19
‘Wie bent u?’ Ingeborgs stem was niet meer dan een fluistering.
De zwarte ogen van de vrouw glimlachten samen met haar mond, maar de vriendelijke woorden die als een lenterivier uit haar mond stroomden, waren onbegrijpelijk voor Ingeborg.
Toch voelde ze zich getroost door de lieve glimlach. Ze keek boven zich naar het bekende doek van de huifkar en naar het lapje dat voor een gat in de stof was genaaid. Wat was er gebeurd? Toen ze probeerde haar hoofd te draaien om de bewegingen van de vreemdeling te kunnen volgen, voelde ze een pijnscheut door haar achterhoofd. De pijn was zo hevig dat ze alleen maar stil kon blijven liggen en bidden dat het over zou gaan.
De vreemde woorden klonken weer, maar nu voelde ze een arm die haar schouders ondersteunde zodat ze kon drinken uit het kopje dat tegen haar lippen werd gedrukt. Ze begon te kokhalzen van de bittere smaak, maar toen klonk een scherp: ‘Nee.’ Dat begreep ze en ze ontspande zich.
‘Je bent wakker.’ Kaaren leunde tegen de zijkant van de huifkar. Ze hadden het doek een stukje opgerold zodat er wat lucht door de kar kon waaien.
‘Ja. Heb ik lang geslapen?’
‘Drie dagen.’
‘Nei!’ Ze wilde overeind komen, maar Kaaren schudde haar hoofd. Waarom kon ze het zich niet herinneren? ‘Wat is er gebeurd?’
‘Dat weten we niet. Mesties heeft je bij de rivier gevonden. Je bloedde vreselijk uit een hoofdwond. Als ze je niet had geholpen, was je misschien wel doodgebloed.’
Ingeborg huiverde. Doodbloeden… Kon je doodbloeden door een klap op je hoofd? Ze bleef stil liggen en concentreerde zich op de rest van haar lichaam.
‘Mijn baby!’
Toen Kaaren zweeg wist Ingeborg dat haar grootste angst werkelijkheid was geworden. ‘Ik ben de baby verloren.’ De pijn die in haar hoofd bonsde stak nu in haar hart.
‘Je wordt vast wel opnieuw zwanger. Je bent een sterke vrouw en het zal niet lang duren voor je weer gezond bent.’ Kaaren zweeg.
De gedachte dat ze geen kind zou krijgen was als een donkere wolk die al het licht van de zon tegenhield.
‘Vissen. Ik was gaan vissen.’ Ingeborg herinnerde zich de wolf die ze had gezien. Ze keek zo ver ze kon om zich heen zonder haar hoofd te bewegen. Het was donker geworden en het licht van het vuur wierp dansende schaduwen op het doek. Hoe lang zou ze geslapen hebben? Was Roald al terug? O, Roald! Hij wilde zo graag nog een zoon! Er liepen tranen uit haar ogen. Ze probeerde niet te snikken omdat ze bang was dat ze daardoor opnieuw die vreselijke pijnscheuten zou krijgen. Zolang ze stil bleef liggen was de pijn draaglijk. Waarom was ze zo in paniek geraakt? Wolven vielen overdag nooit aan. Het dier had zich, op zijn lip na, niet eens bewogen! Nu herinnerde ze zich weer wat er was gebeurd.
Ze viel opnieuw in slaap en werd wat later wakker toen er iemand in de wagen stapte.
‘Ben je wakker?’ klonk Kaarens stem.
Ingeborg begon weer te huilen.
‘Ach, lieverd!’ Kaaren ging naast Ingeborg zitten en pakte haar hand. ‘Ik heb nog wat thee die Mesties voor je heeft gezet. Ze heeft schors en kruiden gekookt en ze zegt dat die je kracht geven.’
‘Hoe kun je haar verstaan?’
‘Ze spreekt een dialect met veel Franse woorden. Weet je nog dat ik voor dat Franse gezin heb gewerkt?’
‘Ja.’ Ingeborg dwong zichzelf zich te concentreren op wat Kaaren zei om haar gedachten af te leiden van het vreselijke verlies. ‘Wanneer?’
‘Bedoel je wanneer ik er heb gewerkt of wanneer je gewond bent geraakt?’ Kaaren glimlachte plagend, maar Ingeborg had niet de kracht terug te glimlachen.
‘Pijn.’
‘Drie dagen geleden. O, Inge, ik was zo bang dat je niet meer wakker zou worden.’ Kaaren hield Ingeborgs hand tegen haar wang. ‘Ik zou hier niet kunnen leven zonder jou.’
Ingeborg sloot haar ogen. Haar baby was dood. Waarom, God? Was het zo slecht dat ze een eigen kind wilde? De stilte was zo diep als het donker buiten. ‘Waar zijn Carl en Thorliff?’
‘Ze komen net terug van het veld. Carl wil elk moment daglicht gebruiken om op het land te werken.’
‘En Gunnie?’
‘Zij ligt te slapen in een hangmat onder de kar. Mesties heeft me geleerd hoe ik hem moet ophangen zodat hij de grond niet raakt. Gunnie vindt het geweldig. Als ze beweegt – en je weet hoe beweeglijk ze is – wiegt haar bedje haar in slaap.’
‘Mesties is een wijze vrouw.’
‘Zeker. We kunnen veel van haar leren. Ze weet hoe je op dit land moet leven en overleven.’
Op dat moment hoorden ze het tuig van de paarden rinkelen en Carl ‘Hallo!’ roepen.
‘We zijn in de huifkar!’ riep Kaaren terwijl ze Ingeborgs hand weer neerlegde en opstond. ‘Ik zal je wat te eten brengen zodra de mannen hebben gegeten.’
‘Ik heb geen honger.’
‘Jawel, je moet eten. Neem in elk geval wat bouillon. Daar knap je vast van op. Mesties zegt dat het lang zal duren, maar dat de hoofdpijn uiteindelijk wel weggaat.’
‘Waarom heb ik zo veel hoofdpijn?’
‘Omdat zelfs wij, koppige Noren, niet met ons hoofd op een boomstam kunnen vallen zonder dat het pijn doet. Mag Thorliff even bij je komen? Hij vraagt steeds naar je.’
Met tegenzin knikte Ingeborg. Eigenlijk zou ze veel liever in het donker blijven liggen en de genezende slaap haar pijn laten wegnemen. Ze hoorde dat Gunnie begon te huilen in haar hangmat onder de kar en luisterde naar Carl en Thorliff die samen de paarden aftuigden en borstelden. Ze stonden dicht bij de huifkar en Ingeborg rook de lucht van de bezwete paarden. Carl beantwoordde geduldig al Thorliffs vragen. Wat een tomeloze energie had die kleine jongen!
Ingeborg legde een hand op haar buik. Het was te vroeg geweest om het leven in haar baarmoeder te voelen. Ze had de baby nooit voelen bewegen. Ze raakte haar borsten aan. Er zou geen melk komen en geen zoekend mondje zijn om te voeden.
‘O, God, heeft U mij vergeten? Heb ik iets verkeerd gedaan waardoor U mij mijn kind heeft afgenomen voordat het het daglicht heeft mogen zien? Ze zeggen dat het een ongeluk was, maar in uw Woord staat dat U alles weet wat er gebeurt. Hoe kan ik geloven dat dit uw wil is? Is dit een straf? Hoe moet ik dit begrijpen?’
‘Mor?’ klonk Thorliffs stem van de andere kant van de huifkar aarzelend alsof hij haar eigenlijk niet durfde aan te spreken.
‘Ja, den lille, kom maar naast me zitten en vertel me alles wat er is gebeurd terwijl ik sliep.’ Ingeborg draaide haar hoofd om en deze keer bleef het gevoel alsof iemand met een hamer op haar hoofd sloeg achterwege. Ze zag Thorliff op de kar klimmen en langs de dozen naar haar toe lopen. Toen ging hij op handen en knieën naast haar bed zitten en hij keek haar aan.
‘Je bleef maar slapen,’ zei hij beschuldigend. ‘Je werd niet wakker.’
‘Ik weet het, maar het gaat al weer beter.’ Ze klopte op de opgevouwen dekens onder zich. ‘Heb je Onkel Carl geholpen op het land?’
‘Ik heb op Belle gereden, en toen op Bob en toen heb ik in het gras geslapen. Far is nog steeds niet terug. Wanneer komt hij thuis?’ Thorliff kwebbelde maar door en Ingeborg deed haar best om hem antwoord te geven. Nu de kleine jongen bij haar was, leken de donkere wolken zich terug te trekken en zag ze weer kleine zonnestraaltjes.
Carl stak zijn hoofd de huifkar in. ‘Ik ben blij dat je wakker bent. Je hebt ons nogal laten schrikken.’ Hij trok aan een van Thorliffs blonde lokken. ‘Kom, klein boertje, we gaan eten.’
‘Mor, kom je ook?’ Thorliff stopte halverwege de huifkar. ‘Ik help je wel met opstaan.’
‘Nei, ga jij maar eten. Je hebt hard gewerkt.’
De wagen schudde toen het kind op de grond sprong, met een kleine aardbeving in Ingeborgs hoofd als gevolg. Ze sloot haar ogen. Als het smerige brouwsel van die vrouw hielp tegen de pijn, zou ze er graag van drinken. Waar was die vrouw gebleven? Hoe noemde Kaaren haar – Mesties? Was dat de naam van de oude indiaanse vrouw?
Toen het die avond stil was geworden in het kamp lag Ingeborg op haar bed te wachten tot ze in slaap viel. Het drankje dat Kaaren haar had gegeven had niet hetzelfde effect gehad als daarvoor. Hoe zou dat komen? Gunnie begon te huilen, maar na een paar minuten werd ze weer stil zonder dat ze had gedronken. Carl lag zacht te snurken en ergens schreeuwde een uil. Ingeborg rolde zich op haar zij en legde haar arm onder haar hoofd. Haar rug deed pijn, waarschijnlijk door de val of doordat ze zo lang in dezelfde houding had gelegen. Ze raakte de pijnlijke plek onder aan haar schedel aan. De zwelling was verdwenen en er zat een korstje op de kleine snee. Daar kon ze niet zo veel bloed door zijn verloren. Het kwam door de miskraam. Het ergste vond ze nog dat ze bewusteloos was geweest terwijl het gebeurde. Ze had zelfs uitgezien naar de pijn van de bevalling, want dan zou ze eindelijk haar eigen kind in haar armen kunnen houden. De tranen begonnen opnieuw te stromen, maar deze keer zacht als een lenteregen in plaats van als een zomerse stortbui.
Uiteindelijk viel Ingeborg in slaap.
De volgende morgen hielp Kaaren haar te gaan zitten tegen een meelzak vol gedroogd prairiegras aan. Een stengel bleef in haar rug prikken tot Kaaren hem een flinke stomp gaf. Ingeborgs hoofd begon weer te bonzen toen ze bewoog, maar ze was dankbaar voor de verandering van houding. Thorliff was Carl weer aan het helpen op het land en Gunnie lag naast Ingeborg op een deken te kirren en te brabbelen.
Door de geluidjes van de baby kreeg Ingeborg weer een brok in haar keel. Had ze nou nog niet genoeg gehuild? Ze hoorde de stem van haar moeder: ‘Het heeft geen zin te huilen om iets wat je had kunnen hebben. Concentreer je op wat je wel hebt.’ Als een gehoorzame dochter kietelde Ingeborg de baby op haar buikje. Gunnie pakte met een mollig handje Ingeborgs vinger en probeerde die in haar mondje te stoppen. Wat was die kleine meid gegroeid van dat kwetsbare, huilende baby’tje op het schip tot dit lekker bolle kindje voor wie zelfs het hart van ernstigere mensen dan Tante Ingeborg zouden smelten!
Die middag sliep de baby in de armen van haar tante.
Ingeborg werd wakker en zag Mesties over zich heen gebogen staan. Doordat zij schrok werd de baby wakker en begon te huilen.
‘Sorry,’ mompelde Ingeborg. Bewoog die vrouw altijd zo geruisloos?
Mesties knikte en legde een hand op Ingeborgs voorhoofd. Toen ze haar hoofd schudde knikte Ingeborg.
‘Inderdaad, ik heb geen koorts. Je bent een goede dokter.’
Mesties glimlachte waarbij er rimpeltjes verschenen naast haar donkere ogen. Haar oogleden leken perkamentachtig en doorschijnend. De diepe rimpels in haar gezicht konden wel met een mes zijn gekerfd en als ze glimlachte kon Ingeborg alleen maar teruglachen.
Ingeborg bedankte haar nog eens. Mesties zei iets, stak een hand op en liep de kar uit. Ingeborg hoorde haar bij het vuur met Kaaren praten. Ze rook vers brood en haar maag knorde. In haar ene arm wiegde ze de brabbelende baby en met haar andere hand voelde ze aan de lange gouden vlecht die over haar schouder hing. Het was tijd om op te staan, hoewel ze niet zeker wist of haar benen haar wel konden dragen.
Dat konden ze niet.
Ingeborg hield zich vast aan de bovenkant van de kar, liep tegen een koffer aan en ging op een doos zitten.
‘Waar ben jij mee bezig?’ Kaaren verscheen aan de achterkant van de kar en nadat ze een blik op haar patiënt had geworpen, stapte ze in. ‘Je weet heel goed dat je niet moet proberen zonder hulp op te staan. Weet je dan niet hoe slecht je eraan toe bent?’
Terwijl Kaaren haar schoonzus terechtwees, legde ze Ingeborgs dekens recht en hielp ze haar weer te gaan liggen. ‘Ik neem aan dat de pijn in je hoofd hier niet minder door is geworden.’
Ingeborg gaf geen antwoord. Ze kon geen woord over haar lippen krijgen. Haar hoofd leek van haar nek te willen vallen en haar maag bleef maar omdraaien. Daarom hield ze haar ogen dicht en liet ze zich door Kaaren leiden. Toen ze weer op haar bed lag en de wereld was gestopt met draaien, deed ze een oog open. Ze zag Kaaren met haar handen op haar heupen staan. Waarschijnlijk was het beter haar ogen dicht te houden. En veiliger.
‘O, Ingeborg, je moet geduld hebben. Mesties heeft gezegd dat hoofdwonden heel langzaam genezen. Je zult nog weken duizelig zijn en hoofdpijn hebben, en je bent nog zwak door het bloedverlies bij de miskraam.’
‘Wat weet Mesties daar allemaal van? Is zij een dokter? Je doet alsof ze God is.’ Zodra Ingeborg die woorden had gezegd had ze er al spijt van. Ze gedroeg zich als een verwend kind.
‘Nee, ze is geen dokter, maar een wijze vrouw die een goede vriendin is geworden, hoewel we het land gebruiken waarvan zij zegt dat de overheid het haar man heeft toegewezen.’
Ingeborg probeerde te luisteren, maar de vermoeidheid verspreidde zich door haar lichaam en uiteindelijk viel ze in een genezende slaap. De laatste persoon aan wie ze dacht was Mesties. Gods engelen hadden verschillende vermommingen: David Jonathan Gould in New York en Mesties in Dakota Territory. Zou dit land echt van de oude vrouw zijn?