9

 

 

 

Wat was er met Roald en Carl gebeurd? Ingeborg smeet de dekens van zich af en graaide haar peignoir van het voeteneinde terwijl ze haar voeten in haar sloffen stak. Toen ze de andere kamer in liep, zag ze dat Kaaren en de baby nog sliepen.

Was ze midden in de nacht ergens door wakker geworden? Maar het was koud in de kamer en het vuur was bijna uit, dus moest het wel ochtend zijn. Waar waren de mannen?

‘O, God in de hemel, bescherm Roald en Carl.’ Die zin bleef ze in haar hoofd herhalen als een eindeloos gebed.

Op haar tenen liep ze terug naar haar eigen kamer. Ze moest naar haar werk en ze wilde niet dat Kaaren zich zorgen zou maken. Snel kleedde Ingeborg zich aan in het zwakke schijnsel van de lamp. Toen pakte ze Thorliffs lei en krijt en schreef er een bericht voor Kaaren op: ‘Wil je de mannen als ze terugkomen vragen me te laten weten dat alles goed met hen is?’ Ze legde de lei in de kamer neer en liep snel naar buiten.

Onderweg naar het hotel bleef ze haar gebed bij elke stap herhalen. Hadden ze de boer gevonden? Hadden ze de nacht bij hem doorgebracht omdat het te laat was om nog naar huis te gaan? Of waren ze verdwaald op de prairie? O, God, bescherm hen! De zwarte hemel die leek te zijn vastgespeld met ontelbare sterren gaf haar een schrale troost: er was in elk geval geen sneeuwstorm geweest waardoor ze niet meer terug zouden kunnen. In het noorden zag ze het noorderlicht sterker en zwakker worden in een hemelse dans. Alle kleuren van de regenboog lichtten op tegen de pikzwarte lucht.

Toen Ingeborg bij de deur kwam, stampte ze de sneeuw van haar schoenen en ze stapte dankbaar de warmte in, die buiten de deur al te voelen was. ‘Good morning,’ zei Ingeborg zorgvuldig in het Engels. Ze moest echter verdergaan in het Noors omdat ze niet wist hoe ze haar vraag in het Engels moest stellen. ‘Is Daniël er?’

Mevrouw Johnson schudde haar hoofd. ‘En dan te bedenken dat ik die kleine schurk vertrouwde! Het is de eerste ochtend en hij is nu al vertrokken!’

‘Nei, het is niet zijn schuld. Roald en Carl hebben hem gisteravond meegenomen naar de boerderij van zijn vader zodat ze met meneer Mainwright konden overleggen over de verkoop van zijn paarden. Ze zijn nog niet teruggekomen.’

Mevrouw Johnson stopte even met kolen op het vuur in het fornuis scheppen. ‘Aha.’ Ze maakte af waar ze mee bezig was en liep toen naar Ingeborg toe. ‘Maak je maar geen zorgen. Het heeft niet gestormd. Waarschijnlijk is het laat geworden en hebben ze er overnacht. Geloof mij: ze zijn alweer onderweg naar de brug. Die mannen van jullie zullen geen dag loon missen tenzij ze dood of bijna dood zijn.’

De woorden waren troostend bedoeld, maar Ingeborg wilde niet herinnerd worden aan die laatste mogelijkheid. Ze bleef denken aan het hoopvolle deel van de opmerking terwijl ze haar schort om haar middel vastknoopte. Haar moeder had altijd gezegd: ‘Bezige handen geven rust in je hoofd.’

Al snel stond het brood in de oven en stond er vers deeg te rijzen. Op het fornuis stond een pan havermout en Ingeborg stond plakken ham te snijden toen de deur open vloog en Daniël de keuken in rende.

‘Sorry dat ik er niet was om het vuur aan te maken. Mijn vader zei dat we de nacht op de boerderij moesten blijven zodat ik en de Bjorklunds niet zouden doodvriezen onderweg terug naar de stad. We zijn lang voor zonsopgang vertrokken.’

Ingeborg luisterde opgelucht en verbaasd naar de jongen. De dag ervoor had hij geen woord gezegd.

Op dat moment kwam Roald de keuken in. ‘Ik ben onderweg naar de brug. Carl gaat naar Kaaren om haar te vertellen dat alles in orde is.’ Hij knikte naar mevrouw Johnson. ‘God morgen.’

Toen Ingeborg haar man aankeek, verdween haar ongerustheid als sneeuw voor de zon en de vragen borrelden in haar op. ‘Mange takk. Heb je…’

‘Vanavond zal ik je alles vertellen.’ Hij tikte zijn hoed aan. ‘Dag.’

Roald liep de ijskou weer in en Ingeborg schudde haar hoofd. Hij was een man van weinig woorden, maar wat wilde ze graag weten hoe het was gegaan! Kon ze het aan Daniël vragen, of was dat privézaken bespreken met vreemden? Maar Daniël en mevrouw Johnson waren toch geen vreemden?

‘Eet eerst maar wat en zorg dat je warm wordt voor je aan je werk begint.’ Mevrouw Johnson gaf Daniël een dikke boterham met boter en de jongen schrokte hem in een paar happen op.

Alsof hij haar nieuwsgierigheid aanvoelde, vertelde Daniël: ‘Meneer Bjorklund heeft de paarden van mijn vader gekocht en hij zei dat hij de wagen ook koopt zodra mijn vader alle spullen naar de stad heeft gebracht. Mijn vader heeft gezegd dat de Bjorklunds goede mensen zijn.’ De woorden waren moeilijk te verstaan omdat Daniël zijn mond nog vol had.

Ingeborg zuchtte van opluchting en roerde opgewonden in de havermout. De mannen waren veilig, Roald had zijn span paarden en… en ze konden elk moment naar het noorden vertrekken om land te zoeken. Haar opluchting duurde niet lang. Ze ging rechtop staan en masseerde haar rug met haar vuisten. De morgen was nog maar net begonnen en ze had al erge pijn. Wilde ze echt wel dat het lente werd?

Toen ze die avond in het pension kwam, waren de mannen net klaar met eten en zaten ze koffie te drinken.

‘Je bent vroeg,’ zei Roald.

‘Ja, met die jonge Daniël erbij gaat het opruimen veel sneller.’ Ingeborg hing haar jas en sjaal op. ‘Is er nog koffie?’ Ze liep door de kamer om haar handen te warmen bij de kachel.

Kaaren gaf haar een halfvolle beker. ‘Ik kan hem aanvullen met water. Hij is toch erg sterk.’

Ingeborg schudde haar hoofd. Op dit moment wilde ze alleen maar weten wat er de vorige avond was gebeurd. Ze glimlachte naar Carl. ‘Ik heb gehoord dat jullie gisteravond het leven van een arme man en zijn gezin een stuk makkelijker hebben gemaakt.’

Carl knikte. ‘Ja, Roald heeft ervoor gezorgd dat de verkoop voor iedereen eerlijk was. Ik had dat plan nooit kunnen bedenken.’

‘Welk plan?’ Kaaren stelde de vraag die op Ingeborgs lippen brandde.

Roald schudde zijn hoofd alsof hij het gesprek niet goedkeurde, maar Carl negeerde hem en vertelde: ‘Zoals jullie weten zijn we gisteravond naar die man toe gegaan om zijn paarden te kopen, en eventueel wat andere werktuigen als die in goede staat waren.’ De geboren verhalenverteller leunde achterover in zijn stoel. ‘Dankzij Daniël kwamen we op de boerderij. Zonder hem hadden we die nooit gevonden, want het was al donker. Waarschijnlijk waren we dan verdwaald en doodgevroren.’

‘Carl, je dwaalt af,’ zei Kaaren met een lach. Ze wisten allemaal dat Carl goed was in het rekken van verhalen. Roald snoof en schudde zijn hoofd.

‘Ja, ja. Ik weet het. Goed, meneer Mainwright nodigde ons uit in zijn huis van graszoden. De ruimte waar zijn gezin woont, is net een stal. Geen wonder dat die man zo graag naar huis wil. Maar ze hadden die avond in elk geval te eten: we roken de bonen die hij had gekookt. Daniël gaf toe dat ze veel honger leden.’

Ingeborg sloeg haar armen over elkaar en ging dichter bij de kachel staan. Hier in Fargo hadden ze eten en warmte, maar ze besefte dat hun hetzelfde kon overkomen als meneer Mainwright. Ze huiverde en wachtte ongeduldig tot Carl verder vertelde.

‘Ja, het was heel erg,’ zei Carl knikkend. ‘Ik kan me goed voorstellen dat die man graag terug wil naar het oosten.’

Roald boog zich voorover en pakte zijn tas met gereedschap van onder de tafel. Hij haalde een half gevormd stuk eikenhout en een mes uit de tas en ging verder met het maken van de steel voor een bijl, waar hij al een paar dagen aan bezig was.

‘Eerst liet hij ons zijn paarden zien,’ vervolgde Carl. ‘Ze waren een beetje mager, maar ze zagen er wel stevig uit. Er moet veel aan zijn kar gebeuren en zijn werktuigen…’ Carl trok een rimpel in zijn voorhoofd. ‘Zijn ploeg is er niet best aan toe, maar hij is wel te repareren. Ik kan me wel voorstellen dat de boerderij niet veel opleverde, want hij onderhield zijn gereedschap niet. Toch, broer?’

‘Hm.’ Roald knikte en bekeek de ronding van de steel waar hij aan werkte.

‘Waarom was het zo’n goed plan voor iedereen?’ vroeg Ingeborg.

‘We hebben alles gekocht wat hij heeft,’ zei Carl non-chalant.

Die opmerking raakte Ingeborg als een klap in haar gezicht. Waar moesten ze het geld vandaan halen?

Carl glimlachte naar de vrouwen. ‘We hebben hem nog maar honderd dollar betaald. De rest geven we hem als hij klaar is om te vertrekken. Hij houdt zijn kar nog zodat hij alle spullen die hij wil bewaren daarop naar de stad kan brengen. We kunnen de paarden gebruiken om naar het noorden te reizen en als we terugkomen, brengen we hem en zijn gezin met de wagen naar de trein. Hij heeft voedsel en voldoende geld om zijn schulden te betalen, wij hebben de paarden als we ze nodig hebben en iedereen is blij.’

‘Jammer dat je de koeien en kippen niet hebt gekocht,’ zei Ingeborg.

‘Dat wilden we wel doen, maar die hadden ze al op-gegeten.’

‘Maak je geen zorgen, Inge, we hebben nog voldoende geld om de boerderij te starten en meneer Adams van de spoorwegmaatschappij heeft ons verteld dat het niet moeilijk is geld te lenen bij de banken in Grand Forks. Niet als we eigen land hebben. Hij zei, net als meneer Probstfield, dat je gemakkelijk een lening kunt krijgen.’

Ingeborg huiverde en dacht aan de woorden van haar vader: wees niemand iets schuldig, behalve liefde. Waar begonnen ze aan?

‘Ik dacht dat het land gratis was.’

‘We kunnen er gratis op wonen, maar we hebben zaad en ossen nodig. Als we nu investeren, zal het land eerder van ons zijn.’ Roald sprak langzaam, alsof hij iets uitlegde aan een ongehoorzaam kind.

Ingeborg vond juist dat ze langer moesten wachten omdat ze meer geld nodig hadden. Ze zei echter niets. Ze had al jaren geleden geleerd haar gedachten niet uit te spreken.

 

Het warme weer hield aan en de volgende zondag namen Roald en Carl de tassen eten die Kaaren had klaargemaakt mee, bonden opgerolde dekens op hun rug en bestegen hun logge rijdieren. De twee paarden – een vos en een schimmel – snoven in de kou van de vroege ochtend en hun adem vormde stoomwolkjes boven hun neusgaten.

‘Maak je geen zorgen,’ zei Carl voor de derde keer tegen zijn vrouw. ‘We komen zo snel mogelijk terug, maar jullie moeten erop rekenen dat we een paar weken weg zijn.’

‘Wees voorzichtig.’ Kaaren sloeg haar armen om zichzelf heen. ‘Ga met God.’

Ingeborg keek op naar Roald, die net als Carl een wollen deken als zadel gebruikte. ‘Heb je extra sokken bij je?’ Ze wist dat hij die bij zich had, want ze had ze zelf ingepakt, maar deze woorden verborgen de woorden die ze eigenlijk wilde zeggen maar die hij niet wilde horen, zoals ‘kom snel terug’, ‘ik hou van je’ en ‘kun je niet beter hier blijven om nog een tijdje te sparen?’

Ze deed een paar stappen achteruit, glimlachte en zwaaide. Ze wilde niet nadenken over de gevaren die de mannen zouden tegenkomen. Terwijl ze door de straat reden, draaide Ingeborg zich om en liep naar het hotel terwijl Kaaren snel terug naar binnen ging om te kijken of de kinderen nog sliepen. Nu was Ingeborg de enige in de familie die geld verdiende.

 

‘Ingeborg, jij moet Pearl vandaag helpen in de eetzaal,’ zei mevrouw Johnson een paar uur later. ‘Amelia is net ziek naar huis gegaan; anders zou ze de gasten nog aansteken.’

Ingeborg draaide zich om bij het fornuis waar ze flensjes stond om te draaien. Ze werkte zo snel ze kon en nu raakte het beslag ook nog op. Het leek wel of de hele stad naar het Headquartershotel was gekomen om die zondag te ontbijten.

‘Maar mijn Engels is nog niet goed genoeg,’ protesteerde ze.

‘Jij brengt het eten naar de tafels en Daniël ruimt af. We moeten roeien met de riemen die we hebben.’ Mevrouw Johnson pakte wat eieren en een kom en begon meer beslag te maken. ‘Doe maar een schoon schort voor en veeg dat meel van je neus. Ik had nog een meisje moeten aannemen toen ik de kans had.’

Even kwamen er geen nieuwe gasten binnen en Ingeborg kon wat werk inhalen. Ze zette twee hammen in de oven voor de lunch en zette Daniël aan de afwas. Het duurde echter niet lang voor ze de bestellingen voor worstjes, eieren en flensjes bijna niet meer kon bijhouden.

‘Nu moet je even helpen in de bediening.’ Mevrouw Johnson nam haar plek bij het fornuis over. ‘Tafel drie.’

Ingeborg pakte het dienblad met borden en liep achteruit door de keukendeur naar de eetzaal. Toen draaide ze zich om en liep naar de rechterkant van de zaal, waar vier mannen aan een tafel zaten. Aan hun overhemden en vesten zag Ingeborg dat ze uit het oosten van het land kwamen. Voorzichtig zette ze een bord voor elke gast neer en keek toen in een paar bekende ogen.

‘Mevrouw Bjorklund?’

‘Ja.’ Haar hart sloeg een slag over. ‘Meneer Gould!’