1

 

 

 

Ingeborg Bjorklund zat ongemakkelijk op de harde bank op het schip en speelde met het versleten krantenartikel in haar handtas. Ze stak haar neus in de lucht. Er waaide een frisse wind, maar ze had al te lang alleen maar zoute lucht geroken.

Hoewel ze verschillende hevige, genadeloze stormen hadden getrotseerd, waarbij het schip kreunde en kraakte en meerdere keren leek te vergaan, waren ze veilig de Atlantische Oceaan overgestoken. Nu roken ze voor het eerst de geur van land, hoewel ze het nog niet konden zien. Om het schip heen vlogen zeemeeuwen die krijsend het nieuwe leven dat de reizigers wachtte aankondigden. Sommigen noemden het Bonanzaland.

Ingeborg hoefde het artikel niet nog eens te lezen. Dat had ze de afgelopen maanden zo vaak gedaan dat ze het uit haar hoofd kende. Paul Hjelm Hanson, een Noors-Amerikaanse journalist uit Minnesota, had artikelen naar kranten in heel Noorwegen gestuurd, artikelen waarin hij schreef over het rijke, vlakke land dat lag te wachten om omgeploegd te worden. In ‘het nieuwe Kanaän’, zoals hij het noemde, kon men gratis land in bezit nemen, land dat rijkdom zou opleveren en dat de kinderen een thuis bood. De mogelijkheid land te claimen was de reden waarom de Bjorklunds waren gaan dromen van een toekomst buiten hun eigen, veilige vaderland Noorwegen, en de reden waarom ze in het jaar 1880 waren vertrokken. Ingeborg had besloten dat ze, als ze de kust van Noorwegen eenmaal achter zich hadden gelaten, niet terug zou kijken. Ze zou geen spijt krijgen van haar beslissing, maar alleen dromen van het leven dat voor hen lag. Dat was haar stellige voornemen. Samen met Carl en Kaaren zouden zij en Roald een goed leven opbouwen in een nieuw land. God had deze reis naar Amerika mogelijk gemaakt en God zou daar ook bij hen zijn, net als tijdens de reis.

Ze moest echter telkens weer denken aan haar familie; Mor, Far, Katrina en de baby… Wanneer zou ze de mensen van wie ze zo veel hield weer zien? Nee, wees ze zichzelf streng terecht, je moet niet denken aan wat je hebt achtergelaten, maar vooruitkijken naar de toekomst en de mooie dingen die voor je liggen.

Ze legde een hand op haar buik. Ze was weer een beetje misselijk door het onophoudelijke stampen van het schip. De voorsteven van het stoomschip werd steeds opnieuw opgetild door de lange, rollende golven terwijl ze in westelijke richting bleven varen. Ingeborg wist echter dat haar misselijkheid niet alleen werd veroorzaakt door de bewegingen van het schip. Ze zou Roald het blijde nieuws vertellen zodra ze waren aangekomen: ze was zwanger van haar eerste kind, de eerste Bjorklund die in het nieuwe land geboren zou worden!

‘Mor,’ riep de vijfjarige Thorliff, waardoor ze uit haar dagdromen ontwaakte.

Hij rende over het dek naar haar toe en greep haar donkere wollen rok. Dit was de eerste keer dat hij haar Mor noemde sinds zijn vader de jongen een jaar geleden aan zijn nieuwe moeder had voorgesteld. ‘Far zegt dat we bijna bij onze nieuwe boerderij zijn.’

Ingeborg kon de stralende glimlach op zijn ronde gezichtje niet weerstaan. Ze stopte zijn blonde krullen terug onder zijn muts en hield zijn gezicht in haar handen. ‘Ja, mijn zoon, maar je moet je vaders hand stevig vasthouden. Als er een hoge golf komt, kun je in het water vallen. Wat moeten we dan?’

Hij keek haar aan met een boze blik in zijn ogen die blauw waren als de zee in de Noorse fjorden, dezelfde ogen als die van de man die achter hem stond. ‘Maar ik moet je iets vertellen.’

‘Wat dan, den lille?’

‘Far heeft gezegd dat ik een babyhondje krijg.’

‘Een puppy?’

‘Ja, voor mij.’ Zijn ogen glommen en zijn wangen waren rood door de bijtende wind. ‘En een paard en een koe en – ’ Hij deed zijn best om het zich te herinneren. ‘En twee schapen.’

Ingeborg lachte. Het klonk als het lied van een zangvogel boven het suizen van de wind uit. Voor op het schip keken twee mannen om om te zien wie er lachte en ze glimlachten toen ze de moeder met haar kind zagen.

‘Land in zicht!’ De roep klonk in verschillende talen van de opgewonden reizigers. De dappersten klommen op de reling in de hoop een eerste glimp op te vangen van het vasteland.

In haar opwinding sprong ook Ingeborg overeind en ze wilde naar de reling lopen, maar toen zag ze de strenge blik van haar man. Ze ging weer naast Thorliff op de bank achter de schoorsteen zitten. Ze sloeg haar handen tegen elkaar en wenste dat ze net als de mannen aan de reling kon gaan staan. Als het had gemogen, had ze vooraan gestaan zodat ze als eerste het nieuwe land had gezien. Volgens Roald deden goede vrouwen dat soort dingen echter niet, en zijn eigen vrouw zeker niet.

Ingeborgs teleurgestelde zucht waaide weg op de wind. Wensen had geen zin. Dat was een van de principes die haar moeder haar altijd had geleerd, de principes voor het leven van een goede christelijke vrouw, zoals nooit tijd verspillen en altijd doen wat haar man zegt. Haar moeder had haar er ook altijd op gewezen dat ze, zeker gezien haar leeftijd – ze was al tweeëntwintig jaar − geluk had dat ze met zo’n goede man was getrouwd. Hij was christen, hij was een goede boer en hij was sterk en dapper genoeg om het oude land te verlaten en naar Amerika te vertrekken om daar een nieuw leven op te bouwen. Het maakte niet uit dat ze slechts diep respect voor hem voelde toen ze trouwden, maar niet van hem hield. De liefde was later gekomen, zoals haar moeder haar had voorspeld.

Ze zuchtte nog eens en wenste dat Roald eens zou glimlachen, al was het maar één keer. Ze dacht aan het nieuwe leven dat in haar groeide. Misschien zou er een glimlach op zijn ernstige gezicht verschijnen als ze hem dat vertelde.

‘Mor, waarom ben je zo verdrietig?’ klonk een stemmetje naast haar.

Ingeborg haalde diep adem. Nu rook ze niet meer alleen zeelucht, maar ook de lucht van het land.

‘Laten we kijken of Tante Kaaren zich al wat beter voelt. We kunnen haar helpen met de baby.’ Eigenlijk zou ze liever hier blijven om het nieuwe land te kunnen zien dan binnen zitten in het hok dat ze een hut noemden. Ze wist echter ook dat ze dankbaar moest zijn dat ze niet tussen die arme stumpers in het vooronder zat, want die hadden het nog slechter getroffen.

‘Ik wil het nieuwe land zien.’ Thorliff trok aan de hand die hem meenam naar de trap.

‘Ik ook, maar Far wil ons beschermen tegen al die mensen die elkaar opzij duwen. Een kleine jongen als jij kan gemakkelijk als een vlieg worden platgetrapt.’

‘Bah,’ zei Thorliff met een vies gezicht.

‘Ik weet het. Far komt ons wel halen als het zover is. We moeten geduld hebben.’

 

Roald Bjorklund liep met zijn vrouw en zoon naar de trap. Terwijl zij naar beneden liepen, draaide hij zich om en liep naar de mensenmassa bij de reling. Amerika! Hij droomde al van dit land voordat hij Ingeborg, zijn tweede vrouw, leerde kennen. De prachtige Anna, zijn jeugdliefde, was voor altijd verdwenen. Ze hadden samen gedroomd en gespaard om de reis naar Amerika te kunnen betalen. Maar voor die tijd was ze overleden en zijn hart was met haar mee het graf in gegaan. De zoon die ze met veel pijn ter wereld had gebracht, was een paar uur later ook overleden. Nog steeds droomde hij soms over haar, maar telkens als hij wakker werd, zag hij Ingeborgs gezicht op het kussen naast zich liggen. Hij vergeleek de twee vrouwen niet met elkaar. Dat zou hem alleen maar pijn doen.

Hij trok zijn zwarte vilten hoed verder over zijn voorhoofd. In de verte zag hij de donkere kustlijn van zijn nieuwe land. Daar zou hij zelf grond bezitten, anders dan in Noorwegen, waar alleen de oudste zoon de familieboerderij zou erven.

Roald haalde zijn zakdoek uit de zak van zijn zwarte broek en snoot zijn neus. De tijd om te rouwen was voorbij. Ingeborg was een goede, sterke vrouw. Ze had de bouw om hem veel zonen te baren en haar man te helpen de ontberingen in het nieuwe land te doorstaan. Bovendien was hij van haar gaan houden. Daarom wilde hij dat ze veilig beneden zou blijven. In deze opgewonden mensenmassa op het dek was het te gevaarlijk voor haar en Thorliff.

Als een rots die werd geteisterd door de krachtige golven van de zee stond hij stevig tussen de woelige massa. Waar was Carl? Roald was lang genoeg om over de andere mensen heen te kijken, maar hij zag zijn jongere broer niet. Hij snoot zijn neus nog eens en schudde zijn hoofd. Waarschijnlijk stond hij ergens te kletsen met de groep andere Noren die hij onderweg had ontmoet. Carl verspilde te veel tijd aan onzinnige zaken.

Roald had lang genoeg bij de reling staan dromen. Ze zouden snel van boord gaan en voor die tijd had hij nog veel te doen. Hij draaide zich om en liep weg om zijn broer te zoeken zodat ze samen hun spullen konden inpakken. Ze konden het zich niet veroorloven iets te verliezen.

 

Voorzichtig liep Ingeborg over de smalle, steile trap naar beneden. Ze stopte om de tweede deur links open te maken. Nu de patrijspoort dicht was wegens het opspattende schuim, stonk het nog erger in de hut dan gewoonlijk. De kale houten kooien waarvan er steeds drie boven elkaar aan de muur vastzaten, waren zo laag dat een man met brede schouders zich nauwelijks kon omdraaien. De kooien stonden zo dicht bij elkaar dat je er alleen zijwaarts tussendoor kon lopen. Op de lege plekken, waar onderweg veel zeezieke passagiers hadden liggen creperen, lagen in dekens gewikkelde pakketten en zwartleren tassen en er stonden houten kisten. Alle anderen met wie ze hun kleine hut hadden gedeeld hadden hun spullen al ingepakt en stonden op het dek.

Iedereen behalve Kaaren Bjorklund, de vrouw van Roalds broer Carl. Naast haar lag een huilende baby die slechts vier dagen geleden was geboren, drie weken eerder dan verwacht. Niemand had gedacht dat de kleine baby zou blijven leven. Blijkbaar kon Kaaren niet tegen het stampen van het schip, want ze was ziek geweest vanaf het moment waarop ze hun geliefde huizen boven de Noorse fjorden hadden verlaten. De bevalling, die twee dagen had geduurd, was haar bijna te veel geworden.

Ingeborg ging op haar hurken naast de kooi zitten en veegde een goudkleurige lok haar uit het bleke gezicht van haar schoonzus. ‘Het duurt niet lang meer, kjaere. Straks zullen we in het nieuwe land zijn. Dan zul je je beter voelen. Misschien kunnen we een dag wachten voor we in de trein stappen, zodat je wat kunt aansterken. Ik weet zeker dat je opknapt als je wat verse koeienmelk kunt drinken.’

‘Je hebt gelijk,’ zei Kaaren. Haar woorden klonken nauwelijks boven het kraken van het schip en het ruisen van de golven uit. Het in doeken gewikkelde kindje in haar armen begon weer te huilen.

‘Ze heeft weer honger. Ik heb niet voldoende melk voor haar.’ De wanhoop was in haar stem te horen. ‘Ingeborg, beloof me dat je voor haar zult zorgen.’ Kaaren pakte de hand van haar schoonzus.

‘Je zult haar zelf opvoeden. Je moet de hoop nooit opgeven.’ Ingeborg ging zachter praten. ‘Maak je geen zorgen, Kaaren. Het duurt niet lang meer voor we aan land gaan.’

‘Dorst. Ik heb dorst.’

Ingeborg stond op en liep zijwaarts naar de emmer met water in de hoek. Ze haalde er een kopje uit en liep terug.

‘Alsjeblieft.’ Ze ging weer op haar hurken zitten en ondersteunde het hoofd van de zieke vrouw om haar te helpen drinken.

Mange takk. Wat ben je goed voor me.’ Er liep een traan over Kaarens wang. ‘Wat zou ik zonder je moeten beginnen?’

Ach, die schat, dacht Ingeborg terwijl ze zacht tegen haar bleef praten om haar te troosten. Die mannen van ons kunnen gemakkelijk kinderen verwekken, maar wij moeten bevallen en voor hen en elkaar zorgen. Ze dacht weer aan de getergde blik op Carls gezicht toen hij hoorde dat hij een dochter had gekregen. Ingeborg schudde haar hoofd. Het was zo’n mooie baby! Mannen! Hoe zou ze hen ooit kunnen begrijpen?

‘Mor!’ De kleine Thorliff trok aan haar mouw. Zijn ogen  glansden in het zwakke licht van de lantaarn die aan het plafond hing. ‘Gaan we nu naar het dek? Ik vind het hier niet leuk.’

‘Strakjes, den lille.’

Ze stond weer op en keek naar de bagage. Hoe zouden ze dat allemaal aan land moeten krijgen als Carl Kaaren moest dragen? Ze was veel te zwak om te lopen en kon misschien niet eens rechtop zitten als ze de haven hadden bereikt.

Er verscheen een rimpel in Ingeborgs voorhoofd en het kuiltje in haar linkerwang verdween. Haar moeder zou gezegd hebben dat ze al haar zorgen in Gods handen moest leggen, maar de laatste tijd, na alle ontberingen van de reis, leek het of God zijn gezicht voor hen verborgen hield, net zoals Hij zich had verborgen voor zijn volk in de verhalen uit het Oude Testament. Had Hij niet gewild dat ze hun vaderland verlieten om ergens anders landbouwgrond te vinden?

Ingeborg was niet lang, maar toch stootten haar ellebogen tegen de balken van het lage plafond als ze haar haar deed. Ze beet op haar volle onderlip en hield haar hoofd schuin terwijl ze probeerde de ontsnapte plukjes haar terug te stoppen in de honingkleurige vlecht die als een krans om haar hoofd lag. Ze vond dat ze op een vogel leek, maar anderen lachten daarom en zeiden dat ze dan een zwaan was. Ze trok haar rok recht. Haar kleding was te groot geworden omdat ze, net als veel anderen aan boord, onderweg behoorlijk was afgevallen door de dunne soep en het harde brood dat op het schip geserveerd werd. Maar ze was in elk geval niet zeeziek geworden zoals veel van de andere passagiers en daar was ze dankbaar voor.

Plotseling vloog de deur open en Carl, slanker gebouwd maar peziger en een paar centimeter korter dan zijn oudere broer, snelde de hut in. ‘Vanmiddag leggen we aan. Je ziet in het noorden en het zuiden alleen maar kust. Het zal niet lang meer duren voor we de Hudson River op varen.’ Hij had moeite met de correcte uitspraak van de woorden ‘Hudson River’, maar deed zijn best op hun nieuwe taal.

Ingeborg stond op zodat hij bij de kooi kon komen. Carl liep opgewonden naar zijn vrouw, pakte met zijn ene hand die van haar en streelde met de andere over haar haren.

‘Kaaren, je moet vechten om beter te worden. Straks is er weer voldoende goed eten en frisse lucht om van op te knappen. Daarna zullen we ons vestigen op ons eigen land.’

Kaaren glimlachte melancholiek naar hem en trok haar baby dichter tegen zich aan. ‘Je hebt gelijk.’ Ze streelde over zijn blonde baard. ‘Ik zal hier op jullie wachten tot jullie klaar zijn om aan wal te gaan.’

‘Wil je Thorliff alsjeblieft meenemen?’ vroeg Ingeborg toen Carl terugliep naar de lage deur.

‘Kom, jongen.’ Carl stak zijn hand uit. ‘Op deze belangrijke dag moet jij met de andere mannen aan dek zijn.’

Het gezicht van de kleine jongen straalde van trots toen hij naar zijn moeder zwaaide.

Ingeborg waste Kaarens gezicht en borstelde en vlocht haar haren. Ze verschoonde de baby en hielp Kaaren in haar onderrok en dikke wollen jurk. Toen ging Kaaren weer liggen, haar gezicht grauw van uitputting. Ingeborg wreef over haar rug die stijf was geworden van het bukken en tillen in de kleine ruimte.

Ingeborg kon het intense verlangen niet onderdrukken – ze móest de zee ruiken en het land zien. Daarom liep ze naar het open gedeelte van de hut, wreef over het glas van de patrijspoort en drukte haar neus ertegenaan zodat ze naar buiten kon kijken.

Ze hoorde zichzelf een verbaasde kreet slaken. Ze voeren op een rivier die parallel aan de kust liep. Aan de groene kust lagen verschillende schepen ongeduldig aan hun zeeankers te trekken. Ze beet op haar lip. Wat zou ze graag naar boven rennen om bij de reling te gaan kijken!

Ze keek om en zag dat moeder en kind vredig lagen te slapen. Toen deed ze de deur zo zacht mogelijk open en sloop de gang in. Ze moest gewoon zien hoe het schip aanlegde! Nooit van haar leven zou ze meer zo’n opwindend moment meemaken. Bovendien wilde ze het verhaal van haar aankomst in het nieuwe land voor haar kleinkinderen onthouden.

De stevige wind trok hard aan haar sjaal en haar hoed. Ingeborg hield met een hand haar zwarte vilten hoed, die met spelden aan haar vlechten was vastgespeld, vast en nam haar sluier tussen haar tanden terwijl ze zich een weg zocht tussen de mensen door. Niemand reageerde als ze ‘pardon’ zei omdat ze het niet konden verstaan, en als iemand iets terug zei, verstond Ingeborg het ook niet.

De mensen stonden zo dicht op elkaar gepakt dat ze een muur leken te vormen. Ingeborgs moeder had haar altijd geleerd dat een christelijke vrouw nooit onbeleefd was, maar nu werkte Ingeborg zich met haar ellebogen door de menselijke muur heen naar de reling en boog ze zich voorover zodat ze om de mensen voor haar heen kon kijken. Daar, voor haar, lag de stad New York. Het was een prachtig gezicht, mooier dan ze zich had voorgesteld. Aan de rand van de lange haven stonden hoge houten gebouwen en in het water lagen de vele schepen voorsteven aan achtersteven.

Boven haar klonk de scheepshoorn. Ingeborg lette niet op de drukte om zich heen, maar hield haar blik gericht op de drukke stad die voor haar lag. Veerboten, sleepboten, stoomschepen, zeilboten en talloze andere soorten boten en schepen in alle vormen en maten lagen voor anker of voeren door de haven. Kleurige vlaggen wapperden in de wind boven schepen uit tientallen verschillende landen. Wat een geweldig schouwspel! Dit was een dag om nooit te vergeten!

De scheepsbel klonk en Ingeborg herkende het geluid van de motor die vertraagde. Ze wist dat ze naar beneden moest voordat Roald haar betrapte. Nog één keer keek ze goed naar de stad en probeerde ze alle details in zich op te nemen. Toen ze zich omdraaide, botste ze echter tegen een bekende brede borstkast aan.

Met zijn grote, sterke handen pakte Roald haar armen om te voorkomen dat ze zou vallen.

‘Dat was heel gevaarlijk! Je had wel in zee kunnen vallen toen je zo ver voorover leunde. Ik had gezegd dat je beneden bij je schoonzus moest blijven.’

‘Ja, dat heb je inderdaad gezegd.’ Ingeborg rechtte haar rug, stak haar vierkante kin in de lucht en keek in zijn strenge ogen. ‘Maar… maar ik wilde de stad zo graag zien! Kaaren en de baby lagen te slapen en…’ Waarom begon ze toch als een klein kind te stotteren als hij haar zo streng aankeek?

‘En waar is mijn zoon? Ik heb hem bij jou achtergelaten.’

‘Hij is bij Carl. Thorliff wilde aan dek gaan en ik was bezig met…’

‘Far, Far!’ De discussie werd onderbroken door een opgewonden stemmetje. Ingeborg keek op en zag het onderwerp van het gesprek naar haar zwaaien vanaf de schouders van een jonge man die op hen af liep. De jongen hield zich met zijn mollige handjes vast aan de blonde lokken van zijn oom. ‘Zag je dat?’ Thorliffs lijfje stuiterde op en neer van opwinding en hij glimlachte van oor tot oor.

Ingeborg keek naar haar man en zag nog net de iets vertederde gezichtsuitdrukking die alleen even verscheen als hij bij zijn zoon was. Het was bijna een glimlach en dat was de vrolijkste uitdrukking die ze tot nu toe van hem had gezien. Zou hij naar haar lachen als zij hem een tweede zoon had gegeven? Ze hoorde de kleine jongen schateren en keek naar hem.

‘Mor, kijk eens naar me!’

‘Laat los,’ zei Carl lachend terwijl hij zich losmaakte uit de wurggreep van zijn neefje. ‘Ik wil wel kunnen zien waar ik loop. Je wilt toch niet dat we in het water vallen?’

Thorliff lachte en hobbelde weer op en neer. Toen pakte Carl de jongen met twee handen vast, tilde hem over zijn hoofd en zette hem op het dek. ‘Ga met je moeder mee en zorg ervoor dat je niet onder de voet wordt gelopen als we van boord gaan. Je vader en ik komen jullie wel halen als we aan de beurt zijn.’

‘Ja maar…’ Thorliff zweeg onmiddellijk toen zijn vader hem een strenge blik toewierp. De jongen pakte Ingeborgs hand en snoof.

Ingeborg hield zijn koude handje vast en wenste, net als Thorliff, dat ze boven mochten blijven om alle drukte te kunnen zien. Ze ging op haar hurken zitten en vroeg: ‘Waar zijn je wanten, den lille? Je handen zijn ijskoud.’ Thorliff hield zijn armen omhoog zodat ze zijn wanten aan hun gebreide draad kon zien hangen. Ingeborg schudde haar hoofd. Ze pakte zijn wanten en hield ze open zodat hij zijn handen erin kon steken. Toen kuste ze hem op zijn neus. Daarna pakte ze zijn hand en samen volgden ze Roald die zich een weg baande door de mensenmassa heen naar de trap.

‘Uff da,’ mompelde Ingeborg toen hij hen de hut in loodste en de deur achter zich sloot. Ze wilde stampvoeten, maar dacht nog net op tijd aan de uitdrukking op het gezicht van haar moeder de laatste keer dat ze had toegegeven aan die verleiding. Ze moest lachen. Die arme Mor.

‘Ingeborg, ben jij dat?’ Kaarens zwakke stem liet Ingeborg al haar opstandige gedachten vergeten. Nu voelde ze zich schuldig. Ze had bij Kaaren moeten blijven. Na alles wat ze samen hadden meegemaakt, waren ze voor haar gevoel zussen geworden.

‘Ja, ik ben het. Wil je een beetje water?’ vroeg ze terwijl ze naar de kooi liep. Ze moest zijwaarts lopen als de krabben in de fjorden van haar vaderland. Ze lachte. Na al die tijd zijwaarts door de hut te hebben gelopen, wist ze wel hoe die zich voelden.

‘Zijn we er bijna?’ Kaaren hief haar hoofd voorzichtig om de slapende Gunhilde niet wakker te maken.

‘Ja, de sleepboten brengen het schip naar de aanlegplaats. Het schip lijkt wel een eend met haar jongen. Hoor je dat lawaai? De mensen op het dek wachten tot de loopplank wordt uitgelegd. Roald en Carl komen ons halen zodra de grootste massa van boord is.’ Ingeborg ging op de rand van de kooi zitten. ‘Elk moment kunnen ze de trossen uitgooien en de motoren uitzetten. Dan zullen we met alle anderen over de loopplank lopen en een nieuw leven beginnen in een nieuw land.’

Ingeborg verloor zichzelf in haar dromen. Straks, na een lange treinreis en een rit met paard-en-wagen zouden ze land vinden om zich te vestigen; rijke grond in de Red River Valley in het noorden. Dat beloofde het artikel dat ze zo zorgvuldig in haar handtas bewaarde.

‘Als ik het niet haal… Als ik…’

‘Je gaat met ons mee. Je moet niet eens denken aan andere mogelijkheden. Net zoals we hebben gepland aan de keukentafel, zullen we een huis van graszoden bouwen waar we de eerste winter in kunnen wonen en volgend jaar bouwen we er nog een. Onze kinderen zullen samen opgroeien op de boerderij en op een dag zullen we geld sturen zodat meer broers en zussen hiernaartoe kunnen komen. We zullen een dorp bouwen voor alle Bjorklunds, met een kerk en een schoolgebouw. Je zult het zien, Kaaren, kjaere, echt waar.’ Ingeborg pakte de koude hand van haar schoonzus. ‘Ik beloof het.’

‘Ik ook.’ Thorliff leunde tegen haar knie en legde zijn hoofd tegen haar arm. ‘Far heeft gezegd dat we een grote boerderij gaan bouwen, groter dan alle boerderijen in Noorwegen. Bestefar, opa, komt op visite als hij klaar is.’

‘Ja.’ Ingeborg sloeg haar arm om hem heen en streelde zijn wang. Even hield ze hem vast. ‘Alstublieft, Heer, laat het zo gebeuren.’ Dat had ze al zo vaak wanhopig gesmeekt. Had ze God te vaak lastiggevallen? Zou Hij toegeven als de rechter uit het verhaal in de Bijbel, die toegaf omdat een vrouw zo aandrong? Ingeborg had eerder gehoord dat ze nogal kon doordrammen. Wanneer was het te veel? Wanneer was het te weinig? Ze wist zeker dat ze nooit genoeg kon bidden voor de mensen van wie ze hield. Ze boog haar hoofd.

 ‘God, geef mijn schoonzus alstublieft kracht. Breng weer een blos op haar wangen en een glimlach op haar lippen zodat ze dit prachtige kind waarmee U haar heeft gezegend, kan opvoeden. Amen.’

De baby gaf een kreetje en rekte zich uit. Haar mondje ging open en dicht en Ingeborg zag de kleine roze tong tussen haar lippen. Gunhilde draaide haar gezicht naar haar moeders borst en zocht naar voedsel.

Met trillende vingers maakte Kaaren haar jurk los en liet haar dochter drinken. Zodra de baby de borst had gevonden, bedekte Kaaren zich met een deken.

‘Ze is perfect,’ zei Ingeborg terwijl ze vol vreugde naar het eeuwenoude tafereel keek. Ze zag ernaar uit over zeven maanden hetzelfde te kunnen doen met haar eigen kindje. Haar zoon zou in de herfst worden geboren. Ze was er zo zeker van dat het een jongen was dat ze al een naam had bedacht: Carl Andrew. Thorliff was vernoemd naar Roalds oom, dus kon zij ook een naam kiezen die zij wilde. Toch?

Thorliff stak een vinger in zijn mond en zijn ogen vielen bijna dicht van vermoeidheid. Nog even luisterde Ingeborg naar het vredige geluid van de drinkende baby. Plotseling ging ze rechtop zitten.

‘Hoor je dat?’

‘Wat?’

‘De stilte. De motoren zijn gestopt.’ Ze sprong overeind, tilde Thorliff op en liep naar de patrijspoort. ‘Kijk, Thorliff, de kade. We zijn aangemeerd.’ Ze draaide met hem rond in de kleine ruimte. ‘We zijn er! We zijn eindelijk aangekomen!’

‘Amerika, Amerika! Kijken, kijken!’

Ingeborg hield haar zoon bij het kleine raampje waar hij zijn handjes tegen de wand zette en naar buiten keek. ‘Allemaal mensen!’ riep hij. Hij wurmde zich los uit haar greep en rende naar de deur. ‘Papa komt!’

Ingeborg pakte zijn hand voordat hij de deur kon openmaken. ‘Straks, den lille. Je moet nog even wachten.’

Het leek wel uren te duren voor Roald kwam. Ingeborg controleerde voor de derde keer of de pakketten stevig genoeg waren ingepakt en keek nog maar eens onder de kooien of ze iets waardevols waren vergeten.

Eindelijk hoorde ze de stemmen van Carl en Roald. De deur ging open en knalde tegen de wand toen de mannen binnenkwamen.

‘We gaan eerst naar Castle Garden, daar is het immigratiebureau. Ingeborg, ik neem eerst jou en Thorliff mee, met zo veel mogelijk bagage. Daarna kom ik terug om Carl te helpen met de rest. We zijn gewaarschuwd dat we niets onbeheerd moeten achterlaten omdat er dieven zijn die het vooral op immigranten voorzien hebben.’ Roald gaf een tas aan zijn vrouw en pakte er zelf een aantal op. ‘Thorliff, houd de hand van je moeder goed vast en laat die niet los. Begrepen?’

‘Ja, Far. Ik zal lief zijn.’ De jongen huppelde van vreugde heen en weer.

Toen ze op het dek aankwamen, bleef Ingeborg staan. ‘Oh, hutte meg tu!’ fluisterde ze. De gebouwen waren zo hoog dat ze de zonnestralen blokkeerden en er waren er meer dan ze kon tellen.

‘Kom op.’ Roald draaide zich om en keek haar boos aan toen hij zag dat ze was blijven staan. Ingeborg begon weer te lopen, maar nog steeds kon ze haar ogen niet geloven. Konden mensen echt zulke hoge gebouwen maken? Of was New York als de toren van Babel en was God er nog niet aan toegekomen de gebouwen te laten instorten?

Roald kreunde onder het gewicht van de zware tassen. Zonder zich te verontschuldigen drong hij door de massa immigranten die overal in de haven stonden te kletsen. Toen hij een aantal enorme zwarte mannen met ontbloot bovenlijf kratten en vaten over de loopplank van een ander schip zag sjouwen, mompelde hij hoofdschuddend: ‘Uff da,’ maar hij bleef met dezelfde snelheid lopen.

Hij stapte opzij toen de bestuurder van een paard-en-wagen iets naar hem riep. De manier waarop hij de woorden uitsprak en de uitdrukking op zijn gezicht maakten duidelijk dat het niet erg vriendelijk was.

‘Als je Noors had gesproken zoals elk fatsoenlijk mens, was ik eerder opzij gestapt,’ antwoordde Roald en hij keek de man woedend aan.

Was dat het warme onthaal waarover hij in de krant had gelezen? Roald probeerde niet te denken aan de mogelijkheid dat de kranten niet helemaal eerlijk waren geweest over het warme onhaal dat de immigranten in Amerika wachtte, en over het gratis land.

Na drie jaar plannen en sparen was hij eindelijk aangekomen. Dat was voldoende. Zijn gezin was veilig. Hij huiverde toen hij zich herinnerde hoe ver Ingeborg over de reling had geleund. Als iemand haar per ongeluk had aangestoten, was ze overboord gevallen. Uff da. Haar vrolijke glimlach en de lichtjes in haar grijze ogen waren echter aanstekelijk. Ingeborg, Ingeborg, wat moet ik toch met je aan?

Hij stopte toen hij op de pier stond. Nu stond hij op het vaste land. Zijn nieuwe land. Zijn droom was uitgekomen! Hij zette de tassen en pakketten neer en wreef met een hand over zijn zere schouder. ‘Ingeborg, wacht…’ Toen hij omkeek, was ze verdwenen.

 

Ingeborg volgde de zwaarbeladen Roald over de loopplank naar de pier. Ze werd als een twijgje in een rivier meegesleurd door de stroom immigranten en havenarbeiders. Ze moest zich haasten om Roald niet uit het oog te verliezen. Wat zou ze moeten doen als ze van elkaar gescheiden raakten?

Overal om zich heen hoorde ze vreemde talen. De mensen moesten schreeuwen om boven het lawaai van de andere mensen uit te komen en de schepen lieten hun hoorn klinken. De kakofonie van al die geluiden beukte tegen Ingeborgs trommelvliezen. En zij had gedacht dat de motoren van het schip veel lawaai maakten! Ze trok haar neus op en probeerde niet te diep in te ademen. Zoals haar oren werden geteisterd door het lawaai, werd haar neus aangevallen door de stank van rottende groente, paardenvijgen, rook en ongewassen lichamen.

Roald bleef voor haar uit lopen.

‘Kom, Thorliff, we moeten opschieten.’ Ze trok hem naar zich toe en probeerde sneller te lopen, maar het gewicht van de tas aan haar andere arm hield haar tegen. De wind trok aan de sluier van haar hoed en dreigde hem het water in te blazen.

Toen verdween Roald in de massa voor haar. Ze kon zijn hoed niet langer boven de andere mensen uit zien.

Ingeborg kromp ineen van angst. ‘Houd mijn rok vast,’ zei ze buiten adem tegen Thorliff. Ze zette de tas neer, maakte haar geliefde hoed los en stopte die in de tas. Nu wist ze zeker dat ze hem niet zou verliezen. Toen pakte ze de tas weer op, pakte Thorliffs hand en begon weer te lopen. Roald stond vast verderop op haar te wachten.

Toen ze bij het begin van de pier kwamen, stond Roald met zijn armen over elkaar tussen de tassen en pakketten met spullen. Hij had zijn wenkbrauwen gefronst en de norse blik op zijn gezicht trok diepe lijnen tussen zijn neus en zijn kin.

‘Ik dacht dat je achter me liep. Stel dat ik je was verloren.’

Ingeborg beet op haar tong. Ze wist dat Roald zijn bezorgdheid altijd op een barse manier uitte. ‘Ik weet het, maar we zijn weer bij elkaar en we zijn veilig.’ Het liefst had ze de bezorgde rimpels in zijn gezicht met een hand weggestreeld, maar dat deed men niet in het openbaar. Bij Roald deed men dat helemaal niet.

Roald pakte de spullen weer op en liep langs de brede deur van een pakhuis. ‘Castle Garden ligt verderop. Daar zullen we de immigratieprocedure doorlopen. Men zegt dat er ook artsen zijn, dus daar kunnen we hulp vragen voor Kaaren.’

Ingeborg kon geen antwoord geven, zo hard moest ze lopen om hem bij te houden. Die arme Thorliff moest bijna rennen. Bovendien werd haar keel dichtgeknepen door de angst dat Kaaren niet in het land zou worden toegelaten omdat ze te ziek was.

Bijna verdween Roald weer in de massa immigranten die hun spullen op een vierkant plein hadden neergezet. Aan de ene kant stond een houten hek met hoge verticale planken met daarachter een rond gebouw. ‘Dat is Castle Garden. Daar zijn mensen die ons kunnen helpen,’ zei hij terwijl hij de bagage neerzette. Hij wees op een houten krat. ‘Ga daar zitten en wacht op ons. Ik ben zo snel mogelijk terug. Zodra we een bed hebben gevonden voor Kaaren zullen we onze koffers uit het ruim halen.’

Ingeborg knikte. Ze trok haar vuil geworden rokken om zich heen en ging op de krat zitten. Met grote ogen keek Thorliff naar de drukte op het plein. Twee jongens in met touwen opgehouden broeken renden achter elkaar aan om een vlaggenstok. Er stonden mensen van alle leeftijden in een rij die bij het hek begon en over het hele plein liep. Ingeborg wilde graag in de rij gaan staan, maar wie zou dan op hun bagage letten?

Niet lang nadat Roald weer in de stroom passagiers was verdwenen, kwam er een brede man in een donkerblauw uniform tegenover Ingeborg staan. Toen hij iets tegen haar zei, schudde ze haar hoofd en haalde ze haar schouders op. Ze had geen idee wat hij had gezegd. Hij boog zich voorover en sprak wat harder. Toen ze weer haar schouders ophaalde, wees hij naar het hek en vroeg in het Engels: ‘Noors?’ Dat woord kende ze en er verscheen een brede glimlach op haar gezicht. Ze knikte. ‘Ja, Noors.’ Ze ging verder in haar eigen taal, maar de man schudde zijn hoofd met een afkeurende blik op zijn gezicht.

Ingeborg schrok toen hij een tas en een doos oppakte.

‘Nei, nei!’ Ze sprong overeind en greep zijn mouw. Hij trok zich echter los en knikte naar het hek. Toen hij bij de houten pilaren kwam, zette hij de bagage neer en liep terug om nog meer te halen.

Ingeborg haalde opgelucht adem. Het was geen dief die haar spullen wilde stelen, maar iemand die haar wilde helpen haar bagage te verplaatsen zodat die niet in de weg lag. Ze pakte haar eigen tas en droeg die naar de pilaar. Toen glimlachte ze dankbaar naar de man. ‘Mange takk.’ De man had zich echter al omgedraaid en ze zag alleen zijn rug nog. Met een zucht ging ze weer op de krat zitten. ‘Thorliff!’ Ze keek tussen de spullen en overal om zich heen. ‘Thorliff!’ schreeuwde ze toen. Roalds zoon was nergens te bekennen.