over en Ingeborg bedacht dat deze twee mensen ze harder nodig hadden dan de gasten in het hotel, dus nam ze die ook mee. Toen ze de borden met brood en worst voor de Mainwrights op tafel zette, keek de jongen haar aan alsof ze hem een stukje hemel voorzette. Ze kreeg een brok in haar keel toen ze de dankbare blik in zijn ogen zag.
Zou de prairie ook zo genadeloos zijn voor de Bjorklunds? Ze stond echter niet toe dat die gedachte haar angst nog groter zou maken dan hij al was. Ze had al genoeg vreselijke verhalen gehoord van de mensen die in het hotel verbleven.
‘Dank u wel, mevrouw,’ zei Mainwright en hij stootte zijn zoon aan. De jongen knikte met zijn mond vol brood.
‘Nou, ik denk dat ik wel werk kan vinden voor Daniël, en ook een slaapplaats. Neemt u hem mee als u teruggaat naar Ohio?’
Mainwright haalde zijn schouders op. ‘Dat hangt af van het bedrag dat ik voor mijn span kan krijgen, en of ik de boerderij kan verkopen. Ik moet de bank en de winkel nog betalen. Ze willen me niet nog meer lenen; alsof ik hun niet had betaald als ik dat zou kunnen.’
Ingeborg kreeg een idee. Ze moest Roald over deze man vertellen. Ze hadden de afgelopen weken veel geld gespaard en misschien zouden ze het span voor een goede prijs kunnen overnemen.
Mevrouw Johnson speelde nadenkend met de sleutels in de zak van haar lange witte schort. ‘Heeft u wel eten voor de kinderen die nog thuis zijn?’
Mainwright liet zijn kin op zijn borst vallen en schudde langzaam zijn hoofd.
‘Dan kunnen we Daniël maar beter een voorschot op zijn loon geven. Ingeborg, haal jij eens een zak bonen en wat maïsmeel. Daar hebben ze de komende paar dagen genoeg aan. Ik wou dat ik meer kon doen voor de hongerlijdende boeren die hier komen, maar het is beter dan niets.’
Mainwright knipperde met zijn ogen en snikte. ‘Dank u wel, mevrouw. De Heer zal u belonen. Ik zal u betalen als ik mijn spullen heb verkocht.’
Ingeborg kwam met een glimlach uit de voorraadkast en gaf de man de zak bonen en de zak meel. Kon ze maar met Roald praten voordat deze man terugging naar de prairie. Wat zou haar man willen doen?
Mainwright trok zijn hoed over zijn voorhoofd en liep weer naar buiten.
Toen haalde mevrouw Johnson een deken voor Daniël en zei: ‘Je kunt nu achter het fornuis slapen. Morgen zullen we een betere slaapplaats voor je zoeken. Rust maar goed uit, want het is morgen weer vroeg dag.’
Ingeborg liep snel naar huis. De opwinding gaf haar vleugels.
Toen Carl en Roald na een zware dag werken thuiskwamen, was Ingeborg lachend een zoekspelletje met Thorliff aan het spelen en zat Kaaren een sok te breien. Midden op het bed lag de baby Gunhilde onder een deken te slapen.
‘Zo zie ik het graag,’ zei Carl terwijl hij zijn jas bij de deur op-hing. Hij liep naar de kachel in de hoek en wreef zijn handen tegen elkaar. ‘Volgens mij is die brug de koudste plek op aarde. De wind waait over de bevroren rivier en neemt de kou mee.’
Roald ging naast hem staan. ‘Ik denk dat als we van de brug springen, de wind ons gewoon weer terug blaast.’
Thorliff rende naar zijn vader. ‘Kan dat echt?’
Roald schudde zijn hoofd. ‘Nee, mijn zoon, maar het waait wel erg hard.’ Hij draaide zich om en keek Ingeborg aan. ‘Ik ben blij je te zien. Het is dat je in bed altijd je koude voeten tegen me aan legt, anders had ik niet meer geloofd dat ik een vrouw heb.’
Ingeborg glimlachte. Wat was er met haar man gebeurd? Ze schonk twee koppen koffie in en keek Kaaren aan. Kaaren schudde haar hoofd. Toen schonk Ingeborg voor zichzelf een kopje in en ging bij de mannen aan de kleine houten tafel zitten. Haar geheim kriebelde haar vanbinnen.
‘Ik denk, en Carl is het ermee eens, dat we een week nadat de dooi inzet een span paarden kunnen kopen en naar het noorden kunnen rijden om een plek te vinden voor onze boerderij. Jij en Kaaren blijven hier en als we in de lente terugkomen, kopen we een span ossen en de rest van de spullen, en dan rijden we met elkaar naar ons nieuwe huis.’
‘Waar ga je dan naartoe?’ vroeg Ingeborg. Ze wilde haar geheim bewaren voor het juiste moment.
‘Ten noorden van Grand Forks, naar Pembina County. We hebben gehoord dat daar nog land over is.’
‘Kunnen we …’
‘Wat?’ Roald keek haar streng aan alsof ze voor haar beurt had gesproken.
‘Kunnen we niet beter wachten tot het weer wat veiliger is?’
‘Veiliger?!’ Roald sprak het woord uit alsof het pure waanzin was.
‘Kom op, Inge, je hebt het tegen twee Noren die de Noorse winters hebben getrotseerd. We redden ons wel,’ zei Carl met een grijns. Hij leunde met zijn ellebogen op de tafel.
‘Ja, dat weet ik, maar…’
‘Bovendien is er, als we niet opschieten, misschien geen land meer over.’ Carl nam een slok koffie.
Ingeborg schudde haar hoofd. Ze wist dat ze niets had moeten zeggen. Nu zouden ze alleen nog maar koppiger zijn en over een week al willen vertrekken.
‘Ik heb gehoord dat de stormen in de lente hier heel hevig kunnen zijn. Ik heb de mensen in het hotel onder andere over het weer horen praten.’ Ze legde haar handen om haar kopje heen. Dit gesprek verliep niet zoals ze had gepland. ‘Ik heb vreselijke verhalen gehoord over reizigers die vast kwamen te zitten in een plotselinge sneeuwstorm, zelfs nadat het gras was opgekomen.’
‘Morgenavond gaan we kijken naar de paarden die meneer Probstfield ons heeft aangeraden.’ Roald praatte verder alsof hij haar niet had gehoord. ‘Als we te lang wachten, zijn er misschien ook geen paarden meer te koop.’
Wat moest ze doen om hen te laten luisteren? Ingeborg keek naar het restje koffie in haar kopje. De woede maakte haar sterker. Het was nu of nooit.
‘Er kwam vandaag een man de keuken van het hotel in om te vragen of zijn zoon er mocht komen werken voor voedsel.’ Haar woorden klonken kort en zakelijk.
De mannen keken haar vragend aan.
‘En?’ vroeg Roald.
Ze had in elk geval hun aandacht.
‘De man vertelde dat hij zijn spullen wil verkopen en dat hij terug wil naar waar hij vandaan komt, ergens in het oosten. Hij heeft paarden en werktuigen. Ik denk dat hij elk redelijk bod accepteert.’
Roald keek haar aan. ‘Waarom heb je dat niet eerder gezegd? We kunnen direct naar hem toe gaan. Hoe heet hij en waar kunnen we hem vinden?’ Terwijl hij sprak, stond hij op en liep naar de deur. ‘Kom, Carl.’
‘Zijn zoon Daniël is in het hotel. Hij zal je er wel naartoe brengen.’
‘Je had het eerder moeten zeggen. Kijk nou hoeveel tijd we hebben verspild!’ Hij pakte zijn jas en sjaal. De vermoeidheid van het werken was verdwenen. ‘We zullen kijken wat we kunnen doen.’
Ingeborg beet op haar tong. Ze had het ook eerder willen zeggen, maar ze hadden niet naar haar geluisterd.
‘Maar jullie hebben nog niet eens gegeten.’ Kaaren legde haar breiwerk neer.
‘Dat kan altijd nog. Gaan jullie maar eten en ga daarna maar gewoon naar bed.’ Carl zwaaide en liep achter zijn broer aan naar buiten. Ingeborg voelde haar woede wegzakken. Zij en Kaaren aten zwijgend de soep en zelfs Thorliff had niets te zeggen en geeuwde tussen zijn happen brood met kaas door. Na het eten wenste Ingeborg haar schoonzus welterusten en stopte ze de kleine Thorlie in. Toen vouwden ze samen hun handen en zeiden hun gebed: ‘Nu lukker seg mitt øye, Gud Fader i det høye, i varetekt meg tag, og takk for denne dag. Amen.’ Thorliff sliep al voordat hij ‘amen’ had gezegd.
Ingeborg ging met haar rug tegen de muur zitten en sloeg haar armen om haar opgetrokken benen heen. Ze legde haar wang tegen de stof van haar rok. ‘Vader in de hemel, bescherm Roald en Carl vanavond op hun reis. Ik weet dat ze ongeduldig zijn, en dat ben ik ook. We willen graag ons eigen land hebben, maar hier zijn we veilig voor de wind en de sneeuw, en ons geld wordt weer aangevuld. Is het niet goed dat ik wil dat ze veilig blijven?’ Ze was even stil en dacht diep na. Was het omdat ze meer geld verdienden dan ze ooit voor mogelijk had gehouden? Vond ze veiligheid en geld belangrijker dan eigen land? Ze wreef met haar gezicht over haar rok en voelde de stof tegen haar wang schuren. ‘Dank U wel voor alles wat U ons heeft gegeven. Amen.’
De kou in de onverwarmde kamer kroop door haar kleren heen en ze rilde. Ze had de kachel niet aangestoken omdat ze wist dat ze toch naar de andere kamer zouden gaan. Nu wenste ze dat ze het wel had gedaan, of dat ze haar potlood en papier mee kon nemen naar de verwarmde kamer en de brief naar huis kon afmaken. Dat had ze al lang geleden moeten doen. Ze vroeg zich af of Kaaren naar huis had geschreven. Als ze dat had gedaan, zou de brief door de hele familie worden gelezen. Ze zou het haar morgen vragen. Met een zucht kleedde ze zich uit en ze kroop onder de dekens. Ze had een kruik moeten maken om haar voeten aan te warmen. Voordat ze dat kon doen, viel ze echter al in slaap.
Toen Ingeborg de volgende ochtend vroeg wakker werd in de kou voor zonsopgang, voelde ze naast zich en werd bang. Het bed was leeg en onbeslapen. Waar was Roald?