20

 

 

 

‘Ingeborg! Kaaren! Waar zijn jullie?’

Het bleef doodstil in het Bjorklundkamp. Geen van de vrouwen was bij het kampvuur aan het werk. Waar waren ze toch? Wat was er aan de hand?

Roald keek om zich heen. In de verte zag hij Carl met de paarden werken en een kleine figuur op Belles rug. Thorliff was dus bij Carl. Het vuur was uitgegaan, maar aan de rode gloeiende kolen zag Roald dat dat nog niet erg lang geleden was gebeurd. De koffiepot stond naast het vuur, maar hij was waarschijnlijk nog wel warm. Het vuur in de geul waarin ze het vlees hadden gedroogd was uitgegaan en de kolen waren grijs en koud. Toen zag hij dat de wateremmer er niet stond. Aha. Ze waren bij de rivier.

De ossen hadden vast dorst na de lange wandeling, dus klapte hij met de teugels en zei: ‘Vort.’ Hij stuurde de ossen in de richting van de rivier.

‘Wie is daar?’ klonk een zwakke stem. ‘Roald, ben jij dat?’

‘Ja, Ingeborg. Wat is er aan de hand?’ Hij liet de ossen stilstaan en bond snel de teugels aan een wiel van de kar vast. Toen sprong hij de donkere huifkar in. ‘Ingeborg! Wat is er met je gebeurd?’

In plaats van de gezonde, blozende vrouw die hij een paar dagen geleden had achtergelaten, lag hier een lijkbleke Ingeborg op het bed met haar ogen wijd opengesperd boven haar uitstekende jukbeenderen. Het was al midden op de middag, maar ze droeg haar nachtpon.

Hij ging op zijn knieën naast het geïmproviseerde bed zitten en ving met zijn vinger een traan op die uit Ingeborgs oog rolde. ‘Waarom huil je?’

Ze had voorgenomen sterk te zijn, maar toen ze de tederheid in zijn stem hoorde zei ze: ‘O, Roald! De baby. Ik ben de baby verloren.’ Ze negeerde de pijn in haar hoofd toen ze zich in zijn armen wierp en hartverscheurend begon te snikken.

Roald hield haar vast en streelde zwijgend over haar rug. Toen ze wat rustiger werd, vroeg hij met een brok in zijn keel: ‘Wat is er gebeurd?’

Met horten en stoten vertelde Ingeborg het hem.

‘De wolf. Hij bewoog niet, maar ik was zo bang voor hem.’

‘Een wolf?’

‘Ja, hij zat naar me te kijken en toen ik de vis naar hem toe gooide ben ik gevallen.’ Ze vertelde de rest van het verhaal.

‘Heeft Carl de wolf gedood?’

Ingeborg schudde haar hoofd.

‘Waarom niet?’

Wat een vreemde vraag. Gaf hij dan niet om de baby? Of om haar? Ingeborg stond zichzelf echter niet toe daar aan te denken. Toen het huilen was gestopt keek ze op naar zijn gezicht. Zijn wenkbrauwen raakten elkaar, maar verder zag ze geen enkel teken van emotie.

‘Mesties heeft mijn leven gered.’

‘Mesties?’

‘De vrouw die zegt dat het land van haar is. Ze kwam een tijdje geleden om met je te praten, maar we verstonden haar niet. Weet je nog?’

‘Ja, maar dit land is niet van haar. Het is van ons. Zodra de landmeters komen zullen we de nodige papieren invullen en dan moeten we onszelf bewijzen.’

‘Dat weet ik, maar…’ Ze wreef over haar voorhoofd. Ze kon niet goed zien door de pijn, of kwam het door de tranen?

‘Geen gemaar. Dit land is van mij.’ Hij stond op. ‘Ik moet de ossen water geven.’

‘Heb je een span gevonden?’ Ze ging tegen een doos aan zitten en negeerde de pijn.

‘Ja, maar nog geen ploeg, en de ossen zijn nog jong.’ Hij wilde weglopen. ‘Is Kaaren bij de rivier?’

‘Ja.’

‘Heeft ze een geweer bij zich?’

Ingeborg knipperde met haar ogen. ‘Nei. Je weet toch dat ze niet kan schieten?’

‘Dan moet ze het maar leren. Ik wil niet dat mijn familie geterroriseerd wordt door een wolf. Als hij zo dichtbij was, is hij niet bang voor mensen, en dat is heel gevaarlijk.’

Hij stapte van de wagen af en Ingeborg sloot haar ogen toen het schokken van de kar weer een pijnscheut in haar hoofd veroorzaakte. Eerst wist hij zeker dat vrouwen niet mochten schieten, en nu stond hij erop dat ze het zouden leren. Ingeborg vroeg zich af of ze het dier had doodgeschoten als ze wel een wapen bij zich had gehad. Ze luisterde naar Roald die de ossen naar de rivier leidde. Ze had zich niet eerder afgevraagd waarom de wolf niet was weggerend. Waarom was hij daar blijven zitten alsof het land van hem was? Wat moest ze doen als ze hem nog eens zag? Ze wist het niet. Toen ze dacht aan Roalds vreemde reactie begon ze weer te huilen. Was de droom Roald te zien lachen gestorven met de baby?

Die avond tilde Roald Ingeborg uit de huifkar en zette haar op een deken tegen de boomstam aan. Ze keek naar het vuur en voelde zich ondanks haar hoofdpijn weer een deel van de familie.

‘Het is nog maar vier dagen geleden dat je gevallen bent,’ fluisterde Kaaren in haar oor terwijl ze haar een bord eten gaf. ‘Je moet eten en rusten en de thee die Mesties voor je heeft gezet blijven drinken.’

‘Ik weet het. Het werkt zo goed tegen de pijn dat ik ernaar uitzie dat bittere spul te drinken. Maar we hebben veel te doen en jij kunt dat niet allemaal alleen.’

‘Laat die zorgen nou maar aan mij over.’

‘Jij maakt je nooit zorgen en dat zit mij dwars.’

‘Ik laat de zorgen aan God over. Hij is groter dan ik.’ Kaaren glimlachte en draaide zich om toen haar man haar iets vroeg.

Ingeborg wilde niet denken aan een zorgzame God. Ze had Hem vaak gevraagd om een kind en ze was zelfs zwanger geworden, maar nu was haar baby dood! Ze had geloofd dat God een God van liefde was. Was dit liefde? Nee. Hij was een strenge God die haar strafte voor haar vele zonden. En Roald ging verder met zijn werk alsof er niets was gebeurd. Kon het hem dan helemaal niets schelen? Ze sloot haar ogen om de tranen tegen te houden. Ze moest niet aan die pijnlijke dingen denken! Daarom probeerde ze afleiding te zoeken door naar het gesprek van de twee mannen te luisteren.

‘Binnen een paar dagen moet ik naar Grand Forks,’ zei Roald nadat het even stil was geweest.

‘Waarom?’ vroeg Ingeborg.

De mannen keken haar aan alsof de boomstam achter haar iets had gezegd.

‘Als we nog een ploeg en een koe willen kopen, zullen we geld moeten lenen. We hebben ook nog zaad en ploegscharen nodig, en nog veel meer.’

‘Maar we hadden toch besloten niet te veel schulden te maken en de spullen pas te kopen als we het geld ervoor hebben?’ Ingeborg greep naar haar hoofd omdat ze duizelig werd door het praten.

Het werd doodstil en even hoorden ze alleen het knetteren van het kookvuur. Ingeborg voelde dat iedereen naar haar staarde, zelfs Thorliff.

‘Dat beslis ik!’ Roalds woorden klonken hard en afgebeten en raakten Ingeborg als een klap in haar gezicht.

‘Maar ik… We hebben zo hard gewerkt en…’ Ze kon niet meer tegen de ijzige stilte van haar man. Daarom zette ze haar bord naast zich neer en probeerde ze op te staan.

‘Ingeborg, niet doen!’ Kaaren rende om het vuur heen naar haar toe. ‘Laat me je helpen.’

Roald duwde Kaaren voorzichtig opzij en tilde Ingeborg op alsof ze niet meer woog dan Thorliff. Zonder een woord te zeggen droeg hij haar naar de huifkar en legde hij haar daarin. Nog steeds zwijgend klom hij op de kar, tilde hij haar opnieuw op en legde hij haar op haar bed.

Ingeborg voelde de tranen van frustratie in haar ogen prikken. Een pasgeboren katje was nog sterker dan zij. ‘Mange takk.’

Roald knikte en liep terug naar het vuur en zijn eten. Dat dacht ze tenminste. Ze probeerde gemakkelijk te gaan liggen, maar de pijn was ondraaglijk. Toen ze zich omdraaide, zag ze Roald weer. Deze keer had hij een kopje bittere thee bij zich. Met de thee slikte Ingeborg ook haar tranen in. In haar hoofd bedankte ze Roald, maar ze zei niets. Een man die niet om haar gaf, zou haar nooit zo teder behandeld hebben. Getroost door die gedachte viel ze in slaap.

 

Roald wierp zich op het omploegen van het land alsof hij zijn verdriet kon begraven onder de graszoden. Misschien zou het duwen van de ploeg hem afleiden. Ze zouden geen baby krijgen. Natuurlijk zou zijn vader zeggen dat er wel nieuwe baby’s zouden komen. ‘Ingeborg is een sterke vrouw en deze dingen zijn de wil van God,’ zou hij hebben gezegd. Roald wilde echter niet meer zwichten voor Gods wil, net als de prairiegrond niet wilde veranderen in tarwevelden.

Ze hadden hard gewerkt en veel gebeden en wat had het hun opgeleverd? Roald probeerde er niet aan te denken terwijl hij de paarden keerde en begon aan de volgende voor van het groeiende veld. Als zijn dominee wist wat hij nu dacht, zou hij hem uit de gemeente zetten wegens heiligschennis. Men twijfelde niet aan de Here God.

Uff da! Hij liet de paarden stilstaan om de ploeg te controleren. Nadat hij de zoden had weggeschopt keek hij naar de rand van de ploegschaar. Die was al zo stomp dat hij er niet eens kaas mee kon snijden. Roald keek naar de zon boven de lange smalle wolken. De ochtend was nog lang niet voorbij. Hij veegde het zweet van zijn voorhoofd. De ploeg was niet meer te slijpen en moest weer met een hamer uitgeslagen worden.

Hij klapte met de teugels. ‘Vort.’ Bob en Belle gooiden hun gewicht weer in hun tuig en Roald duwde de ploeg terug onder de graszoden. De rest van de ochtend moesten ze het maar met een botte ploeg doen. Ze hadden een tweede ploeg nodig, en een nieuwe ploegschaar. Nu realiseerde hij zich dat er veel dingen waren die ze in Noorwegen zo vanzelfsprekend hadden gevonden, en die ze nu misten. Hij sloeg een vlieg van zijn voorhoofd. Hij had van een oude zak vliegennetten voor de paarden gemaakt en het was geen slecht idee zelf ook iets dergelijks te gaan dragen.

Hij keek naar het kamp en wenste dat hij Ingeborg in de tuin, bij de droogrekken of over het vuur gebogen zag staan. ‘Heer, genees haar toch. Ik denk niet dat ik het overleef als ik nog een vrouw verlies.’ Ondanks zijn koppigheid steeg zijn gebed op naar de hemel.

 

Tegen de tijd dat Roald naar Grand Forks vertrok kon Ingeborg weer lopen, hoewel de afstand tussen de huifkar en het kampvuur wel een kilometer leek. Ze had nog steeds hoofdpijn, maar was niet duizelig meer en kon weer gewoon zien. Ze wiegde Gunnie in haar armen terwijl Roald en Carl het kamp verlieten. Nu ze wisten hoe dichtbij Saint Andrew was, hadden ze besloten dat Carl die middag met de paarden zou terugkomen.

‘Ik wou ook mee.’ Thorliff schopte tegen een graspol en het stof vloog alle kanten op.

‘Misschien kun je de volgende keer mee. Nu hebben we hout nodig. Je bent zo vaak met de paarden mee geweest dat we bijna geen brandhout meer hebben.’

‘En als de wolf in het bos is?’ De jongen schopte nog een stofwolk op.

Ingeborg voelde de angst haar keel dichtknijpen. ‘Als je aan deze kant van het bos blijft, komt alles goed.’ Ze dacht weer aan de wolf die naar haar had zitten kijken. ‘Weet je nog dat Tante Kaaren zei dat Wolf van Mesties is? Hij zal ons geen pijn doen.’

De jongen keek haar aarzelend aan.

‘Misschien gaat Tante Kaaren wel mee.’ Wat zou ze zelf graag hout sprokkelen, een emmer water halen of prairiegras afsnijden om te laten drogen zodat ze er matrassen mee konden opvullen! Ze keek naar het gras dat stond te wuiven in de wind. Ze zouden al snel hooi van het land kunnen halen voor de winter. De tuin moest ook snel ingezaaid worden en tussen al dat werk door moesten ze de tijd zien te vinden om te gaan jagen zodat ze meer vlees konden drogen. En dat terwijl het voor Ingeborg al een hele taak was zich ’s morgens aan te kleden en een beetje met de baby te spelen. Ze voelde zich waardeloos, alsof een grote zwarte wolk zich permanent boven haar hoofd had gevestigd en elk moment een stortregen over haar kon loslaten.

Voorzichtig stond ze op en ze legde de slapende baby in haar hangmat.

Als ze zich voorover boog of opstond begon haar hoofd weer te bonzen, maar als ze langzaam bewoog was het draaglijk.

‘Waarom ga je niet aan de slag met het hertenvel?’ vroeg Kaaren die naast Ingeborg was komen staan. ‘Daar kun je bij blijven zitten. Ik heb het bekeken en het haar komt al los.’

‘Dat kan ik wel doen, maar het aanleggen van de tuin is veel belangrijker.’

‘Ja, maar dat doe ik wel. Carl heeft de helft van wat we nodig hebben al omgeploegd. Thorliff kan me helpen. Denk je dat jij Gunnie tegelijkertijd in de gaten kunt houden?’

‘Ja, dat is geen probleem.’ Ingeborg keek verlangend naar de pas omgeploegde zwarte aarde die lag te stomen in de zon. Op dit moment sprak dat haar meer aan dan een hertenvel dat was ingesmeerd met natte as en geplette hertenhersenen. Ze pakte de schraper die Kaaren haar met een glimlach aangaf.

‘Kom maar op.’

Tegen de tijd dat de zon recht boven haar stond, was het grootste deel van het haar van de hertenhuid af geschraapt en had ze het vuur opgestookt zodat ze koffie en een stoofpot voor het avondeten kon klaarmaken. Ondanks haar sterke wil was ze het liefst op het stinkende hertenvel in slaap gevallen.

Midden op de middag kwam Carl terug en hij ging even bij het vuur zitten om koffie te drinken. Daarna zette hij de voorbenen van de paarden vast zodat ze konden grazen maar niet te ver weg konden lopen. Vervolgens spande hij de ossen in en ging hij verder met ploegen.

 

De dagen gingen steeds sneller voorbij en Ingeborg hoefde steeds minder vaak en minder lang te rusten. De tranen kwamen ook minder vaak en als ze kwamen, wist ze niet zeker of ze huilde om Roald of om de gestorven baby. Ze wist in haar hart dat Roald vanbinnen rouwde en ze had besloten voor hem huilen.

Elke dag luisterden ze of ze de afgesproken signalen hoorden. Roald zou de kapitein van de rivierboot vragen twee keer kort, twee keer lang en twee keer kort te fluiten als ze langs het Bjorklundland voeren om de achterblijvers te laten weten dat hij terug was in Saint Andrew. Waarom duurde het zo lang?

Toen het signaal eindelijk klonk, leidde Carl de ossen het veld uit en verwijderde hij het juk, waarna hij de teugels aan Ingeborg gaf. ‘Wil jij ze water geven? Thorliff kan je helpen de riem om hun voorpoten vast te maken.’

‘Kun jij hem niet meenemen? Dat zou hij zo spannend vinden!’ Ingeborg praatte zacht zodat alleen Carl het kon horen.

‘Misschien moeten we de nacht in Saint Andrew doorbrengen.’ Hij grijnsde naar haar en keek Thorliff aan. ‘Hé, boertje, zou je het leuk vinden om met mij naar de stad te gaan?’ De blik in Thorliffs ogen zei genoeg. ‘Help eerst je moeder de voorpoten van de ossen vast te maken terwijl ik de paarden optuig. Kaaren, kun jij me helpen de wagen klaar te maken?’

Toen de wagen krakend over de prairie reed, lagen alle spullen op de grond met het doek erover gespannen zodat de vrouwen een soort tent hadden voor het geval de mannen niet direct terug zouden komen. Ingeborg keek Carl en Thorliff na tot ze nog maar een stipje aan de horizon waren. De prairie had nog nooit zo vlak en zo uitgestrekt geleken.

‘Daar zitten we dan.’ De woorden leken in de lucht te verdwijnen. De twee vrouwen keken elkaar aan, haalden hun schouders op en liepen naar de rivier. Ze hadden lang niet voldoende hout en water. Toen ze terugkwamen keken ze naar het westen. De zon verdween achter donkere onweerswolken die als een berg aan de horizon hingen.

De stortbui overviel de vrouwen. De wind blies de regen onder het doek en de vrouwen vouwden snel het beddengoed op zodat het niet nat zou worden. De kampvuren werden gedoofd door de hevige stortregen. Ingeborg en Kaaren legden Gunnie tussen hen in en hielden het doek goed vast zodat het niet zou wegwaaien. De bliksem sneed de donkere lucht in het westen en noorden doormidden. Elke keer dat de donder bulderde huiverde Ingeborg, maar ze kon haar blik niet afhouden van het prachtige schouwspel. Overal om hen heen vormden de regendruppels miniatuurmeertjes, die werden gevuld met grotere druppels tot er grotere plassen ontstonden die met elkaar verbonden werden door riviertjes. Het gras leek het levengevende vocht op te zuigen als een baby de melk uit de borst van zijn moeder. De donder rolde in het oosten en de wolkbreuk werd een gordijn van water. Toen de storm over de vrouwen heen waaide, klonken er weer afzonderlijke druppels op het tentdoek en al snel was er niet meer dan een zacht gespetter te horen.

Kaaren en Ingeborg keken elkaar aan en schudden hun hoofd. Het brandhout dat onder de kar had gelegen was nu ook doorweekt.

‘Nou, ik hoop dat ze geen hete koffie verwachten als ze terugkomen.’ Kaaren strekte haar arm die was verkrampt doordat ze de baby al die tijd had vastgehouden.

Ingeborg voelde een lach diep in haar beginnen en voordat ze hem kon tegenhouden, had hij haar mond bereikt. De twee vrouwen grinnikten samen terwijl ze zich uit hun cocon van doek bevrijdden. Toen Ingeborg uitgleed op de grond waar de bovenste laag in gumbo was veranderd, begonnen ze te schateren. Ze lachten tot hun ze buikpijn hadden en de tranen over hun wangen stroomden.

‘Waar… waarom lachen we? Kijk… kijk ons nou: twee vrouwen alleen midden op de prairie, doornat, zonder brandhout en ik… ik kan niet stoppen met lachen!’ Kaaren probeerde diep adem te halen, maar dat lukte niet door het lachen.

‘Ik ook niet!’

Ze leunden tegen een stapel dozen en koffers en veegden de tranen van hun gezicht met de punt van hun schort. ‘Gelukkig is er niemand in de buurt die ons zo kan zien.’ Ingeborg hield een hand in haar zij en de andere legde ze op haar hoofd. Ze wist niet wat het meest pijn deed, maar ze wist dat de pijn deze keer snel zou verdwijnen.

‘Zal ik koffie zetten?’

 

De volgende morgen hadden de vrouwen net ontbeten toen Ingeborg het gerinkel van paardentuig hoorde. Ze keek op van het hertenvel waaraan ze werkte, sprong op en deed haar schort af om daarmee te zwaaien.

Een vrolijk ‘Hallo!’ waaide op de wind naar haar toe. Toen de mannen dichterbij kwamen, zag ze Thorliff op de kar tussen de twee mannen in staan springen.

‘Mor!’ De rest van de woorden kon ze niet verstaan, maar het laatste woord was ‘koe’.

Kaaren stopte met deeg kneden en zwaaide ook.

‘Mor, Tante Kaaren…’ Deze keer legde een van de mannen een hand over de mond van de jongen.

‘Het moet een verrassing blijven,’ hoorden de vrouwen Carl zeggen.

De vrouwen waren zo opgewonden als een kind op zijn verjaardag. Wat zou Roald allemaal gekocht hebben?

Toen Roald de paarden liet stoppen, zette hij Thorliff op de grond. Hij keek op naar zijn vrouw en schudde zijn hoofd. Blijkbaar was hij blij dat hij het kind even kwijt was.

Ingeborg probeerde niet te lachen. Thorliff kon een volwassen man uitputten met al zijn vragen.

‘Mor, kom. Kom gauw!’ Thorliff trok Ingeborg mee naar de achterkant van de kar. Daar stond een drachtige rood-met-witte koe.

‘O, prachtig!’ Ingeborg liep naar het dier toe en streelde over de zachte hals. ‘Straks hebben we weer melk.’ Ze keek naar de slappe uier en zag dat er nog niets in zat. ‘Over een maand?’ Ze keek Roald aan.

‘Ja, misschien al wat eerder.’ Hij draaide zich om en liep langs dozen, zakken en de nieuwe ploeg, en tilde een doek op om haar een kleine houten krat te laten zien.

‘Kippen!’ Ingeborg klapte in haar handen.

‘We zullen wel direct een ren moeten bouwen, tenzij we ze in de kar willen laten staan.’ Carl was van de kar gestapt en kwam bij de anderen staan.

‘Eieren om te koken… Gebakken eieren bij het ontbijt!’ Kaaren keek op naar haar man. ‘Zodra we twee eieren hebben, zal ik een taart bakken.’

‘Begin dan maar vast.’ Carl haalde twee eieren uit zijn zak en liet die aan zijn vrouw zien. ‘Die heb ik onderweg in de krat gevonden. Onze kippetjes hebben zich niet laten afleiden door de reis op het schip en op de kar.’

Thorliff kon niet stilstaan. ‘Laat ze het…’ Weer legde Carl een hand op zijn mond.

‘Is er nog meer?’

Zag Ingeborg daar een lichtje in Roalds ogen schitteren? Ze knipperde met haar ogen en keek nog eens. Ze moest het verkeerd gezien hebben. Ze leunde op een doek die in de wagen lag en sprong geschrokken achteruit toen de doek wegsprong en ‘bèè’ riep.

Thorliff gilde van opwinding. ‘Een schaap! Far heeft een schaap gekocht!’

‘Ik wilde een paar ooien en een ram kopen, maar de boer wilde alleen deze nog maar verkopen. Ik zal later teruggaan voor nog meer dieren. Ik dacht dat het wel een leuk huisdier voor Thorliff was, en jullie kunnen haar wol gebruiken.’

Ingeborg kon de woorden niet vinden om hem te bedanken, dus keek ze hem zwijgend aan. Hij wist hoeveel ze van haar schapen in Noorwegen had gehouden en nu had hij er een voor haar meegenomen! Dit was het gebaar van een man die om haar gaf, maar het niet op een andere manier kon uiten. Het lam was een geschenk. Een geschenk dat het gat in haar hart dat was ontstaan door het verlies van de baby een stukje dichtte.

‘We zullen de rest uitladen terwijl jullie het ontbijt klaarmaken.’ Carl sprong op de kar en begon pakketten uit te laden. Ingeborg kon haar geluk niet op toen ze zag dat ze ook een karnton hadden gekocht.

‘Jullie ontbijt is zo klaar. Ik wist dat jullie al snel zouden terugkomen.’ Kaaren hield de twee eieren tegen haar borst gedrukt alsof het de kroonjuwelen waren.

Ingeborg pakte het touw dat om de nek van het lam was gebonden en trok het dier zachtjes mee de wagen uit.

‘Bèè.’ Wat klonk dat toch lief! Ingeborg keek naar Thorliff die met een grijns van oor tot oor stond te springen van plezier.

‘Je moet een naam voor haar bedenken.’

‘Schaap.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Nee, Lam. Ik noem haar Lam.’

‘En als ze groot is?’

‘Lam.’

‘We zullen zien. Misschien bedenk je later wel een andere naam.’

‘Nee, Lam.’ Thorliff pakte het uiteinde van het touw. ‘Ze heeft honger. Onkel Carl zegt dat we een paal in de grond moeten zetten en haar daaraan vastmaken zodat ze niet kan weglopen.’

‘Dat doen we later. Nu binden we haar vast aan het wiel.’ Ingeborg zette het lam en de koe aan een van de voorwielen vast. Van de ene dag op de andere waren ze veeboeren geworden! Straks zou er ook een kalf zijn dat voor de kar gespannen kon worden of melk kon geven en nog meer kalfjes kon krijgen. Dan zouden ze ook boter en kaas kunnen maken en wat ze overhadden verkopen. Saint Andrew lag tenslotte op slechts drie uur reizen. Daar zou vast wel iemand zijn die haar kaas wilde kopen.

Nadat Kaaren de laatste kop koffie had ingeschonken had Roald een belangrijke mededeling. ‘De vrouw die jullie Mesties noemen heeft dit land opgeëist. Het kadaster onderzoekt de eis. Ze zei dat ze hier tot vorig jaar een huis had staan, maar dat het vorig jaar is afgebrand. Daarom was een deel van het land al bewerkt.’

‘Wat nu?’ Ingeborg voelde de onweerswolken weer boven haar hoofd verschijnen.

‘Ze is een kraker. Ze heeft dit land nooit geclaimd. Zelfs wij kunnen het land niet opeisen voordat de landmeters hier zijn geweest.’ Roald nam nog een slok koffie. ‘Bovendien zegt ze dat haar man het land heeft gekregen, en dat hij anderhalf jaar geleden is gestorven. Ze heeft geen poot om op te staan.’

Er moet een manier zijn waarop Mesties haar stuk land kan houden, dacht Ingeborg. Er is toch voldoende over voor ons?