26
De sneeuwstorm begon op eerste kerstdag.
‘Eén ding is duidelijk: we kunnen niet naar de Baards.’ Roald stampte de sneeuw van zijn schoenen en schudde zijn jas uit. Hij was net langs het touw dat hij tussen het huis en de schuur had gespannen teruggekomen. Dankzij het touw kon hij ook in de hevigste sneeuwstorm nog naar de dieren.
‘Kunnen we wel naar Carl en Kaaren?’ Ingeborg zette kommen stomende maïsmeelpap op tafel en zette de koffiepot terug op het gietijzeren fornuis.
Roald schudde zijn hoofd. ‘Ik wil het risico niet nemen. Het pad is ondergesneeuwd, dus we zouden kunnen verdwalen. Het is maar goed dat we al naar de stad zijn geweest.’
‘Maar hoe kunnen we nu Kerst vieren zonder Onkel Carl en Tante Kaaren?’ Thorliff keek van de ene volwassene naar de andere alsof zijn smekende blik de sneeuw kon laten smelten. ‘Ik heb een houten pop voor Gunnie gemaakt.’
‘We gaan zodra de storm voorbij is.’ Roald ging zitten en begon te eten. ‘Als je netjes je bord leeg eet, krijg je van Mor misschien wel een fatigman.’
De wind huilde in de schoorsteen en even keken ze allemaal naar boven.
‘God zij dank voor ons warme huis en de stal waar ook de dieren kunnen schuilen. Ik zou in dit weer mijn hond niet eens naar buiten sturen,’ zei Roald.
Ingeborg zat in de schommelstoel haar baby te voeden en dacht aan thuis. Met Kerst zat de hele familie bij elkaar aan de enorme ronde eikenhouten tafel. Haar zussen en hun echtgenoten die ze alleen uit brieven kende, nieuwe baby’s en kinderen die zo snel groeiden dat ze ze niet eens zou herkennen… Ze drukte een kus op het hoofdje van haar zoon op wie ze zo lang had gewacht. Carl Andrew was nu zeven maanden oud en hij kon al op zijn handjes en knietjes zitten. Het zou niet lang meer duren voor hij kon kruipen en de wereld om zich heen kon verkennen. Hij liet een boertje en keek naar Ingeborg met de blauwe ogen van zijn vader en zijn broer. Hij glimlachte en er liep een beetje melk uit zijn mondhoek.
‘Heb je weer te veel gedronken?’
Andrews glimlach werd nog breder en hij tikte met zijn mollige vuistje tegen haar wang. Ingeborg sabbelde aan zijn vinger en lachte toen het kindje kirde. Ze glimlachte naar haar zoon en sabbelde nog eens aan zijn vingertje toen hij dat in haar mond stopte. De kuiltjes in Andrews wangen verschenen en verdwenen elke keer als hij lachte en het spelletje ging verder tot Ingeborg er genoeg van had.
Toen keek ze op en zag een glimlach op Roalds gezicht. De laatste tijd glimlachte hij vaker, niet alleen om de baby, maar ook omdat de boerderij voldoende geld opbracht om alle schulden af te lossen en om nieuwe spullen te kopen. Ze wist dat hij gelukkiger was nu alles zo goed ging. Wat had hij toch een verantwoordelijkheidsgevoel!
Ze keek dankbaar naar het fornuis, een kerstcadeau dat vorige week op een wagen was gebracht. Nu het buiten zo koud was, waren ze erg dankbaar voor de warmte van het fornuis. Roald had planken voor de open haard getimmerd zodat de warmte binnen bleef.
‘Mor.’ Thorliff leunde tegen de armleuning van haar stoel. ‘Wil je een verhaaltje vertellen?’
‘Dat is een goed idee.’ Roald pakte het hout waarvan hij een grote, platte schaal aan het maken was. Hij ging op zijn stoel zitten, maakte een kerf in het hout waarvan hij de randen zorgvuldig afrondde, en hield het mes toen tegen het licht van de olielamp. Hij voelde met zijn duim aan het lemmet en pakte met een zucht zijn slijpsteen. Toen spuugde hij in het midden van de steen en haalde het mes erlangs om het te slijpen.
Ingeborg keek naar zijn werk terwijl ze nadacht welk verhaal ze zou vertellen. De mannen waren er eens goed voor gaan zitten en Ingeborg wist dat één verhaaltje niet voldoende zou zijn. Daarom begon ze te vertellen: ‘Lang geleden leefde er een jongen die David heette. Hij hoedde de schapen van zijn vader in de woestijn van een land hier heel ver vandaan.’
Thorliff zat in kleermakerszit aan haar voeten met zijn ellebogen op zijn knieën en zijn kin op zijn handen. Hij grijnsde. ‘David en Goliat, dat is mijn lievelingsverhaal!’
Ingeborg hield het raam goed in de gaten terwijl ze het verhaal vertelde. Na het tweede verhaal was er door de sneeuw geen zonlicht meer te zien.
Toen Ingeborg opstond, legde Roald de schaal neer en volgde hij haar voorbeeld. ‘Ik zal de sneeuw voor de deur weggraven, anders kunnen we straks niet meer naar buiten. Thorliff, vul jij die grote pan eens met sneeuw, dan kunnen we dat laten smelten voor het vee. Ik heb al eerder extra water voor onszelf gehaald.’
Ingeborg had grote bewondering voor de man die zo goed voor zijn gezin en zijn boerderij zorgde. Ze liep naar de oven en keek naar de gans die erin lag. Ze voelde de hitte op haar gezicht en rook de heerlijke geur. Het koken was een stuk gemakkelijker geworden nu ze een echt fornuis had in plaats van alleen een open haard. Ze voelde zich bijna schuldig. Ze hadden een feestmaal gepland met alle Bjorklunds en de Baards, en nu die niet konden komen, hadden ze alles voor zichzelf.
‘Thorliff, wil jij de aardappelen schillen? Dan kunnen we daarna de tafel dekken.’
‘Wanneer gaan we de cadeautjes uitpakken?’
‘Denk je dat we cadeautjes hebben?’ Ingeborg probeerde ernstig te blijven kijken, maar ze moest lachen toen hij met een serieus gezicht knikte.
‘Nadat je vader de dieren heeft verzorgd. Laten we een spelletje doen terwijl hij de koe melkt. Daarna heb ik een verrassing voor je.’
‘Cadeautjes?’
‘Nee, iets wat zo lekker is dat je het gewoon niet kunt geloven.’
‘Lekkerder dan koekjes?’
Ingeborg knikte.
‘Lekkerder dan lefse?’
Ze knikte opnieuw.
‘Snoep?’
‘Zo zou je het kunnen noemen.’
‘Wat dan?’ Thorliffs ogen schitterden. Hij genoot evenveel van het raadspelletje als zij.
‘Strakjes.’ Ingeborg roerde in de pan met gedroogde bonen met spek en ui. Wat een feestmaal! Het zou alleen beter zijn als ze ervan konden genieten in gezelschap van familie en vrienden. Wat zou ze graag Gunnies gezicht zien als ze de pop kreeg die Thorliff voor haar had gemaakt en waarvoor Ingeborg kleertjes had genaaid! Het zou geweldig zijn de tweejarige Gunnie met haar nieuwe speelgoed te zien spelen.
Voor de verandering bood Roald aan te bidden toen ze allemaal aan tafel zaten. Gewoonlijk begon hij als eerste met eten en omdat hij blijkbaar niet wilde bidden, deed Ingeborg het ook niet. Vandaag baden ze echter samen: ‘I Jesu navn, går vi til bords…’ Aan het einde voegde Roald eraan toe: ‘En dank U, Heer, voor dit land en de gaven die U ons heeft gegeven. Amen.’
Ingeborg probeerde haar verbazing niet te laten merken. Ze schepte het eten op de porseleinen borden die ze uit Noorwegen hadden meegenomen.
Ze keek naar haar mannen die hun kerstdiner naar binnen werkten alsof ze snel weer op het land moesten gaan werken. Beiden waren niet gewend aan feestdagen.
Ingeborg genoot van de aardappelpuree, de rijke jus, de knapperige gans die ze zelf had geschoten, de broodjes en de kersenpudding. Thorliff hield zijn bord nog eens op, en later nog eens, en Roald deed hetzelfde.
‘Koffie?’ Ingeborg stond op en haalde de koffiepot. Terwijl ze inschonk wierp ze een blik uit het raam. Misschien was er toch iets veranderd. Er kwamen slechts enkele zonnestralen door de sneeuw heen. Telkens als de gesprekken stilvielen, hoorden ze de wind om de hoeken van het huis huilen alsof hij smeekte binnengelaten te worden. Ingeborg huiverde. De afgelopen paar weken was ze zich meer bewust van de wind, vooral omdat hij altijd uit het noorden leek te komen.
De eerste Kerst hadden ze alle zes in een kamer gewoond, maar ze hadden zich weten te redden. Nu, met alle nieuwe spullen, leek de kamer niet eens groot genoeg voor hun vieren, hoewel een van hen nog in een wieg lag.
‘Mor,’ bracht Thorliff haar terug in het heden, ‘Andrew huilt.’
‘Sorry, den lille,’ mompelde ze terwijl ze de huilende baby oppakte en kuste. ‘Je zult harder moeten schreeuwen om boven de wind uit te komen en je moeder uit haar dagdromen te laten ontwaken.’
Roald dronk zijn kopje leeg en schoof zijn stoel achteruit. ‘Ik zal de dieren verzorgen zodat we een rustige avond hebben.’ Hij trok zijn jas en zijn laarzen aan, wikkelde een dikke sjaal om zijn nek en zijn gezicht en opende de deur. De sneeuw lag al tot halverwege de deur.
Thorliff bracht de pan en Roald vulde die met sneeuw zodat ze het konden laten smelten.
‘Doe maar zo veel je kunt in het reservoir. Het water is al warm, dus zal de sneeuw sneller smelten.’ Wat was ze blij dat ze het woord ‘reservoir’ kon gebruiken en dat ze warm water uit de tank naast het fornuis kon halen. Misschien zouden ze tegen de zomer wel een eigen waterput hebben zodat ze geen water meer uit de rivier hoefden te halen. Het fijne van de sneeuw was dat ze al weken niet meer naar de rivier had hoeven lopen met de twee emmers aan het draagjuk. Bovendien hoefde ze geen modder meer uit het water te filteren. Ze keek naar Thorliff die de sneeuw uit de pan in het reservoir schepte. Hij was nog maar zeven jaar, maar hij was nu al een grote hulp. Ze zag al aan hem dat hij even groot zou worden als zijn vader en hij droeg een grote verantwoordelijkheid op zijn groeiende schouders.
Die middag zou ze ervoor zorgen dat hij tijd had om te lezen, iets wat hij bijna even graag deed als eten. Ze ging in haar stoel zitten om de baby te voeden. ‘Ik zal straks de afwas wel doen. Waarom lees je me niet wat voor uit je boek?’
Thorliffs gezicht begon te stralen en hij trok snel de doos waarin hij al zijn schatten bewaarde onder zijn bed vandaan. De afgelopen herfst had hij het boek De Christenreis van zijn vader voor zijn verjaardag gekregen. Het boek was nu al stukgelezen. De jongen kon zelfs stukken uit de Bijbel lezen. Hij was begonnen met de verhalen over zijn held David.
Thorliff bladerde naar de bladzijden waartussen hij een stukje papier had gestopt en begon te lezen. Af en toe kwam hij een lastig woord tegen. Dan noemde hij de letters achter elkaar op en ontwaakte Ingeborg uit haar dromen om hem te vertellen welk woord het was. Ze keek naar de jongen die aan de tafel in het zwakke licht van de lamp zat. Als ze niet had geweten dat er een raam in het huis was, had ze gedacht dat alle muren helemaal dicht waren.
Roald bleef erg lang weg en Ingeborg huiverde toen ze de wind hoorde huilen. Het was nog beangstigender dan het gehuil van wolven.
Toen Andrew in haar armen in slaap was gevallen, stond ze op en legde hem terug in zijn wieg. Ze pakte haar breiwerk en ging weer zitten terwijl ze de wieg met een voet liet schommelen. Ze trok haar sjaal wat dichter om haar schouders. Het was nu zo koud dat zelfs het fornuis het graszodenhuis niet voldoende kon verwarmen.
Roald kwam terug, vulde de pan nog eens met sneeuw en stampte met zijn voeten.
‘Kom de sneeuw eens van me afvegen, Thorliff, anders sta ik straks in een plas modder.’ Hij keek Ingeborg aan. ‘Dit is de ergste sneeuwstorm die ik ooit heb meegemaakt. Ik kon geen hand voor ogen zien en zonder dat touw was ik nooit teruggekomen. Het sneeuwt zo hard dat je je eigen voetsporen niet meer terugvindt.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Ik wou dat ik een pad had gemarkeerd naar Carls huis. We hadden lange palen moeten neerzetten en daar een touw tussen moeten spannen. Waarom heb ik dat niet eerder bedacht?’
‘Omdat je niet zo’n hevige sneeuwstorm verwachtte. Het enige voordeel is dat de sneeuw op het huis de warmte binnen houdt.’ Zonder dat ze keek wat ze deed, bleven haar handen de breinaalden tegen elkaar tikken en de wol om de naalden slaan alsof ze een eigen leven leidden. De steken gingen rond en rond en de sok werd langer en langer.
‘Mor?’
‘Ja?’ Ze glimlachte toen ze Thorliffs vragende gezicht zag. ‘Ik weet het: de cadeautjes.’
‘En de speciale verrassing?’ Hij sloeg zijn boek dicht en borg het veilig op.
‘Die ook.’
Roald zette zijn laarzen bij het fornuis om ze te laten drogen. ‘Ik wou dat ik naar Carl kon om te kijken of alles goed is met hem.’
Ingeborg was naar de planken achter het katoenen gordijn gelopen om wat spullen te pakken en draaide zich om. ‘Waarom maak je je zo veel zorgen om hem?’
Roald wreef over de zijkant van zijn neus. ‘Vorige week was ik toch met hem in de stad?’
Ingeborg knikte en strooide wat suiker in de pan die ze op het vuur had gezet.
‘Er werd gesproken over mensen die overlijden aan de griep. Men zegt dat er een epidemie was.’
‘Maar jullie zijn er maar heel kort geweest.’
‘Jawel, maar Carl zei dat de baby de hele nacht wakker was geweest en hij liep zelf ook te hoesten. Stel dat hij zo ziek is dat hij niet voor zijn dieren kan zorgen.’
‘Carl? Niets houdt hem van zijn werk af.’ Ingeborg roerde in de pan toen het mengsel begon te borrelen.
‘Wat is dat, Mor?’ Thorliff stond naast haar en keek gefascineerd toe.
‘Dat zul je wel zien.’
‘Weet jij wat het is, Far?’
‘Ik zeg niets.’
‘Het is snoep!’ riep Thorliff vol verwondering uit toen Ingeborg de lepel optilde en de fijne draad bekeek die van de lepel naar de pan liep.
‘Haal snel een pan vol sneeuw en druk het goed aan.’ Ingeborg verplaatste de pan naar een minder warm deel van het fornuis en bleef roeren.
Roald hield de deur open terwijl Thorliff de pan vol sneeuw schepte. De storm blies de sneeuw het huis in en Roald moest met heel zijn gewicht tegen de deur leunen om hem weer dicht te krijgen. Toen dat was gelukt liet Thorliff de balk weer op zijn plaats vallen zodat de deur niet weer open ging.
Onder de verwonderende blik van Thorliff liet Ingeborg de zoete siroop in de sneeuw stromen. Ze maakte kringetjes en achtjes.
‘Thuis noemen we dit sneeuwsnoep. Het is het lekkerst met Kerst.’
Terwijl de hete siroop de sneeuw smolt, hielden de figuren hun vorm en Ingeborg brak een stukje af voor Roald en Thorliff. Ze lachte en sloot haar ogen om nog meer te kunnen genieten van de traktatie. Zouden ze in Noorwegen vandaag ook sneeuwsnoep maken? Vorig jaar had ze hun waardevolle suiker niet durven verspillen aan zoiets uitbundigs. Dit jaar hadden ze veel om dankbaar voor te zijn.
‘Gaan we nu de cadeautjes uitpakken?’
‘Ja.’
Ze liepen allemaal naar een ander deel van het huis, waar ze hun cadeautjes verstopt hadden. Ingeborg pakte haar breimand. Ze had ’s nachts stukken van Roalds versleten overhemden geknipt om er een voor Thorliff te maken. Nadat ze de vlekken eruit had gebleekt, had ze de stof geel geverfd met uienvellen. Dat had Mesties haar geleerd.
Thorliff hield het overhemd voor zijn borst. ‘Het past precies.’ Hij keek Ingeborg stralend aan. ‘Dank je wel, Mor.’
‘Dit is ook voor jou.’ Ze gaf hem een klein, langwerpig pakje. Voorzichtig haalde Thorliff het papier eraf en vol ongeloof bekeek hij wat er in zij hand lag.
‘Mijn eigen mes!’ Hij streelde over het paarlemoeren handvat en klapte een van de messen open om met zijn duim het lemmet te testen, zoals hij zijn vader al vaak had zien doen. Hij keek op.
‘Nee, het is nog niet geslepen,’ zei Ingeborg. ‘Dat zullen we samen doen en daarna moet je ervoor zorgen dat het scherp blijft. Dan kun je het altijd gebruiken. En als je zo doorgaat met houtbewerken, zul je het vaak moeten slijpen.’
‘Dank je wel. Dank je wel!’ Thorliff klapte het mes weer dicht en stopte het in zijn zak.
‘Dit is voor jou.’ Roald gaf Ingeborg een pakje.
‘Maar ik heb mijn cadeau toch al gehad?’ Ze keek naar het fornuis. ‘Je zei dat dat mijn kerstcadeau was.’ Ondertussen maakte ze het touwtje los en vouwde ze het papier open. ‘O,’ was het enige wat ze over haar lippen kon krijgen. Op haar schoot lag blauwe zijde, de kleur van de hemel boven de prairie op een zomerdag. Ze tilde de stof op en hield die tegen haar wang. Zijde. Ze kon niet vertellen wat het voor haar betekende. Wat een domme, zinloze stof voor iemand die op de prairie woonde, maar wat prachtig! Ze veegde haar tranen snel weg zodat er geen vlekken op haar onbetaalbare schat kwamen.
Ze keek op naar Roald en zag een klein glimlachje. ‘Ik hoopte dat je het mooi zou vinden.’
‘Mooi? Ik vind het prachtig!’ Ze schudde haar hoofd en wreef met de stof langs haar wang.
‘Misschien kun je er iets van maken om naar de kerk te dragen… zodra er een kerk in de buurt is.’
‘Ja, naar de kerk.’ Ze bleef maar over de stof wrijven alsof ze nog nooit zoiets zachts had gevoeld. ‘O, ik vergeet bijna jouw cadeautje.’ Ze haalde een pakje uit haar breimand en gaf dat aan Roald.
‘Nieuwe handschoenen!’ Hij trok de handschoenen van hertenleer aan en trok ze glad over zijn vingers. ‘Ze passen precies.’
‘En dit.’ Ze gaf hem een tweede pakje.
‘Wanten.’ Ze waren ook van hertenleer, maar bij deze had ze de vacht aan de binnenkant laten zitten.
‘Je kunt ze zelfs over elkaar dragen als het erg koud is, of je wollen handschoenen gebruiken als voering. Ik heb de handschoenen ingesmeerd met vet zodat ze geen water doorlaten.’
‘Ik geloof dat Mor vastbesloten is mijn handen warm te houden,’ zei Roald tegen Thorliff terwijl hij zijn wanten uittrok. ‘Hier, pas jij ze maar eens.’
Thorliff lachte toen zijn handen en een deel van zijn armen in de enorme wanten verdwenen.
‘Nu mijn pakjes.’ Hij trok de wanten uit en legde die op zijn vaders schoot. Toen haalde hij twee pakjes achter de schommelstoel vandaan en gaf er een aan zijn vader en een aan zijn moeder. ‘Jij eerst, Mor!’
Langzaam pakte ze het uit. ‘Een boterplankje! Wat goed!’ Ze liet haar vingers over de gladde, gebogen bovenkant glijden. ‘Je wist dat ik er een nodig had. Dank je wel, Thorlie.’
‘Nu jij, Far.’
‘Een riem! Heb je die ook zelf gemaakt?’
‘Onkel Carl heeft me geholpen. Hij heeft hem gepast en hij zei dat als hij hem paste, ik hem zo veel groter moest maken.’ Hij hield twee vingers ongeveer vijf centimeter uit elkaar. ‘Dan zou hij moeten passen. Past hij?’
Roald hield de riem om zijn middel. ‘Heb je de gesp ook zelf gemaakt?’ Hij voelde aan het metaal.
‘Nee, misschien kan ik dat volgend jaar wel. Ik ben nog niet zo goed in metaal bewerken. Onkel Carl zei dat ik moest zeggen dat ik hem wel zelf heb gemaakt, maar ik wil niet liegen.’
‘Je hebt het goed gedaan, zoon. Je hebt veel talent, zoals het een Bjorklund betaamt.’
Ingeborg voelde de blijdschap van haar zoon na deze lovende woorden van zijn vader. Roald glimlachte en gaf zijn zoon een compliment! Dat was voldoende om dankbaar voor te zijn.
Na een maaltijd van restjes van het feestmaal ging de familie vroeg naar bed om brandhout te sparen. Ingeborg lag naast de zacht snurkende Roald en bewaarde de vreugde en de verwondering van die dag in haar hart, net als Maria tweeduizend jaar geleden. De prachtige woorden die Thorliff had voorgelezen bleven maar door haar hoofd spelen. ‘Ze wikkelde hem in een doek en legde hem in een voederbak, omdat er voor hen geen plaats was in het nachtverblijf van de stad.’ Als Ingeborg de huilende wind zou negeren, kon ze dan engelen horen zingen?
Het duurde nog twee dagen voor de storm voorbij was. Soms werd Ingeborg ’s nachts wakker van de stilte. Dan dankte ze de hemelse Vader dat Hij hen had bewaard tijdens de storm voor ze weer tegen het warme lichaam van haar man aan in slaap viel.
Die morgen liep Roald, nadat hij het werk van die ochtend had gedaan, over de bergen sneeuw naar Carls huis.
Ingeborg maakte deeg en terwijl ze dat liet rijzen spoelde ze de bonen die ze had laten weken af om ze te bakken. Nadat ze stroop, ui en stukken zout varkensvlees in de pan had gedaan, zette ze hem in de oven. Misschien zouden de Baards vandaag wel langskomen en dan zouden ze hier samen eten. Omdat ze dat verwachtte, en vooral hoopte, zette ze de botten van de gans in het water om er soep van te koken. De kinderen van de familie Baard hadden doorgaans een enorme eetlust.
Plotseling stormde Roald het huis in. ‘Ingeborg! O, Ingeborg, kom me helpen, snel! Carl en Kaaren zijn te ziek om op te staan en de kleine Gunnie is dood!’