18

 

 

 

Wie gilde daar toch zo?

Kaaren keek op van de stoofpot en zag de oude vrouw met haar armen zwaaiend uit het bos komen rennen. De vrouw bleef staan, riep iets naar Kaaren en wenkte. Toen rende ze weer verder.

Kaaren luisterde goed naar haar. Ja, het was het Franse woord voor ‘help’. Wat zou er aan de hand zijn? Ingeborg. Er moest iets met Ingeborg zijn gebeurd. Kaaren bad dat ze nog leefde en smeekte God haar te helpen.

Ze begon naar het bos te rennen, maar de oude vrouw maakte een afwerend gebaar. Kaaren bleef staan en luisterde naar de vrouw. Plotseling wist ze wat ze moest doen. ‘Ik zal Carl halen. Mijn man.’ Ze riep het Franse woord voor man en draaide zich om. Met haar rokken tot boven haar knieën opgetrokken rende ze naar het veld.

‘Carl! Carl!’ Ze zwaaide met haar armen.

Carl trok de ploeg uit de grond en liet de paarden omkeren. Kaaren rende hem tegemoet.

‘Ingeborg is bij de rivier. Mesties zegt dat ik je moet roepen. Schiet op.’

‘Neem jij de paarden maar mee.’ Carl gaf haar de teugels. ‘Als ik niet direct terugkom, moet je ze aftuigen en meenemen naar de rivier voor het geval dat we ze nodig hebben.’

‘Dat zal ik doen. Schiet op!’

Carl rende naar de rivier.

‘Wat is er met Mor?’ vroeg Thorliff en hij wilde van Belle af stappen.

‘Blijf zitten,’ beval Kaaren. Ze pakte de handvatten van de ploeg en klakte met haar tong zodat de paarden gingen lopen. Haar gebed om hulp bleef op de deuren van de hemel bonzen.

Carl rende alsof zijn leven ervan afhing. Hij sprong over boomstammen en planten terwijl hij over het glibberige pad naar de rivier snelde. Hij keek stroomafwaarts en draaide zich met een ruk om toen hij een vrouwenstem hoorde. Zo snel hij kon liep hij tussen de bomen en struiken door; toen zag hij Mesties over een lichaam gebogen zitten.

‘Ingeborg!’ Carl ging op zijn knieën naast de bewusteloze vrouw zitten. Met een hand raakte hij haar hoofd aan. De wond was afgedekt met een doek, maar de grond onder Ingeborgs hoofd was rood van het bloed.

Mesties drukte de doek tegen de wond en gebaarde Carl dat hij Ingeborg moest optillen en naar het kamp brengen.

Ingeborgs lichaam schokte even, maar ze bleef bewusteloos.

Terwijl Carl Ingeborg optilde, wenste hij dat hij de oude vrouw kon verstaan. Zou zij weten wat er was gebeurd? Had hij de paarden nu maar meegenomen! Het was zwaar werk het lichaam van een vrouw tussen de bomen en struiken door te sjouwen. Carl kreeg pijn in zijn spieren en kon bijna geen adem halen.

Ingeborg schokte opnieuw.

Carl bleef even staan en leunde tegen een boom. Mesties bekeek de wond op Ingeborgs hoofd, waaruit het bloed nu over Carls arm stroomde. Over Carls broek droop warm vocht uit Ingeborgs rokken. Hij keek Mesties aan en zij schudde haar hoofd. Ze mompelde een paar woorden en schudde haar hoofd opnieuw.

‘Jij… Kaaren… Paarden.’ Carl sprak de paar Engelse woorden die hij kende langzaam en duidelijk uit.

Mesties knikte. Ze gebaarde hem de doek op de wond te houden en rende weg.

 

Met trillende vingers tuigde Kaaren de paarden af. ‘Let jij maar op Gunnie, Thorliff. Ik moet opschieten.’ Ze maakte de paarden los en gaf Thorliff het touw dat aan Bobs halster vastzat. ‘Bind Bob maar vast aan een wiel van de huifkar.’

‘Maar Mor is gewond. Ik wil naar Mor.’ Thorliff bleef stilstaan met het touw in zijn hand geklemd.

‘Strakjes mag je naar haar toe, Thorliff, maar nu moet je doen wat ik zeg.’ Kaaren trok aan Belles touw. ‘Kom op, meisje. Laten we gaan.’ De merrie rolde met haar ogen en gaf een ruk aan het touw. Kaaren bad God om hulp, haalde diep adem en klakte nog eens met haar tong. Deze keer volgde Belle haar en ze draafde mee met de rennende vrouw.

Aan de rand van het bos kwam ze Mesties tegen en samen liepen ze terug naar de plek waar Carl met Ingeborg in zijn armen tegen een boom stond.

‘Gelukkig, jullie zijn er.’ Hij sloot zijn ogen en probeerde diep in te ademen. Ingeborg was stevig gebouwd, dat wist hij zeker nu hij haar een stuk had gedragen.

‘O, Ingeborg!’ Kaaren legde een hand op de schouder van haar schoonzus. ‘Hoe moeten we dit doen?’

‘Mesties kan je helpen opstijgen, dan tillen zij en ik Ingeborg op het paard en kun jij haar overeind houden. Als we elk aan een kant lopen, moeten we het redden tot in het kamp.’

Ze werkten samen alsof dit een dagelijkse klus was en al snel zat Ingeborg tegen Kaaren aan geleund op het paard en waren ze op weg naar het kamp.

‘Ze zakt weg!’ riep Kaaren halverwege.

Carl stak zijn handen uit en hield de vrouw tegen terwijl Mesties het hoofd van het paard vasthield.

‘Ze heeft een soort stuiptrekkingen.’

‘Nee, nee.’ Mesties schudde haar hoofd. ‘Zij baby krijgen.’

‘O, nee!’ Kaaren drukte de bewusteloze vrouw dichter tegen zich aan. ‘O, Carl, ze verliest de baby!’

‘Beter dan haar leven.’ Carl klakte met zijn tong naar Belle.

Tegen de tijd dat Ingeborg in de huifkar lag kwamen de weeën steeds sneller na elkaar. De wond in haar achterhoofd bleef maar bloeden.

‘Wij hoofd naaien.’ Mesties wees naar het verband.

‘Ik, eh…’ Kaaren slikte. Ze had nog nooit een wond gehecht.

‘Nu, zij nog slapen.’ Mesties was even stil. ‘Jij naald hebben? Draad?’

Kaaren knikte. ‘Ik zal ze even pakken.’

Toen ze eenmaal het bebloede haar hadden weggeknipt, was het aan elkaar naaien van de huid niet veel moeilijker dan twee lappen stof aan elkaar zetten. Kaaren scheurde een paar stroken stof af, vouwde er één een paar keer dubbel, legde het geïmproviseerde verband op de wond en zette het met de andere stroken vast.

‘Carl, kun je ons wat koffie brengen?’ Kaaren stak haar hoofd uit de huifkar en zag Carl en Thorliff die bij het vuur het tuig zaten te repareren.

‘Ja, ik kom.’

De twee vrouwen zaten op boomstammen en dronken het warme brouwsel terwijl ze Ingeborg goed in de gaten hielden. ‘Hoe heb je haar gevonden?’ vroeg Kaaren.

‘Wolf mij halen.’

‘Wolf?’

‘Hij mijn vriend. Ik hem uit val redden. Voet redden, teen kapot.’ Mesties zette haar beker neer en legde een hand op Ingeborgs verkrampende buik. ‘Baby snel komen.’

‘Heeft Ingeborg de wolf gezien?’

Mesties haalde haar schouders op. Toen schudde ze haar hoofd en zei: ‘Wolf mijn vrienden niet pijn doen.’

‘Dat geloof ik wel, maar Ingeborg is doodsbang voor wolven. Als ze hem heeft gezien…’ Kaaren schudde haar hoofd. Misschien zouden ze nooit weten wat er was gebeurd.

De baby kwam ter wereld terwijl de zon onder de westelijke horizon zakte. Het bloed, zo rood als de ondergaande zon, bleef vloeien ondanks Mesties’ verwoede pogingen het te stelpen.

‘Wij moeten begraven,’ zei ze tegen Kaaren en ze wees naar de pan. ‘Jij heet water halen.’

Kaaren stapte de huifkar uit en deed wat Mesties haar had gevraagd. De tranen prikten in haar ogen en ze was misselijk van de geur van het bloed. Ze zette de pan opzij en liep om het kampvuur heen om de schone lucht in te ademen. Weer bad ze in stilte tot God.

‘De baby is al doodgegaan. Laat Ingeborg alstublieft niet ook sterven! Ze heeft veel pijn en ze zal de komende tijd nog meer pijn hebben. Vader, help ons hier op ons land waar geen dokter of vroedvrouw is. Nee, die hebben we wel!’ Ze dankte haar hemelse Vader voor Mesties en pakte het houweel. Ze zou de baby zelf begraven en bidden voor zijn kleine ziel alsof hij wel levend was geboren.

Toen Carl naar haar toe liep, gebaarde ze hem te stoppen. ‘Blijf jij maar bij Thorliff.’

Even later kwam Mesties vertellen dat het bloeden was gestopt.

‘God zij dank,’ was het enige wat Kaaren kon zeggen.

‘Ik naar huis, medicijn halen, terugkomen.’ Voor de eerste keer in uren stond Mesties op. Haar hoofd kwam niet eens tot de eiken ribben op de kar.

‘Je moet eerst iets eten.’

‘Nee, later.’ Ze stapte van de kar en rende door het veld.

Kaaren keek haar na in het maanlicht dat zo helder was dat het wel dag leek.

‘Zal ze het overleven?’ Carl bracht haar een bord eten en een kop koffie.

‘Ik denk het wel. Het bloeden is in elk geval gestopt.’ Kaaren leunde tegen Carls sterke lichaam. ‘Maar hoe moet ik haar dit vreselijke nieuws vertellen?’

‘God zal je de juiste woorden ingeven.’

‘Waar is Thorliff?’

‘Hij ligt te slapen bij Gunnie. Ik heb een bed voor hem ge-maakt.’ Carl sloeg zijn armen om het middel van zijn vrouw. ‘Die arme jongen is doodsbang. Hij zal zich de dood van zijn moeder toch niet herinneren?’

Kaaren haalde haar schouders op. ‘Ik hoop het niet.’

Dankzij de kruiden die Mesties in de thee en in kompressen had gebruikt, sliep Ingeborg de hele dag en nacht door en ook de volgende morgen bleven haar ogen gesloten.

‘Wanneer zou ze wakker worden?’ Kaaren en Mesties zaten op boomstammen bij het vuur koffie te drinken terwijl ze keken naar Carl die aan het ploegen was en Thorliff die op een van de paarden meereed.

Mesties haalde haar schouders op. ‘Ik hopen snel, anders…’