5

 

 

 

Ingeborg wist heel goed wanneer ze in de problemen zat en blijkbaar had David Jonathan Gould het ook door, want hij keek bezorgd naar Roald en Carl terwijl zij dichterbij kwamen.

‘Ken je die man?’ vroeg hij. ‘Is dat je echtgenoot?’

Ingeborg knikte. Roald glimlachte bijna nooit, maar nu was de woede duidelijk te zien aan de uitdrukking op zijn gezicht en de manier waarop hij op de koets af stevende. Waarom had God dit niet voorkomen? Ze wilde het liefst onder de stoel kruipen, maar ze wist uit ervaring dat het geen zin had zich te verbergen. Net als een goede soldaat begreep ze het belang van een sterke verdediging.

‘Roald, je komt net op tijd om meneer Gould te bedanken voor zijn hulp.’ Ze stak haar hand uit zodat Roald haar kon helpen uitstappen. Toen hij niets deed, glimlachte ze naar Carl, die haar hand pakte alsof hij zijn hele leven niets anders had gedaan dan dames uit koetsen helpen.

Toen Ingeborg weer op de stoep stond, negeerde ze de woede van haar man en draaide ze zich om om afscheid te nemen van haar reddende engel. ‘Mange takk. Ga met God.’

Velbekomme.’ Gould tikte zijn hoed aan en keek Roald aan. ‘Meneer Bjorklund, ik wens u en uw familie veel succes bij het opzetten van uw boerderij. Mijn vader is mede-eigenaar van verschillende spoorwegmaatschappijen in het Westen. Als u ooit werk zoekt, kunt u contact met mij opnemen.’ Hij gaf Roald een visitekaartje, tikte zijn hoed nog eens aan en gebaarde de koetsier weg te rijden.

Roald keek van het kaartje in zijn hand naar de wegrijdende koets. Hij deed een stap vooruit alsof hij de koets achterna wilde lopen, keek nog eens op het kaartje en stopte het toen zorgvuldig in zijn binnenzak.

Toen hij Ingeborg aankeek, waren echter alle tekenen van verwarring verdwenen. ‘Nou?’

Voordat hij verder kon gaan, stak Ingeborg een hand op. ‘Ik heb mijn woord gehouden, zoals ik altijd zal doen. Ik heb de groenteboer betaald.’ Ze draaide zich om en liep met een kaarsrechte rug de drie treden naar het pension op.

Roald staarde naar haar rug. ‘Jij…’

Met haar hand op de deurknop draaide ze zich naar hem om en door haar kalme, zelfverzekerde blik zweeg Roald abrupt. ‘Inderdaad, we hebben het er niet meer over.’

Hij keek haar woedend aan en Ingeborg onderdrukte de neiging te gaan rennen. Ze verzamelde al haar moed, knikte naar beide broers en liep rustig naar binnen, naar de trap. Haar voet deed vreselijk pijn, maar dat liet ze niet merken. De blik van haar man priemde in haar rug en ze nam elke stap kalm en beheerst, alsof ze een kan water op haar hoofd droeg.

De spanning drukte echter veel zwaarder op haar.

De hele weg naar haar kamer voelde ze de woorden die Roald niet had uitgesproken als pijlen tegen het schild van haar rug.

‘Mor.’ Zodra ze de deur opende, rende Thorliff naar haar toe.

‘Hoe…’ begon Kaaren, maar ze stopte toen ze Roald achter zijn vrouw aan zag lopen. ‘Mevrouw Flaksrude heeft gezegd dat er hete koffie klaarstaat.’ Ze stak een hand uit naar Carl. ‘Voordat je het vraagt: ja, ik voel me een stuk beter. Het eten en de rust hebben me goed gedaan. Thorliff heeft me aan het lachen gemaakt, en dat is altijd goed.’

‘Dat is fijn, want we hebben kaartjes gekocht en we vertrekken morgen. We nemen een veerboot over de rivier naar Jersey City en daar stappen we op de trein.’

‘Moeten we nog ver lopen?’

‘Nee, morgen bij zonsopgang worden we opgehaald door een koets.’

‘Far, ik…’ De jongen stopte met praten toen hij de blik in de ogen van zijn vader zag.

Ingeborg keek net op tijd op om te zien dat Carl naar zijn vrouw knipoogde en glimlachte terwijl hij achter Roald aan de kamer uit liep om de koffie te halen.

Toen de mannen waren verdwenen, smolt de vastberadenheid die Ingeborg overeind had gehouden weg en ze zakte neer op haar bed.

‘Heb je die man gevonden?’ fluisterde Kaaren.

Ingeborg knikte en opende haar handtas. Ze gaf Thorliff het overgebleven koperen muntje. ‘Geef dat eens aan Tante Kaaren. Grote jongen.’

‘Welke man?’ vroeg Thorliff terwijl hij deed wat zijn moeder hem had gezegd.

‘Daar heb jij niets mee te maken.’

Kaaren nam de munt aan en keek naar haar schoonzus. ‘Die hoefde je niet terug te geven, hoor.’

‘Dat kan ik maar beter wel doen. Misschien hebben we hem een andere keer nodig. Maar laat ik je dit vertellen: ik zal hetzelfde doen als mijn moeder. Het geld dat de eieren opleveren, is van mij.’ Ze zag melkkoeien voor zich, en kippen die eieren legden. Roald droomde van land, land en nog meer land, maar zij had andere dromen: voedsel voor haar gezin en voldoende om te verkopen in een nabijgelegen stad. Stadsmensen hadden altijd boter, kaas, room en eieren nodig. En als het land voldoende opleverde, zouden ze ook een deel van de oogst kunnen verkopen.

Toen Ingeborg zag dat Kaaren nog steeds naar haar keek, dacht ze snel weer aan deze dag. ‘Ik zal je een andere keer wel vertellen over mijn avontuur.’ Ze trok haar jas uit en zette haar hoed af en toen begon ze spullen van de ene tas in de andere te leggen. Wat was er met haar gebeurd? Nog nooit eerder had ze zich gevoeld alsof ze in een andere wereld was gestapt zoals met David Jonathan Gould. En het ging zo gemakkelijk! Waar had ze geleerd zich zo te gedragen? Hoe had ze met een vreemde man door de stad kunnen rijden – een stad die zo anders was dan alles wat ze kende? Zou Roald het haar ooit vergeven?

Maar wat moest hij haar vergeven? Ze had toch niets verkeerd gedaan? En als Roald zijn verantwoordelijkheid op zich had genomen, was dit alles nooit gebeurd. Toen ze zich dat realiseerde, voelde ze zich een stuk beter. Ze deed de tas dicht en veegde haar handen schoon. Misschien had de aankomst in een nieuw land haar wel gezuiverd van haar eerdere gedrag.

Mannen! Uff da!

Ze keek op en zag dat Kaaren nog steeds naar haar keek. Thorliff zat tegen zijn tante aan en keek haar aan alsof hij niet zeker wist of ze zijn moeder wel echt was. Ingeborg stak haar armen uit.

‘Kom bij Mor, den lille, dan zal ik je vertellen over de trein die op een rails hoog boven mijn hoofd reed.’

‘Net als een brug?’ Thorliff rende naar haar toe en begroef zijn vuist in haar rok alsof hij haar daarmee aan het bed vastzette, en leunde met zijn hoofd tegen haar borst.

‘Net als een eindeloze brug.’

 

Roald brandde zijn tong aan de koffie. Hij liet de pijn niet merken, maar schonk wat koffie in het schoteltje en dronk daaruit. De hete koffie was niets vergeleken bij de withete woede in zijn hoofd. Wat had Ingeborg bezield dat ze dacht dat ze met een vreemde man in een koets door de stad kon rijden? En hij had haar nog wel gezegd in het pension te blijven! Hij wist zeker dat hij dat duidelijk had gezegd, maar ze bleek een eigen willetje te hebben.

Haar vastberadenheid om de groenteboer te betalen knaagde aan zijn geweten. Hij had natuurlijk kunnen zeggen dat hij wel zou betalen, maar dat appeltje was zoiets kleins vergeleken met de belangrijke dingen die ze te doen hadden voordat ze New York konden verlaten. Wat was er met haar aan de hand? Begreep ze niet dat hij verantwoordelijk was voor hen allemaal? Begreep ze niet hoe zwaar die verantwoordelijkheid voor hem was? Bovendien was Ingeborg bewust ongehoorzaam geweest. Dat had ze nog nooit eerder gedaan. Was dit een voorteken van wat er verder zou gebeuren?

Plotseling werden zijn gedachten onderbroken door Carl die voor zijn gezicht met zijn vingers knipte.

‘Roald, mevrouw Flaksrude heeft al twee keer gevraagd of je een donut wilt.’

‘O.’ Roald zweeg even zoals hij altijd deed voordat hij een vraag beantwoordde. ‘Mange takk, mevrouw Flaksrude. Sorry dat ik even in gedachten verzonken was.’

‘Deze zijn voor jullie vrouwen en dat lieve kleine zoontje van u.’ Met een glimlach zette de vrouw een bord voor Roald neer en hij voelde zich schuldig. Waar waren zijn manieren?

‘Ik zal morgenochtend een mand met eten voor onderweg klaarmaken.’

‘Nee, dat kunnen we niet – ’ begon Roald te protesteren.

‘Nee, probeer niet me op andere gedachten te brengen. De mand is bij de prijs van de kamer inbegrepen, dus ik wil er niets over horen. U heeft al genoeg aan uw hoofd en ik wil niet dat u zich ook nog zorgen maakt over waar u eten vandaan moet halen.’ Ze zette haar handen op haar brede heupen. ‘Bovendien vragen die schurken die voedsel aan immigranten verkopen zulke hoge prijzen dat een rijke nog bankroet zou gaan.’ Ze schoof het bord met donuts dichter naar de twee mannen toe. ‘Het is het minste wat ik kan doen voor goede mensen als u.’

‘U heeft al zo veel gedaan,’ zei Carl die haar bedankte door een hap te nemen van de geglazuurde traktatie. ‘Mange takk is niet voldoende om u te bedanken voor al uw hulp.’

‘Ik wil mijn landgenoten graag helpen hier te beginnen. Het is niet zo gemakkelijk als men het doet voorkomen. Ik kan u verhalen vertellen waarvan uw oren zouden tuiten.’ Ze schudde haar hoofd.

‘Ik denk dat we die verhalen wel hebben gehoord. We zijn hier niet aan begonnen met een hoofd vol dromen.’ Roald veegde de suiker van zijn vingers. ‘Lang voordat we besloten naar Amerika te verhuizen wisten we al dat de straten hier helemaal niet met goud geplaveid waren. Het goud dat wij zoeken is de rijke zwarte aarde in Dakota Territory.’ Roald pakte nog een donut en bedankte zijn gastvrouw toen ze hem nog een kop koffie inschonk. ‘Meer goud hebben we niet nodig.’

‘Geloof me, dat gouden land is ook niet zo gratis als ze zeggen.’ Ze pakte de koffiepot en liep naar de keuken. ‘Ik zal deze vullen met wat hete koffie voor jullie vrouwen.’

Toen mevrouw Flaksrude terugkwam met een volle koffiepot bedankten Roald en Carl haar en ze liepen met de donuts en koffie terug naar hun kamer.

Thorliff zette grote ogen op toen hij het bord geglazuurde donuts zag. ‘Voor ons?’ riep hij uit. ‘Is dat allemaal voor ons?’

‘Ja, maar eet ze niet allemaal tegelijk op,’ antwoordde Roald op zijn gebruikelijke norse toon, maar in zijn ogen was de dankbaarheid voor mevrouw Flaksrudes gulheid te zien.

Nadat ze allemaal hadden genoten van de koffie en de donuts begon Ingeborg met het sorteren en inpakken van hun bagage voor de reis van de volgende dag terwijl Kaaren en de kinderen hun nodige rust namen. Roald en Carl waren de rest van de dag bezig de reis te plannen en te dromen over de aankomst op hun eigen land.

Die nacht kon Roald de slaap niet vatten. Over een paar uur zou het volgende deel van de reis beginnen en over vier, hooguit vijf dagen zouden ze aankomen in Glyndon, het eindstation van de Saint Paul, Minneapolis & Manitoba Spoorlijn. Hij kon zich moeilijk voorstellen dat het land zo groot was dat een trein vier dagen kon rijden zonder de andere kant te bereiken. Zo lang duurde het om van de zuidelijke punt van Noorwegen naar de noordelijke punt te rijden.

Hij luisterde naar Ingeborgs rustige ademhaling naast zich. Toen hij weer aan de gebeurtenissen van die dag dacht, knarste hij met zijn tanden. Hoe had ze dat kunnen doen?

 

De volgende dag stond Ingeborg op de veerboot naar Jersey City en keek naar de skyline van New York. Ze vond het niet erg dat ze die niet meer zou zien, maar tot haar eigen verbazing was ze wel verdrietig omdat ze meneer Gould niet meer zou zien. De rit van het pension naar de veerboot aan de Hudsonrivier was verlopen naar Roalds strenge bevelen, de aanmoedigende woorden van Carl en het ontevreden huilen van de baby. Thorliff hield zijn duim in zijn mond, ondanks zijn vaders bevel te stoppen met dat kinderachtige gedrag.

Ingeborg wilde graag helpen de reis zo goed mogelijk te laten verlopen en probeerde te bedenken wat haar man nodig had, maar alles wat ze deed, maakte hem alleen nog maar veeleisender. Toen ze Thorliffs handje pakte en bij de reling ging staan, kon ze Roalds duistere blikken en zijn gemompelde opmerkingen eindelijk negeren. Ze wist heel goed wat hem dwarszat: ze had niet gezegd dat ze spijt had dat ze de dag ervoor uit het pension was weggegaan.

Ze had er echter geen spijt van. Helemaal niet. Als Roald had gedaan wat ze hem had gevraagd, was ze nooit alleen weggegaan. Dan had ze David Jonathan Gould, haar beschermengel, niet ontmoet. Hij was zo aardig voor haar geweest… Ze kon niet de juiste woorden vinden om te beschrijven hoe ze zich had gevoeld. Stel je voor: een vrouw die nog maar een dag in het land is en in een koets door New York rijdt! De dag ervoor had ze nog koffers en tassen door de straten gesjouwd. Die koets met leren stoelen was een stuk beter!

Ze probeerde niet te denken aan het geld dat hij aan haar had besteed, maar ze bleef zich afvragen hoe het zou zijn als je genoeg geld had om een koets te huren om iemand te helpen die je helemaal niet kent en nooit meer zult zien.

‘Mor, Mor,’ riep Thorliff.

Ingeborg boog zich voorover om Thorliff te vragen wat er aan de hand was. Ze zag aan de manier waarop hij aan haar rok trok dat hij al een tijdje probeerde haar aandacht te trekken.

‘Wat is er, knul?’

‘Kijk, we zijn er bijna. Far riep ons.’ Hij wees naar de vierkante voorsteven van de vuile witte veerboot.

Nu voelde Ingeborg zich schuldig. Ze had Kaaren moeten helpen met de baby en de koffers. ‘Mange takk, den lille. Wat goed van je dat je je mor riep. Laten we eens kijken wat we kunnen doen om te helpen. We hebben heel veel spullen bij ons.’

Tegen de tijd dat ze hun spullen op een karretje hadden geladen, naar station Pennsylvania waren gelopen en in de trein waren gestapt, was er een stilte gevallen die alleen werd onderbroken door het kreunen van de mannen die hun spullen in de rekken legden. Zelfs Thorliff, die altijd honderden vragen wist te stellen, wist dat hij het best bij zijn vader uit de buurt kon blijven en zijn mond houden.

Ingeborg hield hem bij zich en gaf hem opdrachtjes om hem bezig te houden en de spanning te verminderen. Ze gaf hem een koekje uit de goedgevulde mand die mevrouw Flaksrude had meegegeven en knipoogde om te laten zien dat het een geheimpje was.

Kaaren had de banken die Carl voor hen had uitgekozen vrijgehouden. Toen ze eindelijk gingen zitten, slaakten ze tegelijk een zucht.

‘God zij dank.’ Kaaren verlegde Gunhilde op haar arm zodat ze met één hand die van haar man kon pakken.

‘Inderdaad,’ zei Carl terwijl hij met zijn hoofd tegen de hoofdsteun van de bank leunde. ‘Hoe komt het toch dat we zo weinig bezitten en zo veel bij ons hebben?’

‘Als we op ons land zijn, zullen we blij zijn dat we al deze spullen hebben meegenomen.’ Roald haalde een lijst uit zijn zak en bekeek die voor de honderdste keer. ‘Als het zo doorgaat, hebben we niet genoeg geld om te kopen wat we nodig hebben om de boerderij op te starten. Het geld glipt weg als graan door een gat in de zak.’ Hij trok een rimpel in zijn voorhoofd. Toen schudde hij zijn hoofd en liet zijn vinger langs de lijst glijden. ‘Dit hebben we echt allemaal nodig als we de volgende lente willen kunnen oogsten.’

Ingeborg kende de lijst al uit haar hoofd na alle gesprekken met de familie aan de eikenhouten tafel, over wat ze moesten meenemen en wat ze moesten aanschaffen zodra ze in Amerika waren. Er was echter geen geld meer in de familie. Alle familieleden hadden bijgedragen wat ze konden verdienen, krijgen of sparen. De immigranten zouden zich moeten redden met wat ze hadden. Dat was niets nieuws.

Ingeborg keek op toen ze iemand boos hoorde schreeuwen. Aan de andere kant van de wagon stond een man in een zwarte broek en een overhemd dat ooit wit was geweest. Hij hield een andere man bij zijn revers vast en wilde hem van zijn houten bank tillen. Een angstige vrouw leek om genade te smeken. Ingeborg realiseerde zich dat ze veel van anderen kon begrijpen door naar hen te kijken en te luisteren naar de manier waarop ze spraken.

Ze legde haar handen over Thorliffs oren en boog haar hoofd om haar wang op zijn krullen te leggen. Na het vroege opstaan en alle opwinding in de straten van New York was hij nu op haar schoot in slaap gevallen. Zijn wijsvinger en duim waren uit zijn mond gegleden. Ingeborg voelde de liefde voor dit kind in haar borst. Op een dag zou hij zijn eigen land bezitten dankzij de lange, zware reis die ze maakten. Deze strijd was voor hun kinderen, voor het nieuwe leven voor hen allemaal. Ze moest zichzelf aan hun dromen herinneren, want op dit moment zou ze zonder aarzelen weer op het schip zijn gestapt om terug te varen naar Noorwegen.

Wat zou ze Tante Maria graag weer zien, en haar far en mor, haar broers en zussen, de heuvels achter het huis, waar naaldbomen met besneeuwde toppen stonden! Ze zou graag de schone, frisse lucht ruiken. Onbewust haalde ze diep adem en ze moest moeite doen om niet te hoesten. De stank van vochtige wol, ongewassen lichamen, natte baby’s en brandende kolen was bijna te veel voor haar.

Er klonk een fluit en de trein begon te rijden. Terwijl ze van het met roet bedekte station wegreden, probeerde Ingeborg voor het laatst een glimp op te vangen van de stad aan de overkant van het water. Toen de herinnering aan een lange man in een grijze jas in haar opkwam, dacht ze snel aan iets anders. Ze had hem ontmoet, ze had genoten van de rit die ze samen hadden gemaakt en ze zou hem voor altijd dankbaar zijn voor zijn hulp aan een verdwaalde immigrant. Meer was er niet.

Carl pakte de mand. Hij haalde er een kan koffie uit en schonk hun allemaal een klein kopje in. Toen gaf hij hun allemaal een koekje en zei: ‘Laten we toosten.’ Hij hield zijn koffie omhoog. ‘Op ons nieuwe leven in ons nieuwe land. Op de verandering. We hebben Amerika altijd met een k geschreven, maar zo doen ze dat hier niet. Ons eerste woord Amerikaans is America, met een c. We zullen nog veel meer nieuwe woorden leren en van nu af aan zijn we Amerikanen.’

Roald schudde zijn hoofd, maar toostte met de rest mee.

Kaaren en Ingeborg tikten hun kopjes tegen elkaar en dronken van de koffie. Thorliff mocht voor deze ene keer zijn koekje in hun kopje dopen. Hij lachte en zei: ‘Proost!’ terwijl hij zijn koekje in de lucht stak.

Ingeborg leunde achterover. Ze was blij dat Carl voor een beetje vrolijkheid zorgde tijdens de reis. Dat hadden ze hard nodig.

Laat in de middag voelde het voor iedereen alsof ze een eeuwigheid in de trein hadden gezeten. Thorliff bleef vragen hoe lang het nog zou duren en door het zitten op de harde houten banken waren ze stijf en deed hun hele lichaam pijn.

‘Neem jij de baby maar, dan houd ik Thorliff wel even bezig,’ zei Kaaren nadat ze een tijdje had geslapen en ze gaf haar in doeken gewikkelde kind aan Ingeborg. ‘Ik moet eerst even naar het toilet.’

Ingeborg zag de jongere vrouw over het heen en weer schuddende pad lopen. Ondanks de paar dagen rust zag Kaaren nog erg bleek en hoewel ze probeerde het niet te laten merken, zag Ingeborg dat ze pijn had. Ingeborg had zelf nooit een kind gekregen, maar ze had haar moeder op dezelfde manier over haar buik zien wrijven als ze dacht dat niemand haar zag, en over een paar maanden zou ze het zelf gaan ondervinden!

Het kindje in haar armen begon te huilen en Ingeborg wiegde haar heen en weer. ‘Stil maar, den lille, je moeder komt zo terug. Je hebt toch net gegeten?’ Ze keek uit het vieze raam en zag de buitenwijken van een klein stadje toen de trein erdoorheen raasde. De grond was bedekt met een laag sneeuw en er leek nog meer te vallen. Misschien hadden ze tot de lente moeten wachten, zoals hun was aangeraden. Roald had er echter op gestaan dat ze op hun eigen land zouden zijn zodra de sneeuw begon te smelten.

Ze zuchtte. Het zou nog een eeuwigheid duren voor het lente was.

Tegen de avond was Thorliff vrienden geworden met twee jongens met donkere ogen aan de andere kant van het gangpad en in de wagon klonken de vrolijke kreten van de spelende kinderen, hoewel ze elkaars taal niet spraken.

Roald en Carl kwamen terug om iets te eten uit de mand die mevrouw Flaksrude hun had gegeven, maar de rest van de tijd zaten ze bij een groep mannen in de volgende wagon, die ook naar het Westen gingen om daar een boerderij te bouwen. Toen de trein stopte, zoals hij vaak deed, zag Ingeborg de mannen heen en weer lopen. Hun adem vormde stoomwolkjes terwijl ze praatten.

‘De volgende keer moeten ze Thorliff meenemen,’ mompelde Ingeborg.

‘Je weet toch hoe mannen zijn? Ze willen niet met kleine kinderen opgezadeld worden,’ zei Kaaren terwijl ze probeerde comfortabel te gaan zitten op de houten bank.

‘Hm.’ Ingeborg ging in de hoek zitten met een deken uit een van de koffers opgevouwen in haar rug. Ze wreef over haar buik en slikte voorzichtig. Was ze misselijk door iets wat ze had gegeten of kwam het doordat ze Roalds baby in haar buik droeg?

‘Gaat het wel goed met je?’ vroeg Kaaren terwijl ze haar onderzoekend aankeek. In het licht van de olielampen had alles een gelige gloed en donkere schaduwen.

‘Ja, straks gaat het wel weer,’ zei Ingeborg met op elkaar geklemde kaken.

‘Je ziet er slecht uit. Je zweet zelfs terwijl het helemaal niet warm is.’

Plotseling schoot Ingeborg overeind; ze rende door de gang terwijl ze zich vasthield aan de banken. Ze rukte de deur van het toilet open en begon over te geven.

‘Gaat het wel?’ vroeg Kaaren bezorgd.

‘Ja, het gaat zo wel weer,’ riep Ingeborg.

‘Wat zeg je?’ riep Kaaren en ze legde haar oor tegen de deur.

Ingeborg zei het nog eens, maar deze keer luider.

‘Heb je iets nodig? Water misschien?’ vroeg Kaaren terwijl ze Gunhilde tegen haar schouder legde.

‘Nei, hier is water.’ Ingeborg maakte het lapje dat ze als zakdoek gebruikte nat en veegde de zweetdruppels van haar voorhoofd. Kon de trein maar stoppen met schudden.

‘Heb je koorts?’ vroeg Kaaren toen Ingeborg terugkwam bij hun banken.

‘Nee, ik ben op een andere manier ziek. Weet je nog hoe jij je voelde toen je pas zwanger was van haar?’ Ingeborg knikte naar het slapende kind in Kaarens armen.

‘Aha.’ Kaarens gezicht ging stralen. ‘Je bent zwanger! O, Ingeborg, ik ben zo blij voor je!’ Ze pakte een van Ingeborgs ijskoude handen. ‘Geen wonder dat je… Weet Roald het al?’

Ingeborg schudde haar hoofd. ‘Ik wilde het hem vertellen zodra we in het nieuwe land waren, maar je weet hoe de afgelopen dagen zijn geweest. Ik ben het helemaal vergeten.’ Ze schudde haar hoofd en voelde zich schuldig omdat ze zoiets bijzonders niet met haar man had gedeeld. Eigenlijk was ze het niet vergeten, maar wilde ze het hem niet vertellen. Er was geen goed moment voor geweest, maar ze wist heel goed dat ze het best had kunnen zeggen.

Ze legde haar hand op haar nog platte buik en keek naar het slapende kindje in Kaarens armen. Dit was niet het beste moment voor zwangerschapsmisselijkheid, maar hopelijk was het hierna voorbij. Ze kon nu niet ziek worden. Als ze waren aangekomen zouden ze veel te doen hebben. Wat zou Roald zeggen?

De volgende dag, nadat ze keer op keer door het gangpad was gerend, dacht Ingeborg dat ze misschien toch een ziekte had. Niemand anders leek zich er echter zorgen om te maken.

De trein vertraagde en kwam piepend tot stilstand. Ingeborg keek uit het raam, maar zoals de afgelopen uren zag ze niets anders dan sneeuw. De vlokjes glinsterden in het licht van de olielamp.

Een conducteur in uniform kwam door de achterdeur binnen en riep iets in een taal die Ingeborg inmiddels herkende als Amerikaans.

Verschillende mannen sprongen overeind, trokken hun jas en handschoenen aan en zetten hun muts op. Daarna liepen ze met de conducteur mee naar buiten. Een vlaag wind met sneeuwvlokken vloog de wagon in.

Ook Carl en Roald pakten hun jas.

‘Waar gaan ze naartoe?’ vroeg Kaaren zacht.

‘Ik denk dat ze hulp nodig hebben. We hadden al gehoord dat de passagiers de bemanning moet helpen met sneeuw scheppen als de trein vast komt te zitten.’ Carl deed een lange sjaal om zijn nek en pakte zijn wanten. ‘Gaan jullie maar even slapen, we zijn zo terug.’

Ingeborg keek toe vanonder haar warme deken. Ze zaten dan wel vast, maar ze was blij dat de trein even was gestopt met schudden.

Het leek uren te duren. De trein stond stil, reed een paar meter verder en kwam weer tot stilstand. Elke keer als de mannen een stuk van de rails sneeuwvrij hadden gemaakt, kwamen ze naar binnen, warmden zich bij de kachel aan de ene kant van de wagon en liepen weer naar buiten als de trein opnieuw stilstond.

Terwijl de mannen in de bijtende kou aan het werk waren, hield een vrouw het vuur in de kachel aan de gang en de koffiepot op de kachel gevuld.

Urenlang reden ze op deze manier verder.

Ingeborg werd wakker en begon opnieuw over te geven. Toen het ophield, zag ze dat er bloed in zat.