13
De storm begon met een koude mist die al snel veranderde in stortregens en toen in sneeuw. Tegen de tijd dat ze de paarden hadden losgemaakt en hun kamp hadden opgezet was Ingeborg door en door koud. Hoe had het weer zo snel kunnen omslaan? Nog maar pas geleden scheen er een prachtige zomerzon en nu was het plotseling weer winter. Koude koffie en restjes maïsmeelpap voedden hun lichaam, maar deden weinig voor hun geest.
Toen ze de volgende morgen wakker werden, lag er vijftien centimeter sneeuw en het hele landschap schitterde in de opkomende zon. Toen de zuidenwind opstak en de zon opkwam, veranderde de sneeuw echter al snel in modder en nog voor de middag was alle sneeuw helemaal verdwenen.
‘Blijkbaar wilde de winter nog een keer terugslaan,’ zei Carl die achter op de kar zat en zijn benen over de rand liet slingeren.
‘Laten we bidden dat dit de laatste keer was. De mannen zeggen dat de lente te vroeg is gekomen en dat de winter op tijd terug is om alle gewassen te bevriezen.’ Roald sloeg met de teugels op de ruggen van de paarden. ‘Kom op, luie beesten. Opschieten. Ons land wacht op ons.’
Die dag ging veel tijd verloren doordat ze in putten vast kwamen te zitten en moesten afstappen om de huifkar los te duwen en te trekken. Toen de avond viel, waren ze nog maar drie kilometer verder gekomen. De gezichten van Roald en Carl leken wel onweerswolken.
Voor ze in slaap viel, bad Ingeborg dat het morgen droger zou zijn. Veel erger kon het niet worden, maar dat was slechts een schrale troost.
Het werd niet erger, maar ook niet beter. De mannen werden ongeduldig en als ze niet zo verstandig waren geweest en niet zo om hun dieren hadden gegeven, hadden ze de zweep gebruikt. Nadat Thorliff een paar keer een snauw van zijn vader had gekregen trok hij zich terug in de huifkar om uiteindelijk tegen Kaaren aan in slaap te vallen. Die avond aten ze weer koud eten en niemand had veel te zeggen voor ze als gevelde bomen op het geïmproviseerde bed vielen.
Het leek jaren te duren voor ze in Grand Forks aankwamen.
Toen ze er eindelijk waren, tuigden ze de paarden af en sloegen ze hun kamp op aan de oever van de rivier. Er waren niet veel bomen over omdat ze allemaal gekapt waren.
Ingeborg en Kaaren keken elkaar aan en schudden hun hoofd. ‘Hoe moeten we nu koken?’ vroeg Kaaren.
‘Ik zal op Belle terugrijden naar de plek waar nog bomen staan,’ zei Carl. ‘Dan nemen we wel wat hout mee.’ Hij maakte een touw en een ketting aan het tuig van de merrie vast en klom op haar rug.
Roald gaf hem de bijl aan. ‘We blijven hier misschien wel een paar dagen, dus neem maar een flinke voorraad mee.’ Hij bond de hinnikende Bob aan een wiel van de huifkar vast. ‘Ik ga naar de stad om te vragen of er iemand een span ossen te koop heeft.’
‘Mag ik mee?’ Thorliff keek zijn vader smekend aan.
Roald schudde zijn hoofd, maar toen bedacht hij zich. ‘Goed dan, maar alleen als je je gedraagt.’
‘Ja, ja, ik zal lief zijn.’ Hij sprong op en neer en draaide rond alsof zijn vader hem zojuist een enorm geschenk had gegeven.
Ingeborg kreeg een brok in haar keel. Die jongen was zo snel tevreden! Het was jammer dat zijn vader dit soort dingen niet vaker met hem deed. Maar ja, ze probeerde dankbaar te zijn voor alles wat ze kreeg, dus was ze hem nu ook dankbaar.
Samen met Kaaren schudde Ingeborg de bedden uit en maakte Bob vast aan een wat langer touw zodat hij kon grazen in het lange gras, waaronder overal jonge groene scheuten waren verschenen. Nadat ze koffie hadden gezet, mengden ze maïsmeel met water voor de maïsmeelpap. Wat zou het heerlijk zijn weer warm voedsel te hebben voor bij hun gedroogde vlees!
Ingeborg keek over het land en moest haar ogen halfdicht knijpen tegen de felle zon. Ze zag een eindeloze groene vlakte. Over twee weken zouden de paarden weer vers gras kunnen eten.
‘God schildert hier de mooiste zonsondergangen, vind je niet?’ vroeg Kaaren die naast haar kwam staan.
‘Misschien probeert Hij het gebrek aan bergen en groenblijvende bomen te compenseren.’
‘Inge, we moeten dankbaar zijn voor wat we hebben. We zullen evenveel van dit land gaan houden als van Noorwegen. Dit is ons nieuwe thuis.’
‘Ja, dat is waar.’ Ingeborg vroeg zich af wanneer het ook zo zou gaan voelen.
Eén wens kwam in elk geval uit: Carl kwam terug met een boom voor het vuur en twee konijnen. Nadat hij ze had gevild, rolde Ingeborg het vlees door het meel en legde ze het in een pan op de hete kolen. De reizigers watertandden toen de heerlijke geur van het voedsel uit de pan opsteeg.
‘Je moet me maar leren schieten en jagen. Dan hoeven we niet meer te wachten tot jij tijd hebt om dat te doen,’ zei Ingeborg die avond.
Kaaren kreunde en Roald schudde zijn hoofd, maar Carl keek haar nadenkend aan. ‘Heb je wel eens geschoten?’
Ingeborg knikte. ‘Mijn broer heeft het me geleerd toen ik nog jong was, maar toen mijn vader erachter kwam, heeft hij daar heel snel een eind aan gemaakt. Hij kon toen nog niet weten dat ik op een dag zou verhuizen naar Dakota Territory, waar zo veel wild is.’ Ze was even stil en bereidde zich voor op de opmerkingen van de mannen. ‘We hebben toch eenden en ganzen naar het noorden horen vliegen? Die moeten ergens uitrusten. Misschien hebben ze hier zelfs wel nesten.’
‘Ik vind het een goed idee,’ zei Carl en hij keek zijn broer aan om een ruzie te voorkomen.
Roald keek verbaasd, alsof zijn lievelingshond hem plotseling had aangevallen.
Ingeborg bleef doodstil zitten. Ze wist dat het gesprek beide kanten op kon gaan. Zou Roald Carl toestaan een beslissing te nemen? Vanuit haar ooghoeken keek ze haar Kaaren. Haar mening was duidelijk van haar gezicht te lezen: vrouwen gingen niet op jacht met een geweer. Vrouwen maakten het vlees schoon en kookten het als de mannen het hadden meegenomen.
Roald schudde zijn hoofd.
Ingeborg hield haar adem in en blies hem toen langzaam uit. Ze sprong overeind, ging tegenover Roald staan en keek hem aan. ‘Ik ga met het geweer op jacht zodat jullie meer tijd hebben om het land te bewerken. Ik heb alleen wat advies en wat oefening nodig.’ Ze slikte en rechtte haar rug nog verder alsof ze zich voorbereidde op een aanval.
Het bleef een tijd stil. Alleen het hout knisperde in het vuur.
Toen wreef Roald met zijn wijsvinger over de zijkant van zijn neus, een gebaar dat hij van zijn vader had overgenomen. ‘Ik denk niet dat het kwaad kan.’ Hij keek haar recht in haar ogen. ‘Maar als je te veel kogels verspilt…’ Hij hoefde zijn zin niet af te maken, want Ingeborg wist heel goed wat hij bedoelde.
Ingeborg keek hem verbaasd aan. Had ze dat goed gehoord? Ze herhaalde de woorden voor zichzelf. Ze zou leren jagen – met het geweer! Zonder haar opwinding te laten merken bedankte ze haar man zacht en beleefd.
Tot grote teleurstelling van Carl en Roald waren er in Grand Forks geen ossen te koop. Ze vroegen het aan iedereen die ze tegenkwamen, maar zonder succes. Ze verlieten de stad met het advies het in Pembina te proberen – dat was de laatste halte van de karren die langs de Red River naar Canada reden.
‘Die mensen kopen zeker alle ossen hier,’ zei Carl terwijl hij zijn handen in zijn zakken stopte. ‘Zij en de commerciële boerderijen, hoewel de meeste daarvan paarden gebruiken.’ Carl zette zijn hoed af, wreef over zijn hoofd en zette de vilthoed weer op zijn plek. ‘We moeten trouwens niet vergeten dat we nog een kar en een ploeg nodig hebben.’
Waarom ging niets zoals ze het hadden bedacht? Het werd steeds zwaarder voor de mannen elke dag met lege handen terug te komen in het kamp.
Alsof dat niet erg genoeg was, werd het ook weer kouder. De volgende twee dagen kwam de temperatuur niet boven het vriespunt uit en er stond een koude noordenwind.
‘We gaan verder,’ kondigde Roald op de ochtend van de derde dag aan. ‘Op ons eigen land hebben we in elk geval de beschutting van de bomen en zijn we niet overgeleverd aan de wind op de open vlakte, zoals hier.’ Bovendien was het brandhout op en dus moesten ze koude koffie drinken. Roald en Carl tuigden de paarden weer op en ze vertrokken.
Carl liep voor hen uit en keek of het ijs op de moerassen en kreken sterk genoeg was voor de kar. Ondanks hun oplettendheid zakte de kar op een gegeven moment toch met een wiel door het ijs, maar de paarden deden hun uiterste best en wisten de huifkar de lage helling op te trekken.
Even later liepen ze weer over het ijs op de kreek. Plotseling klonk er een luide, onheilspellende knal en de zware wagen zonk weg in het ijswater dat tot boven de wielen uit kwam. De paarden werden achteruit getrokken toen het ijs aan alle kanten brak. De dieren hinnikten en probeerden weer vaste grond onder hun hoeven te krijgen. Even helde de wagen sterk over naar rechts. Ingeborg pakte de bank met twee handen vast en leunde naar links om de wagen weer in evenwicht te krijgen.
‘Hier!’ Roald duwde Ingeborg de teugels in handen en klom over de dissel naar de paarden toe.
‘Rustig, Belle en Bob, rustig. Alles komt goed.’ Roald praatte geruststellend tegen de paarden en probeerde te voorkomen dat ze in paniek zouden raken.
‘Houd die teugels goed vast,’ waarschuwde hij Ingeborg.
Carl liep tot zijn heupen door het ijskoude water. ‘Gooi dat touw eens naar me toe, dan trek ik van hier. We moeten ze het water uit krijgen voor ze bevriezen.’
‘Dat geldt ook voor jou.’ Het water kwam bij Roald tot zijn knieën en stroomde zijn laarzen in.
Ingeborg hoorde Kaaren achterin bidden en de gillende Thorliff kalmeren.
‘Oké, laten we zorgen dat we het water uit komen.’ Roald liet zichzelf het water in glijden. Hij pakte het touw dat hij aan Belles tuig had vastgemaakt en trok haar vooruit. De merrie zette een stap, en toen nog een, waardoor de angstige ruin wel mee moest lopen.
‘Goed. Geef ze eens een tikje met de teugels,’ zei Roald tegen Ingeborg.
Ingeborg klapte met de teugels en op hetzelfde moment riep ze: ‘Ju!’
De paarden hingen in hun tuig en terwijl de mannen achteruit sprongen om niet onder de hoeven terecht te komen, worstelden ze zich door de modder de oever op.
‘Dank U, God,’ zei Kaaren hardop toen ze weer op de vaste grond stonden.
Ingeborg sprong van de kar af en moest zich aan de modderige wielen vasthouden omdat haar knieën knikten. Haar jurk, haar jas, haar gezicht en zelfs haar haar zat onder de modder. Zodra haar knieën stopten met trillen, tilde ze Thorliff van de huifkar.
‘Thorliff, haal wat kleine takken om snel vuur te maken. Kaaren, pak de winterjassen en droge kleren voor de mannen. We kunnen de paarden droogwrijven met de jute die we hebben geweven.’ Ondertussen maakte Ingeborg de kettingen waarmee de paarden aan de wagen vastzaten los. Carl deed hetzelfde aan de andere kant. Daarna leidde Roald de paarden weg van de wagen.
‘Hier, pak deze vast aan, dan haal ik de rest.’ Kaaren gaf de mannen droge kleren en ging weer de huifkar in.
Carl en Roald bibberden zo hevig dat ze bijna niet konden praten. Ingeborg gaf hun de warme kleding en nam de teugels van de paarden over. Ze bond de dieren vast aan een boom en ging Thorliff helpen droog hout te zoeken. Hij had al vaak genoeg meegeholpen en wist dat hij dode stukken hout van bomen en struiken moest breken omdat alles wat op de grond lag was doorweekt.
‘Ik help hem wel. Maak jij maar vast vuur.’ Kaaren gaf Ingeborg het mes om houtkrullen te maken en de tondeldoos.
Thorliff bracht een arm vol takjes en Ingeborg begon direct aan het langdurige karwei het hout fijn genoeg te snijden om de vonken op te vangen. Ze hoorde de geluiden van Kaaren die voor de mannen zorgde, de paarden die stonden te stampen en briesen en Thorliff die nog steeds droge takken aan het afbreken was. Haar handen trilden zo hevig dat ze de vonken bijna niet kon richten. Uiteindelijk zag ze een rood stipje op de houtsnippers. Ze blies er zachtjes tegen tot ze een rookspiraal zag en het hout begon te branden. Toen legde ze zorgvuldig kleine takjes op het vuur. Ze bleef blazen terwijl de grotere takken vlam vatten.
‘De koffiepot staat klaar.’
Ingeborg schrok van Kaaren, die naast haar stond. Ze had zich zo geconcentreerd op het vuur dat ze de jongere vrouw niet had horen aankomen.
‘Goed. Wil je hun laarzen ook brengen zodat die bij het vuur kunnen drogen? Schiet op, Thorlie, de takjes branden heel snel op.’
Roald en Carl spreidden dekens uit als vleugels om geen warmte van het vuur verloren te laten gaan. Ze wachtten niet tot de koffie aan de kook was, maar dronken van het warme water.
‘Warm ook maar wat op voor de paarden,’ zei Roald terwijl hij met zijn voeten stampte. ‘Dan mengen we dat met de haver voor een stevige maaltijd. Ik had niet zo snel willen stoppen, maar het is beter als we dat wel doen.’ Hij keek naar de zon die net was begonnen onder te gaan.
‘Dat scheelde maar een haartje.’ Carl keek naar Kaaren die de paarden droogwreef. Ze had wat wilgentakken gehaald zodat de dieren de uiteinden ervan konden opeten.
‘Ja, het is maar goed dat we de tijd hebben genomen om de naden van de wagen met teer dicht te smeren. Ik geloof niet dat er iets nat is geworden.’
Beide mannen keken op toen ze de fluit van een trein op de prairie hoorden. Er was duidelijk aan hun gezichten te zien dat ze allebei bedachten hoe gemakkelijk deze reis zou zijn geweest als ze genoeg geld hadden gehad om de trein te kunnen nemen. Maar het woord ‘als’ moesten ze vergeten.
‘Morgen komen we op ons land aan,’ verklaarde Roald twee dagen later. Hij stond met zijn gezicht naar het oosten en keek naar de horizon waar elk moment de zon kon opkomen. De heldere hemel was kobaltblauw. Langzaam werd hij lavendelkleurig en daarna vlammend goud toen de zon uiteindelijk tevoorschijn kwam en haar baan aan de hemel begon.
‘Als alles goed gaat,’ zei Carl die naast hem kwam staan.
‘Ja, als God het wil.’ De twee mannen bleven even naar de opkomende zon staan kijken en draaiden zich tegelijk om. ‘Laten we gaan.’
De volgende middag wist Roald hoe Mozes zich had gevoeld toen hij naast God stond en het beloofde land zag. Het verschil was dat Mozes het beloofde land niet mocht binnengaan en Roald het land in bezit zou nemen en het zijn kinderen zou nalaten. Hij keek naar het westen en hield zijn hand boven zijn ogen. Hij en zijn broer zouden 260 hectare land claimen. Bjork-lundland. Het ijs was verdwenen van de Red River en het water stroomde ongehinderd achter Roald langs naar Winnipeg in het noorden. Zodra de landmeters kwamen, zou Roald vier bergen stenen op de hoeken van zijn land leggen en teruggaan naar Grand Forks om het papierwerk in orde te maken.
Hij pakte een steentje op en gooide dat een paar keer in de lucht. Toen hoorde hij een van de paarden hinniken en toen hij omkeek, zag hij het paard met gespitste oren naar de rivier staan kijken.