32

 

 

 

De Kerst van 1883 bracht weinig vreugde in het graszodenhuis op de prairie.

Ingeborg maakte cadeautjes voor Andrew en Thorliff, maar voor niemand anders. Ze wees de uitnodigingen van Kaaren en de Baards af en keek Lars alleen maar zwijgend aan toen hij zei dat hij met de wagen, waar hij ribben onder had gezet zodat ze hem als slee konden gebruiken, zou langskomen en hen allemaal naar het nieuwe huis van de Baards zou brengen, waar een kerkdienst gehouden zou worden.

Alle andere buren hadden geholpen met de bouw van het nieuwe huis, maar Ingeborg had zichzelf er niet toe kunnen zetten. Ze had gezegd dat een van haar kinderen ziek was en dat was niet helemaal gelogen, want Andrew had een groot deel van de tijd een loopneus.

Ingeborg bleef voortdurend denken aan vorig jaar. Het was nog maar een jaar geleden dat de sneeuwstorm hun leven in de Red River Valley had verwoest. Ze probeerde aan andere dingen te denken, maar als het stil was – als de kinderen lagen te slapen, of als ze met haar hoofd tegen de warme flank van de koe geleund op een kruk zat en keek naar de melk die in de emmer stroomde – kwamen de herinneringen terug. En elke keer werd de last zwaarder.

Had Roald zich maar niet verantwoordelijk gevoeld voor iedereen om zich heen. Had hij maar alleen voor zijn eigen gezin en voor dat van zijn broer gezorgd. Had hij maar gewacht tot de storm echt voorbij was. Waren hij en Carl maar niet naar de stad gegaan waar de griep heerste. Hoe was het mogelijk dat leven en dood afhankelijk waren van zulke kleine dingen?

‘Mor?’

Ingeborg kwam weer terug in het heden. Het voelde alsof ze probeerde zich omhoog te werken door een donkere wolk die dreigde haar te verstikken.

‘Ja?’

‘Andrew huilt.’

Ingeborg keek in de richting van het geluid dat ze had moeten horen. Die arme Thorliff. Hij verdiende zo veel beter dan dit. Hij had zijn vader verloren en zijn moeder kon zich niet concentreren op het hier en nu.

‘Stil maar.’ Ze pakte de doornatte baby op en trok een grimas vanwege de stank. Hij was al een tijd nat en vies. Geen wonder dat hij huilde. Nadat ze hem had verschoond hield ze hem op haar heup terwijl ze brood haalde voor de kinderen. Ze moest naar de stal en Andrew zou niet zo lastig zijn voor Thorliff als hij wat gegeten had. Als ze terugkwam, zou ze soep opwarmen.

‘Laten we Andrew meenemen naar de stal,’ zei Ingeborg. ‘Er ligt maar weinig haver in de bak, dus kan hij daarin spelen terwijl wij werken.’

Ze kreeg een brok in haar keel toen ze de opluchting op Thorliffs gezicht zag.

Tegen de tijd dat ze klaar waren met hooi en stro uitdelen, de ossen, koeien, schapen en kippen voeren en de koe melken, was de baby zo moe van het huilen en wachten dat hij in slaap viel. Ingeborg nam geen tijd om de stallen uit te mesten of de ossen mee naar buiten te nemen voor de nodige beweging. Als het lente werd, zouden ze zo zwak zijn dat ze niet eens meer een halve dag zouden kunnen werken. Ingeborg moest ook naar de ooien kijken. Binnen een maand zouden de lammeren geboren worden en dan moest ze een aparte stal bouwen voor de rammen.

Misschien kon Kaaren de jongens in huis nemen, in elk geval tijdens het lammeren.

 

Januari leek wel een jaar te duren. Ingeborg kon zich niet herinneren dat ze ooit zo’n lange maand had meegemaakt. Elke dag nam ze zich voor tijd aan Thorliff te besteden zodat hij kon oefenen met lezen en rekenen en elke avond als ze hem instopte, wilde ze hem haar excuses aanbieden omdat ze zo tekortschoot. Andrew hield zich vast aan haar rok, als ze geen broek aan had, en bleef maar huilen en roepen. ‘Mor, Mor!’

‘Wat wil hij toch?’ Ingeborg tilde het huilende kind op en zette hem op haar heup. ‘Hoe kan het dat jij hem wel begrijpt en ik niet?’

‘Hij wil een stukje brood.’ Thorliff keek op van de lei waar ze eindelijk een paar sommen voor hem op had geschreven. ‘Een koekje is ook goed.’

‘Die hebben we niet. Ik heb alleen maïsbrood. Ik zal er stroop op doen, dan lijkt het op een koekje.’

Binnen een minuut zat Andrew van zijn krullenbol tot zijn gebreide pantoffeltjes onder de stroop. De lekkernij hield hem echter een halfuur zoet en zijn tevreden gezicht maakte het de moeite waard. Terwijl Andrew tegen Thorliff brabbelde, waste Ingeborg de luiers en haalde ze een nieuwe emmer water.

Op een dag hing de storm aan de horizon als een havik, klaar om op zijn nietsvermoedende slachtoffer af te schieten. Ingeborg herkende de tekenen echter wel. Ze controleerde het touw dat ze naar de stal had gespannen, haalde extra hout en water en zorgde ervoor dat de dieren voldoende water en wat extra voer hadden. Het zachtgouden licht van de schemering lag rusteloos op het land en op de vrouw die staarde naar de plek waar het land en de hemel bij elkaar kwamen.

De sneeuwstorm begon met een gehuil als dat van een trein die op een station aankomt. Veilig en warm in haar bed luisterde Ingeborg naar het brullen van de wind en ze huiverde ondanks de warme dekens. Het leek te veel op vorig jaar. De nachtmerries spookten door haar hoofd. Sommige waren dezelfde als de nachten ervoor en de nieuwe waren nog erger, nog afschrikwekkender dan de oude. In al haar dromen was ze verdwaald en alleen en werd ze aangevallen en voor dood achtergelaten.

Ze werd uitgeput wakker en de dag werd alleen maar slechter. Andrew bleef maar huilen en zeuren. Toen Ingeborg een hand op zijn voorhoofd legde, voelde ze dat hij koorts had. De angst woedde om haar hart zoals de wind om het huis. Ze legde Andrew in bed, gaf hem wat koud water te drinken en depte zijn gezichtje met een koude natte doek. Toen zocht Ingeborg tussen haar kruiden en haalde er wilgenbast uit om thee voor hem van te zetten. Moest ze ook een mosterdcompres maken voor op zijn borst? Alle kennis die ze van haar moeder en van Mesties had gekregen leek zich te verstoppen in een deel van haar hersenen waar ze niet bij kon. Ze had geen idee wat ze moest doen.

‘Eerst bidden, dan doen,’ klonken de woorden van haar moeder ergens in haar hoofd.

‘Nee!’

‘Wat is er, Mor? Is alles goed?’ Thorliff stond naast haar. ‘Je gaf geen antwoord.’

Hoe lang had ze zitten dromen? Het leek wel een paar uur te hebben geduurd. Waar was ze geweest? Was ze gek aan het worden? Ze wist het niet. Ze hoorde de wind nog harder huilen en Andrew maakte zachte geluidjes in zijn slaap. Hij rolde zijn hoofd van de ene naar de andere kant en toen hij met een vuist over zijn oor wreef, wist Ingeborg dat hij weer oorpijn had.

‘Zorg jij maar voor Andrew. Maak zijn gezicht nat met een koude doek en zorg dat hij wat drinkt. Ik zal zo snel mogelijk al het werk doen. Leg ook maar wat aardappels in de oven. Als er een gaar is, moet je hem in een doek stoppen en onder zijn oor leggen. Dat helpt tegen de pijn.’ Ingeborg trok haar jas aan terwijl ze haar zoon de instructies gaf. ‘Zorg dat het vuur blijft branden. Ik ben bang dat het vannacht erg koud wordt.’ Ze sloeg de lange wollen sjaal voor haar gezicht en trok haar gebreide muts naar beneden tot alleen haar ogen vrij waren. ‘Blijf sneeuw smelten zodat we water hebben.’ Ze trok de balk voor de deur omhoog en leunde tegen de deur om te voorkomen dat hij tegen de muur zou slaan. De sneeuw kwam tot halverwege de deur, maar ze had geen tijd om het weg te scheppen. ‘Doe de balk straks weer naar beneden, anders blijft de deur niet dicht. Ik zal hard kloppen als ik terugkom.’ Ze pakte de twee emmers water en liep de sneeuw in. Daar nam ze het touw onder haar arm en volgde het naar de stal. Ze wist dat ze er zonder touw nooit was gekomen, want ze kon haar eigen voeten niet eens zien.

Het was heerlijk warm in de schuur en de dieren begroetten Ingeborg in hun eigen taal. Ingeborg goot graan in de voerbakken en gaf alle dieren wat water. De twee melkkoeien hadden het meeste nodig, want anders zouden ze geen melk meer geven. In de drinkbak van de schapen, die ze eerder had gevuld, lag een paar centimeter ijs en toen ze dat kapotmaakte, kwamen de dieren direct naar haar toe om te drinken. Een van de ooien had een lam bij zich.

‘O, nee, het is al begonnen.’ Ze bekeek de andere en voelde aan hun dikke buiken en uiers. Waarom konden ze niet wachten tot de storm voorbij was?

Ze molk de koeien en ploeterde door de sneeuw terug naar het huis. Ze was nog geen uur in de stal geweest, maar haar voetsporen van de heenweg waren al dichtgesneeuwd. Nu lag de sneeuw bijna tot boven aan de deur. Zonder het touw had ze het huis niet eens gevonden, want het leek meer op een sneeuwheuvel dan op een huis. Alleen aan de rook die uit de schoorsteen kwam, kon ze zien dat het een huis was.

‘Thorliff!’ Ze bonsde op de deur en schreeuwde de naam van haar zoon. De wind blies de woorden echter weg met de sneeuw.

‘Mor?’

Ze kon zijn stem maar net horen. ‘Ja, ik ben het. Doe de deur open!’

De wind en de kou kwamen dwars door haar kleding heen alsof ze naakt was. Had ze maar een schep om de sneeuw weg te halen! ‘Schiet op, Thorliff!’

‘Ik krijg de balk niet omhoog.’

‘Wat?!’ riep ze door de spleet naast de deur.

‘Ik krijg de balk niet omhoog!’

‘Blijf het proberen.’ Hoorde ze Andrew huilen of was het de wind? Ze groef met haar handen in de sneeuw als een hond die achter een konijn aan zit. Uiteindelijk had ze voldoende weggegraven zodat de druk op de deur verminderde.

De deur ging open en Ingeborg viel bijna naar binnen. Thorliff had tranen op zijn gezicht en hij snikte nog na van het huilen.

Ingeborg stapte onmiddellijk weer naar buiten om de twee emmers melk te pakken en samen met Thorliff duwde ze tegen de deur om hem dicht te krijgen. Er bleef echter een opening van vijf centimeter tussen de deur en de deurpost over.

‘Pak de schep eens.’

Thorliff gaf haar de schep aan en Ingeborg begon als een waanzinnige de sneeuw bij de deur weg te scheppen. Ze móest de deur dicht krijgen, ander zou alle warmte uit het huis verdwijnen. Toen ze nog eens met hun volle gewicht tegen de deur leunden, viel de balk op zijn plaats en de wind huilde alsof hij woedend was omdat ze hem hadden buitengesloten. Maar hij huilde nu alleen maar buiten en niet meer binnen.

Ingeborg leunde met haar hoofd tegen de deur. Het liefst was ze naast het fornuis op de grond gaan zitten en een maand lang niet opgestaan. Toen ze de angst op Thorliffs gezicht zag, deed ze echter haar sjaal af en zei: ‘Dat heb je goed gedaan, jongen.’ Ze wist dat ze moest glimlachen, maar ze voelde aan het brandende gevoel in haar gezicht dat haar huid bijna bevroren was. Ze boog zich voorover zodat Thorliff haar gezicht kon bekijken. ‘Zitten er witte vlekken op mijn gezicht?’

Hij knikte en raakte eerst haar wang en toen de punt van haar neus aan. ‘Daar en daar.’ Hij liep naar de deur en pakte een handvol sneeuw die naar binnen was gewaaid. Terwijl hij daarmee over haar gezicht wreef, glimlachte hij. ‘Hoe gaat het met de schapen?’

‘Er is al een lammetje geboren en misschien komen er vannacht nog wel meer bij. Het is net iets voor schapen om te gaan lammeren tijdens de ergste storm van het jaar.’

Ingeborg hield haar handen boven het fornuis en opende de deur van de oven om de warmte de kamer in te laten. Ze had buiten wel kunnen bevriezen en zonder haar zouden de kinderen ook sterven. Hoe lang kon ze dit nog volhouden?

Ze wist dat ze voordat ze ging slapen nog een keer naar de schapen moest, maar na wat er net gebeurd was, durfde ze niet meer. Thorliff en Andrew lagen te slapen en Ingeborg wist dat ze, als ze niet zou gaan liggen, staand in slaap zou vallen. Ze legde nog een deken op het bed en vroeg zich af of ze haar kinderen niet beter bij zich in bed kon nemen. Nadat ze nieuw hout in het fornuis had gelegd en de demper omlaag had gedaan zodat het vuur langer zou blijven branden, kroop ze met haar kleren nog aan in bed. Ze zou naar de schapen gaan zodra de storm wat afnam.

De wind bleef die nacht echter om het huis gieren en elke keer dat Ingeborg opstond om hout op het vuur te leggen hoorde ze hem huilen. Toen ze nog eens wakker werd, zag ze dat de zwarte hemel donkergrijs was geworden. Of zat er zo veel sneeuw op het raam dat ze niets kon zien? Ze luisterde eens goed. Het was te stil. De storm was voorbij, of in elk geval tijdelijk afgezwakt.

Met behulp van de sneeuwschep werkte ze zich een weg naar buiten. Het sneeuwde nog wel, maar de wind was gaan liggen. Er waren drie lammeren bij gekomen en een van de ooien lag dood op de grond.

‘Als ik erbij was geweest had ik haar misschien kunnen redden.’ Ingeborg haalde het kadaver uit de stal en legde het zo ver mogelijk bij de schuur vandaan. De wolven zouden een feestmaal hebben. Als Roald er was geweest was dit niet gebeurd. Hij had de deur open kunnen maken, maar zij niet. Ze had haar kinderen bijna laten sterven omdat ze niet naar binnen kon. Ingeborg bleef op zichzelf schelden terwijl ze haar werk deed en terugging naar huis.

 

Lars klopte op de deur toen de jongens aan het ontbijten waren. Er kwam wat sneeuw mee naar binnen. ‘Gaat alles goed met jullie? Ik durfde niet langs te komen tijdens de sneeuwstorm.’

‘Ja, alles gaat goed.’ Ingeborg vertelde hem over de schapen.

‘Ingeborg, je bent een ongelooflijke vrouw. Ik zal vannacht voor de schapen zorgen zodat jij wat kunt uitrusten.’

‘Dat kan niet als de storm terugkomt, en ik denk dat dat wel gaat gebeuren.’ Ze keek hem aan met ogen die brandden van het slaapgebrek. ‘Ik wil niet verantwoordelijk zijn voor de dood van nog een man in een sneeuwstorm.’

‘We zien wel.’

Ze haalde water voor de schapen, haalde nog wat hout en groef de deur van de kelder uit om een ham en wat groente te halen. Vorig jaar waren de stormen vlak na elkaar gekomen en ze wilde goed voorbereid zijn.

Het bleef de hele dag sneeuwen en tegen het eind van de middag was de wind weer aangetrokken. Andrew voelde zich wat beter, maar hij wilde de hele dag worden vastgehouden en gewiegd. Elke keer dat Ingeborg naar de schapen ging, ging Thorliff op de schommelstoel zitten met de baby op schoot. Paws ging soms mee naar de stal en bleef soms bij de kinderen. Het was alsof hij wist dat hij een waakhond was maar niet kon beslissen wie hem het hardst nodig had.

Omdat Lars niet terug kon komen bleef Ingeborg het grootste deel van de nacht bij de schapen. Een van de ooien had hulp nodig bij het werpen en een andere wilde maar niet gaan liggen zodat Ingeborg haar kon helpen. Ingeborg vroeg zich af waarom lammeren niet overdag geboren konden worden. Dat gebeurde een enkele keer, maar de meeste kwamen ’s nachts.

Tegen de tijd dat ze de volgende morgen al haar werk had gedaan wist ze dat ze niet meer zou kunnen opstaan als ze ging liggen. Ze deed even een dutje in de stoel toen Andrew lag te slapen en Thorliff met het mes van zijn vader een stuk hout bewerkte. Toen ze terugging naar de schuur was de storm gaan liggen, maar het leek nog kouder dan ervoor. Telkens als ze die nacht naar de stal ging, leek het verder dan de vorige keer. Ze kon bijna geen voet voor de andere zetten.

‘Mor, Mor!’ Hoorde ze Thorliff huilen? Was ze in de stal in slaap gevallen?

‘Ingeborg! Ingeborg!’ Ze voelde dat iemand aan haar schudde en haar handen vastpakte. Was dit weer een nachtmerrie?

Met moeite kreeg ze haar ogen open. Nee, het was geen nachtmerrie, maar de blik op Lars’ gezicht maakte haar duidelijk dat er iets aan de hand was. ‘Wat is er gebeurd?’

‘Ik kwam Thorliff en Paws onderweg hiernaartoe tegen. Ze konden je niet wakker krijgen.’

Ingeborg tilde haar hoofd op en zag Thorliff met een trillende onderlip naast het bed staan. ‘Mor, ik wist niet wat ik moest doen.’

‘Je hebt het goed gedaan.’ Ze streelde hem over zijn wang. ‘Ik was gewoon in slaap gevallen.’

‘Maar je werd niet wakker.’ Er liepen twee tranen over zijn wangen.

Plotseling schoot ze overeind. ‘De schapen! De koeien!’

‘Ik zorg wel voor de dieren.’ Lars raakte haar schouder aan. ‘Ik was al veel eerder gekomen als het niet zo sneeuwde.’

‘Dat weet ik. Ik ben blij dat je het niet hebt geprobeerd.’ Ze zwaaide haar voeten over de rand van het bed. ‘Het gaat wel weer. Bovendien…’ ze wees naar zijn handen ‘… zijn jouw handen te groot om een ooi te helpen bevallen.’

Thorliff had de baby opgepakt en bracht hem naar zijn moeder. ‘Andrew blijft maar huilen. Ik heb hem brood en melk gegeven, maar hij wil niet eten. Ik weet niet meer wat ik moet doen.’

‘Hoe lang is hij al zo?’ vroeg Lars.

Ingeborg probeerde na te denken. Het leek wel alsof het jaren had geduurd.

‘Zal ik de kinderen naar mijn huis brengen en dan terugkomen om je te helpen? Kaaren maakt zich vreselijk ongerust en misschien is het de beste manier om je te helpen.’

Ingeborg knikte dankbaar. ‘Ik zal wat spullen inpakken.’

‘Goed. In die tijd zal ik de koeien melken. Ik denk dat de ossen wel naar buiten kunnen.’

Ze schudde haar hoofd. ‘De storm heeft het hek van de kraal omver geblazen. Ze zouden kunnen weglopen en verdwalen op de prairie.’

Lars schudde zijn hoofd terwijl hij de melkemmer pakte en naar buiten liep.

‘Ik kan wel helpen,’ zei Thorliff terwijl hij overeind sprong en zijn moeder smekend aankeek.

‘Ja, ga jij maar mee. Je hebt al veel te lang binnen gezeten.’ Met de nu stille Andrew op haar heup zocht ze wat kleding bij elkaar. Ze haalde de twee overgebleven luiers van de lijn die ze tussen het fornuis en de open haard had gespannen en bedacht dat ze weer luiers zou moeten wassen. De vuile lagen bevroren in een hoek. Dus daarom stonk het zo in huis! Ze kookte water, goot koffie op en zette een pan met maïsmeelpap op het fornuis. Er was ook geen brood meer.

Andrew kermde zacht en legde zijn hoofdje op haar schouder.

‘Mijn arme baby. Je zult het beter hebben bij Tante Kaaren.’ Ze streelde met haar eeltige hand over zijn krullen. ‘Dat weet ik zeker.’

Toen de deur achter hen dicht ging, voelde ze zich echter alsof een groot litteken in haar hart open werd getrokken. Terwijl ze over de sneeuw naar de stal liep, wist ze zeker dat ze een spoor van glinsterende bloeddruppels op het witte oppervlak achterliet.

Ondanks de vermoeidheid die met elke stap erger werd, sleepte ze zich heen en weer van de stal naar het huis en terug. Ze kon de stilte in het huis niet verdragen. Zelfs Paws had haar verlaten en bleef in het andere huis. Er was geen verschil meer tussen dag en nacht. Waren er dagen voorbijgegaan of waren het slechts uren?

Een ooi ging liggen. Het leek of ze ging bevallen, maar ze stond weer op. Ingeborg zette haar apart van de andere schapen en probeerde haar te laten drinken. De ooi weigerde het water echter en bleef heen en weer lopen. Het leek wel uren zo door te gaan.

Ingeborg molk de koe, nam de melk mee naar huis, dronk een kop koffie en liep terug naar de stal. Toen de ooi weer ging liggen stak Ingeborg haar arm in het geboortekanaal en voelde een ruggetje. Zoals Ingeborg al had verwacht lag het lam in de verkeerde positie en moest ze het draaien. De weeën van het schaap knepen in haar arm. Ze zocht naar de pootjes van het ongeboren lammetje, maar vond nog een kopje. Een tweeling! En de ene blokkeerde het geboortekanaal. De ooi perste, maar Ingeborg voelde dat het dier na al die tijd begon te verzwakken.

‘Rustig maar, meisje. Ik zal je helpen.’ Ze probeerde de moeder gerust te stellen, maar de ooi worstelde om weer op te staan. Ingeborg overwoog Lars om hulp te gaan vragen, maar het stormde weer en ze wilde niet het risico lopen dat ze zou verdwalen. Niet nadat ze Roald vorig jaar tijdens een sneeuwstorm was verloren. Als hij, een grote, sterke man, de woede van de winter niet aankon, zou zij het zeker niet halen. Hier was ze in elk geval veilig voor de storm buiten.

De ooi ging liggen en Ingeborg deed hetzelfde. Ze probeerde nog eens het lam om te draaien. Haar handen waren bijna gevoelloos, maar nu voelde ze de pootjes. Ze wachtten op een wee die haar kon helpen het dier om te draaien. Het duurde een poosje, maar toen voelde ze een heel zwakke samentrekking. Ze trok zo hard ze kon aan het lam, hopend dat ze in elk geval een van de lammeren kon redden. Dan zou deze lange nacht toch nog de moeite waard zijn. Met de volgende wee trok Ingeborg het lam naar buiten, legde het op het stro en stak haar hand weer naar binnen om de volgende te halen. De ooi lag doodstil op de grond en Ingeborg kon niet zien of ze adem haalde.

Het lam haalde geen adem. Ingeborg liet de andere nog even zitten, pakte het kopje van het eerste, haalde het slijm van zijn neus en blies in de neusgaten terwijl ze zacht op zijn ribbenkast drukte.

Niets.

Ze probeerde het opnieuw en toen nog eens. Elke keer hoopte ze op een reactie en elke keer wist ze zekerder dat het te laat was. Uiteindelijk legde ze het dode lam naast de dode ooi.

‘Nu zijn er al drie dood!’

Ze probeerde op haar knieën te gaan zitten, maar haar ene been sliep. Ze viel voorover en haar gezicht kwam met een klap tegen de muur van de stal.

Haar ogen brandden en ze had een brok in haar keel. Haar verkrampte vingers zochten steun terwijl ze neerzakte op het bebloede stro. Haar nagels schraapten splinters van het hout.

‘O, God, als U bestaat, waarom martelt U me dan zo? Ze zeggen dat U een God van liefde bent, maar ik voel geen liefde. Haat U me dan zo erg? Ben ik zo slecht dat U me alles wilt afnemen wat ik heb?’ Ze legde haar hoofd tegen de voerbak. Was sterven niet beter dan dit? Ze hoefde alleen maar naar buiten te stappen en tegen de muur van de stal aan te gaan liggen. Het was zo koud dat ze gewoon in slaap zou vallen om nooit meer wakker te worden.

Slapen. Wat een troost. In slaap vallen en nooit meer hoeven werken. Geen stervende schapen meer. Geen huilende kinderen meer. Nooit meer.

‘God, help me.’ Ze fluisterde de woorden, maar ze kwamen recht uit haar hart. Haar lichaam schokte door een droge snik. ‘O, God, help me toch,’ zei ze met een schorre stem. Ze had een branderig gevoel achter in haar keel en haar hele lichaam schokte. Het verdriet kneep haar keel dicht en vloeide uit haar ogen.

Ingeborg huilde.