28

 

 

 

Klonk dat bonzen in haar hoofd of kwam het ergens anders vandaan?

‘Ingeborg, er is iemand aan de deur,’ klonk Kaarens zwakke stem in haar linkeroor.

Langzaam, heel langzaam gingen Ingeborgs ogen open. De kamer was wazig. Toen ze haar hoofd optilde, viel ze kokhalzend terug op haar kussen. Hoe moest ze naar de deur lopen? Waarom kon degene die buiten stond niet gewoon binnenkomen?

Ze stond voorzichtig op en vocht tegen de misselijkheid, de pijn en de vreselijke hitte. Hoe kon het zo warm zijn? Het was toch winter?

Andrew lag te kermen als een pasgeboren kitten en Thorliff lag hoestend en kokhalzend in zijn bed.

Weer werd er op de deur gebonsd. Deze keer wist Ingeborg zeker dat het geluid niet in haar hoofd zat.

Ze leunde tegen de rand van de tafel. Het leek wel een kilometer naar de deur. Voorzichtig zette ze de ene voet voor de andere. Ze moest blijven bewegen. Een lichte tocht wist onder de deur door het huis binnen te dringen en beet in haar voeten en haar benen onder de doorweekte nachtpon. De kou schudde haar wakker. Toen ze eindelijk haar voorhoofd tegen de koude deur legde, keek ze naar de balk die indringers buiten hield, maar nu hulp tegenhield.

‘Ingeborg, deur open!’

Ingeborg trok haar hoofd terug toen er weer op de deur werd gebonsd en de luide stem haar hersenen leek te doorboren.

‘Mesties!’ God zij dank, het was Mesties! Ingeborg herkende haar eigen stem bijna niet meer omdat hij zo hees klonk. De balk. Ze moest de balk omhoog zien te krijgen. Ze trok er met beide handen aan. Haar vingernagels krasten in het hout en haar hoofd kwam tegen de deur aan. Even moest ze zich vasthouden om niet flauw te vallen. ‘Ik... ik krijg de deur niet open.’

‘Jij moeten. Of ik niet kunnen helpen.’

Ingeborg begreep het slechte Engels van Mesties goed. Ze verzamelde al haar kracht en trok nog eens aan de balk. De wind blies de deur open en Ingeborg viel tegen het fornuis. Het fornuis was koud. Het duurde een paar seconden voordat Ingeborg begreep wat dat betekende. Ze zouden doodvriezen. Waren haar baby’s dood? Nee, dat waren Kaarens baby’s. Hoe lang was dat geleden? Waar was Roald?

Mesties leunde met haar hele gewicht tegen de deur en vocht tegen de wind tot hij het opgaf en zijn protest door de boomtoppen huilde. Toen ze de balk weer had laten zakken, keek ze Ingeborg aan.

‘Aha. Ik bang jij hebben ziekte van witte mannen. Ga naar bed. Jij melk moeten hebben voor baby.’ Ze hielp Ingeborg terug naar bed en zag dat Kaaren aan de andere kant lag te slapen. Mesties keek Ingeborg met vragende donkere ogen aan en schudde haar hoofd. ‘Ga liggen. Ik vuur maken. Koeien roepen. Ik veel te doen hebben.’

Dankbaar dat ze de teugels in vaardige handen kon geven ging Ingeborg liggen en ze was nog maar net wakker toen Mesties Andrew aan haar borst legde. Hij voelde nog warmer aan dan zijn moeder, maar hij dronk. Ingeborg was wakker genoeg om de kop thee die Mesties haar gaf leeg te drinken en daarna voelde ze zich weer wegzinken.

Ze moest Andrew en Thorliff redden. Die gedachte hield Ingeborg sterk genoeg om te doen wat Mesties zei als ze haar iets te drinken of te eten gaf.

Drie nachten later, nog voordat de zon op was, was de koorts verdwenen en zelfs in haar verwarde toestand besefte ze dat Roald niet was teruggekomen.

Toen het licht was, opende ze haar ogen en zag Kaaren naar de muur staren. Thorliff was snel genezen, zoals alleen kinderen dat kunnen, en hij ging naast haar op het bed zitten.

‘Ben je weer beter?’

Toen er geen geluid uit haar keel kwam, knikte ze. Op dat moment begon Andrew te huilen en Ingeborg zuchtte opgelucht. Beide kinderen leefden nog. Maar waar was Roald? Ze probeerde te gaan zitten, maar daar had ze de kracht niet voor. Ze hoorde iemand binnenkomen en even kreeg ze hoop toen Thorliff naar de nieuwkomer toe rende.

‘Mesties, Mor is beter. Ze is wakker.’

‘Goed. Ik al weten.’ Ze keek Ingeborg aan en knikte. ‘Jij snel weer sterk zijn, dochter. Kleine jou nodig hebben. Hij koeienmelk niet lekker vinden.’

Ingeborg moest goed opletten om het Engels te kunnen volgen. Het was lang geleden dat ze die taal had gehoord. ‘Langzaam praten,’ zei ze met een hese stem en Thorliff moest een beetje lachen.

Ook Mesties grinnikte. ‘Weer beter gaan. Jij nu al bevelen geven. Kom, Thorliff mama helpen drinken. Zij weer sterk worden.’

‘Moet Tante Kaaren ook drinken?’

‘Ja, wij haar helpen.’

Ingeborg luisterde naar het gesprek. Ze leefde nog. Ze zou haar kinderen zien opgroeien en Roald zien terugkomen. Hij was vast nog bij de buren om hen te helpen. Stel dat hij ook ziek was geworden en dat hij ergens hulpeloos op de grond lag zonder dat iemand voor hem kon zorgen. Ze bad dat dat niet zo was. Plotseling voelde ze een vlaag bitterheid. Hij had bij zijn eigen gezin moeten blijven!

De volgende dag werd ze wakker uit haar middagslaapje doordat er op de deur werd geklopt. Thorliff rende naar de deur en opende hem voor Petar, de neef van de Baards, die de vorige zomer was aangekomen.

‘Is Roald thuis? Mijn oom heeft zijn hulp nodig.’

‘Nee, Far is al heel lang weg.’ Thorliff stapte opzij zodat de jonge man binnen kon komen. ‘Vraag het maar aan Mor.’

Petar zette zijn muts af en liep naar het bed toe, waar hij zenuwachtig met zijn hoofddeksel bleef staan spelen.

‘Is hij niet vlak voor de storm bij jullie geweest?’ vroeg Ingeborg.

‘Ja, maar toen hij zag dat alles goed ging, zei hij dat hij terug zou gaan naar de Polinski’s. We hebben geprobeerd hem over te halen te blijven, maar hij zei dat hij voor iemand moest zorgen. Wij waren niet zo ziek als sommige anderen.’

‘Zou jij naar het huis van de Polinski’s willen gaan om te vragen of hij daar is?’

‘Ja, dat zal ik doen, maar ze hebben geen eten voor zijn muilezel. Ik heb gezien dat ze al hun hooi gebruiken om de haard te laten branden.’

‘Mange takk, Petar. Pak maar wat van de soep die Mesties heeft gemaakt. Sorry dat ik het niet voor je kan doen.’

‘Dat geeft niet, mevrouw. Ik kan wel voor mezelf zorgen.’ Hij keek naar Kaaren die doodstil in de schommelstoel zat en niets om zich heen leek te zien. Haar gezicht was emotieloos en haar lichaam onbeweeglijk.

‘Wordt zij wel weer beter? Tante Agnes is net weer uit bed en ze wil graag weten hoe het met iedereen gaat.’

Ingeborg haalde met een zucht haar schouders op. ‘Ik hoop het wel. Daar zullen we allemaal voor bidden.’

‘En de kleintjes?’

Ingeborg schudde haar hoofd. Ze kon de vreselijke waarheid niet over haar lippen krijgen. Toen ze dacht aan Gunnie, Carl en Lizzie voelde ze een steek in haar hart. En Roald? Als hij had gekund, was hij thuisgekomen. Dat wist ze zeker. Ze keek weer naar het bewegingloze lichaam van haar schoonzus. Zou Kaaren weten of vermoeden wat er was gebeurd?

 

Ingeborg dwong zichzelf elke dag wat meer te doen, maar ’savonds viel ze uitgeput op haar bed. Ze was echter nooit te moe om uit het raam te kijken, hopend een lange man op een koppige muilezel te zien aankomen, of om te luisteren en te hopen dat ze het geluid van het tuig kon horen. Ze had er alles voor over om maar te weten dat Roald thuis zou komen.

Elke avond bad Ingeborg voor ze ging slapen dat Roald zou terugkomen maar de dagen gingen voorbij zonder nieuws over haar man. Joseph Baard kwam haar elke dag helpen met het werk en Ingeborg had meer tijd om zich zorgen te maken. Ze wisten dat Roald een paar dagen bij de Polinski’s was gebleven, maar zodra mevrouw Polinski weer uit bed was en de storm was verdwenen was hij naar huis gegaan. Daar was hij echter nooit aangekomen. Was hij overvallen door de tweede storm? Was hij aangevallen door wolven? Of was hij zo ziek geworden dat hij niet verder kon rijden en op de grond was gevallen zonder te kunnen opstaan? In de stilte van de nacht hielden deze vragen haar uit haar slaap. Ze bleven haar maar teisteren. Was er nog hoop? Maar als ze geen hoop meer had, wat had ze dan nog wel?

Op een middag trof Ingeborg Thorliff huilend op bed aan.

‘Wat is er, den lille? Heb je pijn? Ben je ziek?’ Ze ging naast hem zitten en trok hem tegen zich aan.

‘Ik wil dat papa thuiskomt!’

‘Ach, Thorlie! Dat wil ik ook.’ Ze begon ook te huilen. ‘Je bent zo dapper dat ik soms vergeet dat je nog maar een kleine jongen bent.’

‘Wanneer komt papa thuis?’

‘Dat weet ik niet. We moeten ons voorbereiden…’ Ze beet op haar lip en snikte. ‘We moeten ons erop voorbereiden dat hij misschien nooit meer terugkomt.’ Die woorden staken als messen in haar hart.

‘Maar ik heb God gevraagd hem terug te brengen!’

‘Ik weet het, zoon. Dat heb ik ook gedaan, en dat moeten we blijven doen.’ Ze legde haar vochtige wang tegen zijn voorhoofd. ‘We moeten altijd onthouden dat Far van ons houdt en dat hij thuis was gekomen als hij dat kon.’

Toen de tranen ophielden met stromen keek Thorliff op naar zijn moeder. ‘Ik zal voor je zorgen, Mor. Dat beloof ik.’

‘Mange takk, zoon. We zullen voor elkaar zorgen.’

 

Een paar weken later hoorde Ingeborg het rinkelen van tuig en ze keek uit het raam. Daar zag ze de Baards in dekens en buffelhuiden gepakt op de slee aankomen.

Ingeborg gooide de deur open en stapte in de waterige winterzon. Ze sloeg haar armen om zich heen en verwelkomde haar buren.

Agnes trok de jongere vrouw stevig tegen haar sterk vermagerde borst en hield haar even vast. ‘Mijn arme, lieve Ingeborg. Wat heb je een vreselijke tijd achter de rug! Alleen maar wachten en hopen…’ Bij die liefdevolle woorden zakte Ingeborg in de armen van haar vriendin en de tranen stroomden over haar wangen terwijl heel haar lichaam schokte van het snikken. Agnes draaide haar om en leidde haar het huis in. De drie jongens hadden elkaar al begroet en liepen naar buiten.

‘We gaan naar de stal.’

Agnes ging op het bed zitten met haar arm nog steeds om de snikkende Ingeborg heen.

Thorliff kwam terug en ging voor de twee vrouwen staan. ‘Is alles goed met Mor?’ vroeg hij bezorgd.

‘Ja, hoor. Ga jij maar spelen. Wij vrouwen moeten soms even huilen.’

Thorliff klopte Ingeborg op haar arm en liep langzaam weg alsof hij niet zeker wist of hij dat wel wilde.

‘Kom, Thorliff, laten we naar de schapen gaan,’ zei een van de andere jongens.

Thorliff wierp nog een blik op zijn moeder, zuchtte alsof hij dankbaar was dat iemand anders voor haar zorgde en rende weg.

Het werd stil in het huis. Er klonk alleen nog het pruttelen van de soep op het fornuis en Ingeborgs ingehouden snikken. Ze haalde haar zakdoek uit de zak van haar schort, snoot haar neus en veegde de tranen uit haar ogen. Toen slaakte ze een zucht vol verlangen, zorgen en angst.

‘Hij is dood, hè?’

Agnes Baard legde haar wang tegen Ingeborgs haar. ‘Ik ben bang van wel. Hij is al tien dagen nergens gezien. We hebben het in Saint Andrew gevraagd, en bij alle boerderijen in de buurt. De laatste mensen die hem hebben gezien zijn de Polinski’s.’

De zacht uitgesproken woorden beroofden Ingeborg van haar laatste sprankje hoop.

‘Ik heb steeds opnieuw voor hem gebeden, behalve toen ik te ziek was, maar ik denk dat ik zelfs toen onbewust voor Roald heb gebeden.’

‘Ik weet het.’

‘Maar God heeft hem me afgenomen.’ De woorden bleven even in de lucht hangen en Ingeborg keek naar Kaaren die bewegingloos in de schommelstoel zat. ‘En Carl en zijn twee kindertjes... Zou een liefdevolle God zoiets doen? Als dat liefde is, wil ik er niets mee te maken hebben.’

‘Ingeborg! Dat moet je niet zeggen. God is wijs. Dit was zijn wil en die moeten we accepteren. Er staat in de Bijbel…’

‘Het kan me niet schelen wat er in de Bijbel staat! Kan de Bijbel Kaaren terugbrengen? Kan de Bijbel de koeien melken, de ooien helpen lammeren te werpen, de aarde omploegen, de tarwe zaaien en graszoden breken?’ Ze keek haar vriendin woedend aan. ‘Nee! Dat moet ik allemaal doen! Dit land is voor de kinderen van Roald en Carl…’ Even was ze stil. ‘Het is voor Kaarens kinderen, als ze er nog meer mag krijgen, en voor die van mij. Ik zal het niet verliezen, niet na al het bloed, het zweet en de tranen die zijn vergoten voor dit land!’

Ze maakte zich los uit Agnes’ troostende armen. ‘Wij zullen dit land bewerken. Ik zal het zelf wel doen!’ Die belofte weerklonk in de stille kamer.

Toen de kleine Andrew wakker werd en begon te huilen stond Ingeborg op en liep door de kamer. Ze boog zich over de wieg, tilde de baby op en legde haar betraande gezicht tegen zijn kleine borst. ‘Sorry, den lille, maar je kunt nog niet eten.’ Ze verschoonde hem, liep naar de schommelstoel en legde het kind op Kaarens schoot. Ze pakte de slappe handen van haar schoonzus en legde ze om de baby heen. ‘Kaaren, wieg deze baby. Nu!’ beval ze.

Ze deed een stap achteruit, klaar om in te grijpen als Andrew zou vallen.

Langzaam duwde Kaarens voet tegen de aarden grond en kwam de schommelstoel in beweging.

‘Dank U, Heer,’ fluisterde Agnes.

Ingeborg wierp haar een kille blik toe. ‘Ik zal koffie inschenken. Roep jij je man? Ik heb ook melk en koekjes voor de kinderen.’

Toen de familie Baard die avond voor zonsondergang vertrok, zwaaide Ingeborg hen uit vanuit de deuropening. Ze legde een eed af onder de hemel die vlammend rood kleurde door de ondergaande zon. De tijd voor verdriet was voorbij.

‘Ik zal hier overleven. Ik zal dit land en Carls land bewerken en ik zal de grond claimen. Van nu af aan geen tranen meer!’