29
‘Ik ben ver weg geweest, hè?’ vroeg Kaaren met een hese stem.
Met open mond keek Ingeborg naar haar schoonzus. Kaaren had zich aangekleed als iemand kleding voor haar klaarlegde en ze had gegeten als iemand een bord voor haar neerzette en als iemand – meestal Thorliff – de lepel in haar hand stopte. Ze had zelfs Andrew gewiegd als iemand de baby in haar armen legde, maar dit was de eerste keer sinds haar ziekte dat ze sprak.
‘Ja, dat klopt.’ Elke dag had Ingeborg gehoopt op een reactie, maar elke keer als ze in Kaarens ogen keek, keek ze in een onpeilbare diepte.
Ze opende de deur en gooide het vuile afwaswater weg. Hoewel het al avond was, was de wind nog steeds warm. De winter was nog niet voorbij, maar ze waren even verlost van de ijzige noordenwind die de prairie teisterde.
Ingeborg ruimde de borden en het bestek op, bedekte het vuur met houtsnippers en deed het deurtje dicht zodat de kooltjes de volgende morgen nog zouden gloeien. Haar nachten waren zo kort dat ze het vuur in het fornuis niet meer uit liet gaan. Even ging ze op Roalds stoel zitten. Als ze te lang bleef zitten, zou ze in slaap vallen en nog voordat het ochtend was ijskoud wakker worden. Dat wist ze uit ervaring.
Kaaren bleef de stoel bewegen en een tijdje was het enige geluid in het huis het kraken van de schommelstoel en het druppelen van de smeltende ijspegels.
‘Hoe lang ben ik weg geweest?’ Kaarens stem klonk sterker, maar ze bleef in het niets staren.
‘Sinds vlak na Kerst. Toen brak de griep uit.’ Ingeborg pakte haar breiwerk. Nu ze toch nog wakker was, kon ze net zo goed iets zinvols doen. ‘Dat was meer dan twee maanden geleden.’
De schommelstoel bleef zachtjes kraken.
‘Carl en mijn kinderen?’
‘Ze waren niet te redden.’
‘En Roald?’
‘Hij is gaan kijken hoe het met de buren ging en hij is niet meer teruggekomen.’ Als ze het voorzichtig zei, waren er geen gevoelens in haar stem te horen.
‘Zijn ze begraven?’
‘Nee, dat doen we als de grond is ontdooid. Bijna alle gezinnen in dit gebied zijn wel iemand verloren. We hebben nog geluk gehad: er zijn hele gezinnen gestorven.’
De schommelstoel stopte met bewegen.
Ingeborg keek op en zag een traan over Kaarens wang lopen.
‘God, help ons.’
‘Nee, we zullen onszelf wel helpen. God heeft het te druk met andere dingen.’ Ingeborg legde haar breiwerk weg en kleedde zich uit. Nadat ze haar nachtpon had aangetrokken stopte ze Thorliff en Andrew in. ‘Kom je?’ Ze liep naar de lamp.
‘Blaas hem maar uit. Ik ga wel in het donker naar bed.’ Kaaren stond op en kleedde zich uit.
In de weken die volgden, werd Kaaren steeds meer zichzelf, maar het verdriet bleef in haar ogen, zelfs als ze lachte om de capriolen van Thorliff als hij probeerde Andrew aan het lachen te maken. De ziekte had niets afgedaan aan de schaterlach van de baby, waardoor soms zelfs Ingeborg moest glimlachen.
Langzamerhand nam Kaaren steeds meer huishoudelijke taken van Ingeborg over, vooral toen de lammetjestijd aanbrak. Ze nam ook de taak van juf op zich zodat Thorliff een paar uur per dag met zijn geliefde boeken kon doorbrengen.
‘Lees dit eens,’ zei Kaaren op een middag. Ze gaf Ingeborg een stukje papier. Papier was kostbaar omdat ze er zo weinig van hadden. ‘Thorliff heeft het geschreven.’
Ingeborg liep naar het raam om het beter te kunnen zien. Nadat ze de woorden van het gedicht had gelezen, keek ze op. ‘Hij kan plaatjes schilderen met woorden.’ Ze las het opnieuw. ‘Hij is nog maar zeven jaar! Je bent een goede lerares.’
‘Thorliff heeft dit talent gekregen en ik vind dat wij ervoor moeten zorgen dat hij het kan ontwikkelen.’
‘Ja, dat zullen we doen, maar eerst heeft hij een nieuwe broek nodig en zijn laarzen zijn ook te klein. Het is maar goed dat het bijna lente is, want dan kan hij op zijn blote voeten lopen. Ik heb nooit geleerd laarzen te maken.’ Even dacht ze aan Roald, die alles kon, maar ze hield de herinneringen tegen. Denken aan Roald maakte haar leven alleen maar moeilijker.
Ingeborg bleef halve nachten in de stal waar hun vijftien ooien stonden. De ram zat een tijdje apart. Ze had de ossen, de koeien die geen melk gaven en de paarden in de andere stal gezet zodat ze voldoende ruimte had om de lammerende ooien apart te zetten. Er was nog maar één koe die melk gaf.
Thorliff hielp met het voeren van de dieren in de andere stal en met dieren naar de rivier brengen om ze te laten drinken zodat ze niet zo veel water hoefden te halen.
‘We hebben vijfentwintig gezonde lammeren,’ vertelde Ingeborg op een nacht.
‘En een zielige.’ Thorliff zat in kleermakerszit bij een mandje waarin het lam dat door zijn moeder was verstoten lag te slapen bij het warme fornuis.
‘Als we de wolven op afstand kunnen houden, kunnen we in de herfst of misschien al wat eerder veel verkopen. Ik wou dat we in de winter hout konden hakken zoals de mannen deden.’
‘Houd je ook wat lammeren om mee te fokken?’ Kaaren zat Andrew te wiegen. Hij was huilerig omdat zijn tandjes doorkwamen.
Ingeborg keek op van het journaal waarin ze de boekhouding bijhield. Plotseling voelde ze zich schuldig. Ze hield de baby alleen nog maar vast als ze hem voedde.
‘Ja, ik houd de beste lammeren en ik zal de beste ram inruilen om de bloedlijn te verversen.’
Ze moest een andere ram hebben omdat ze de ooien niet door hun vader kon laten dekken. Er waren echter niet veel mensen in het gebied die schapen fokten.
Dit jaar zouden ze ook wol kunnen verkopen en Ingeborg hoopte dat ze daarmee voldoende geld konden verdienen om hun lening bij de bank af te betalen. Had ze maar geld om meer koeien te kopen! Er was veel vraag naar ossen en ze wist dat ze alle dieren die ze kon fokken voor een goede prijs zou kunnen verkopen. De dieren waren echter negen maanden drachtig en een kalf kon pas verkocht worden als het een jaar oud was. Het duurde bijna twee jaar voordat hij sterk genoeg was om een wagen of een ploeg te trekken. Paarden hadden minstens even lang nodig, maar met schapen ging alles veel sneller. Ze bleef maar piekeren over de vele keuzes die ze moest maken. Ze had Roald nodig. Hoe had hij hen durven verlaten!
‘Ik denk dat we deze lente meer kippen moeten houden,’ besloot Ingeborg plotseling.
‘Kippen?’
‘Ja, we kunnen alle eieren verkopen en tijdens de zaaitijd en de oogsttijd zal de commerciële boerderij aan de andere kant van de rivier ze graag willen hebben om voor de arbeiders te bakken. Als we een boot of een vlot hadden, kon ik daar voedsel naartoe brengen zonder dat we helemaal naar Saint Andrew zouden hoeven.’
Kaaren schudde haar hoofd. ‘Vind je dat we nog niet genoeg te doen hebben?’
Een paar nachten later werd Ingeborg wakker. De rillingen liepen over haar rug en het haar in haar nek stond rechtop. Ze luisterde naar een langgerekte huil en toen nog een, gevolgd door de geluiden van een jagende roedel wolven. Ze kwamen steeds dichterbij en plotseling werd het stil.
Ingeborg wilde weer gaan liggen, maar stond toen op en pakte de wollen kamerjas die aan het voeteneinde van het bed lag. Ze liep naar het raam, maar zelfs in het heldere maanlicht zag ze niets. Zou het veilig zijn de deur te openen? Ze had weleens gehoord dat wolven huizen in kwamen als ze heel erge honger hadden.
Ze stak haar voeten in haar laarzen, trok haar jas aan en pakte het geweer.
‘Wat is er, Inge?’ klonk Kaarens lage stem in het donker.
‘Wolven. Een hele roedel. Ik ga de schapen beschermen.’
‘Maar je…’ Kaaren stopte met praten, maar Ingeborg begreep wat ze bedoelde.
‘Ik zal voorzichtig zijn.’ Ze opende de deur en bleef even staan om haar ogen te laten wennen aan het oogverblindende maanlicht dat weerkaatste op de witte sneeuw. De sneeuw kraakte onder Ingeborgs laarzen en haar adem vormde een wolkje voor haar mond terwijl ze probeerde geluidloos adem te blijven halen.
Dicht bij haar klonk een grom. Het was veel te dicht bij. Ingeborg liep de hoek van het huis om en zag drie schaduwen naar de stal met de schapen glijden. Ze hief het geweer, maar voordat ze kon schieten vloog er een vierde schaduw over de sneeuw, grommend als een hondsdol beest. De donkere schaduw was de leider van de roedel en al snel klonk er een oorverdovend grommen, blaffen en huilen.
‘Inge, is alles goed?’ riep Kaaren uit de halfopen deur.
‘Ja, maar ik weet niet precies wat er gebeurt. Blijf binnen.’
Ze hoorde de schapen in de schuur blaten en angstig trappelen. Die domme dieren hoefden niet eens aangevallen te worden, maar ze konden sterven van angst of hun lammeren vertrappen.
Ingeborg kon het gevecht niet zien, want dat vond achter de stal plaats. Als ze bij de deur kon komen, kon ze de schapen kalmeren.
Plotseling veranderde het grommen in blaffen en drie wolven vluchtten weg over de prairie. Ingeborg liep de hoek om en zag een wolf bewegingloos op de bebloede sneeuw liggen. Een andere wolf zat vlak bij hem en hij keek haar aan met de starende gele ogen die ze eerder had gezien.
‘Wolf?’
Hij maakte een zacht geluid diep in zijn keel. Toen draaide hij zich om alsof hij haar een geschenk had gebracht en liep terug naar de rivier en de grot waar Mesties woonde. Ingeborg keek hem na, maar kon niet altijd onderscheid maken tussen hem en de schaduwen van de bomen. Ze liep de stal in en ging door het hek naar het deel waar de schapen stonden. De koe loeide en de schapen blaatten. Ingeborg kon de dieren maar net zien door de smalle strepen maanlicht die door de opening tussen de muren en het dak vielen. Ze liep tussen de schapen door en sprak ze kalmerend toe. De schapen werden wat rustiger en Ingeborg controleerde of ze gewond waren, maar in het donker vond ze geen verwondingen. Er lagen in elk geval geen gewonde lammeren op de grond.
Ze bleef even staan en luisterde naar de geluiden in de stal. In de andere stal was waarschijnlijk een kip van de stok gevallen, want ze maakte klagende geluiden. Een van de lammeren blaatte zacht en de moeder antwoordde. De koe kreunde toen ze weer ging liggen. Ingeborg sloot de deur en liet de balk weer op zijn plek vallen. Ze moest een hond zien te krijgen die haar kon waarschuwen als er gevaar dreigde. Ze dacht weer aan Wolf, die haar had gered. Hij had haar een keer bijna haar leven ontnomen, en nu had hij een groot deel van haar levensonderhoud gered. Vreemd.
Terug in het huis trok ze haar jas uit en toen ze zag dat de onderkant van haar nachtpon doornat was door de sneeuw, trok ze die ook uit. Terwijl ze een droge zocht, vertelde ze Kaaren wat er was gebeurd.
‘God heeft ons een beschermengel gestuurd.’
Ingeborg snoof en trok haar nachtpon over haar hoofd. Haar gedachten gingen naar Mesties, die nog steeds in een grot woonde. Ingeborg had, als ze eerlijk was, ontzettend veel aan haar te danken! Het was toch niet meer dan eerlijk om haar dankbaarheid om te zetten in daden en haar een stukje grond toe te wijzen? Nu Roald er niet meer was, hield niets haar meer tegen. Zodra ze een avond rust vond, zou ze er een plannetje voor uitdenken…
De volgende morgen haalde ze Roalds wollen broek uit de kist met kleding en ze hield hem voor zich. Hij zou vermaakt moeten worden, maar dat was geen probleem voor haar. Daar zou ze na het werk van die ochtend aan beginnen.
‘Ingeborg, die kun je toch niet aantrekken?’
‘Dat kan ik wel, en dat zal ik ook doen.’ Ze hing haar rok over een haak aan de muur. ‘Deze mag je zelf dragen of er iets voor de jongens van maken. De stof is nog goed, maar ik wil niet meer struikelen over mijn natte rokken. Als ik mannenwerk moet doen, zal ik ook mannenkleding moeten dragen.’
Ze negeerde Kaarens blik vol afschuw en liep naar de stal. Ze voelde zich vrijer dan ooit. Ze liep naar de smidse en begon aan de ploegscharen te werken. Hoe zou ze die scherp genoeg kunnen houden als de grond was ontdooid en omgeploegd kon worden? En het breken van de graszoden was nog erger. Roald had dat metalen monster elke paar uur gevijld en elke nacht weer in de juiste vorm gehamerd. Tot nu toe maakte de hamer echter alleen maar putten in het metaal in plaats van mooie, vloeiende bochten.
Weer werd ze boos. Het was niet Roalds taak geweest voor iedereen in het gebied te zorgen!
Op het moment dat zij geen melk meer had voor haar zoon kreeg de koe haar kalfje.
‘Andrew zal uit een beker moeten leren drinken.’ Ze keek naar de huilende baby die al met een flinke snelheid door de kamer kon kruipen.
‘Als je…’ Kaaren zweeg toen Ingeborg haar streng aankeek.
‘We hebben in elk geval voldoende melk voor hem. Als hij echt honger heeft, zal hij het wel drinken.’
Andrew had echter de koppigheid van beide kanten van de familie geërfd en nadat hij drie nachten geklaagd en gehuild had, wist Ingeborg niet meer wat ze moesten doen. Ze hadden een doek in de melk gedoopt om hem eraan te laten zuigen. Ze hadden pap gemaakt van gekookte haver en melk. Ze hadden er stroop en suiker in gedaan. De jongen dronk echter net genoeg om zijn ergste honger kwijt te raken en draaide dan zijn hoofd om. Hij trok aan haar kleding, zocht naar haar tepel en bleef maar huilen tot Ingeborg hem niet eens meer wilde vasthouden.
Ze vluchtte naar de stal. Nu begreep ze waarom de mannen daar het eerste jaar zo vaak hun toevlucht hadden gezocht: daar waren geen huilende baby’s.
Nadat ze al het werk had gedaan, liepen zij en Thorliff met de volle melkemmers terug naar het huis. Het zou niet lang meer duren voordat een volgende koe melk zou gaan geven. Dan zouden ze meer dan genoeg hebben.
Toen ze het huis in liepen, was alles stil. Kaaren zat te breien in de schommelstoel waar ze altijd in zat en Andrew speelde aan haar voeten met een sok vol bonen. De geur van vers brood en bonen hing in de lucht.
‘Wat heb je gedaan?’ Ingeborg zette haar melkemmers op de tafel.
Kaaren glimlachte naar haar. ‘Een handschoen en wat honing.’
Ingeborg keek naar de lachende baby en de vrouw die ook glimlachte.
‘Weet je nog dat je die handschoenen voor Roald had gemaakt van hertenleer?’
Ingeborg knikte.
Kaaren liet haar een beker met een vreemde tuit zien. ‘Ik heb een gaatje in de duim gemaakt, de zomen dichtgemaakt en hem over de beker getrokken. Kijk, met dit touwtje heb ik hem vastgemaakt. Zo kan Andrew zuigen. Door de honing vond hij de melk lekker en – ’ ze stak haar handen in de lucht ‘ – wij hebben een blije baby die nu al van zoetigheid houdt, net als zijn vader en zijn oom.’
‘Wat slim van je.’
Roald had de zachte handschoenen die ze met veel liefde voor hem had gemaakt nooit gedragen. Hij had altijd de gebreide handschoenen genomen met de wanten eroverheen. Ingeborg probeerde niet aan Roald te denken en ze slikte de brok in haar keel weg. Ze had geen tijd voor zinloos verdriet en bovendien had ze zichzelf beloofd nooit meer te huilen.
Eindelijk kwam de lente en zodra de grond zacht genoeg was hielden ze een begrafenis. Kaaren snikte terwijl ze een grote kist en twee kleine kistjes in de grond lieten zakken. Er was echter geen kist voor Roald. Ingeborg stond met droge ogen naast Kaaren en ze hield Thorliffs hand vast. Ze hadden de zuidwestelijke hoek van het Bjorklundland uitgekozen, de plek waar Roald en Carl een school hadden willen bouwen. Kaaren had erop gestaan dat ze er ook een kerk zouden bouwen en uiteindelijk hadden de broers ingestemd. In plaats van de twee gebouwen die de groeiende gemeente van kolonisten zo hard nodig had, was er nu een kerkhof.
De prairiewind droeg de stem van Joseph Baard weg toen hij de woorden ‘Stof ben je, tot stof keer je terug’ voorlas. Hij sloot af met Psalm 23. Iedereen zong mee en hun stemmen klonken over de prairie. Alleen Ingeborg zong niet. Zodra de mannen de kisten met aarde begonnen te bedekken draaide ze zich om en liep ze naar de wagen. Ze moest nog ploegen. Het land bij de rivier was droog genoeg om bewerkt te worden. Laat anderen maar samen eten en praten. Ingeborg had geen tijd. Ze had wel iets beters te doen.
Dag na dag was Ingeborg bezig met ploegen alsof ze door een onzichtbare bron ongelimiteerde energie kreeg. Zodra het eerste licht van de ochtend verscheen, zelfs voordat de haan kraaide, begon ze met het ene span dieren te werken. Ze werkte tot het tijd was voor het middageten, waarna ze het andere span gebruikte tot het te donker was om de voren te kunnen zien. Als er voldoende maanlicht was, werkte ze nog langer. Haar lichaam werd zo hard als een zweep en met de strohoed ver over haar voorhoofd getrokken leek ze wel een man.
‘Weet je dat er over je wordt gepraat?’ Kaaren zette het bord met een klap voor Ingeborg op de tafel. De kinderen lagen al lang in bed en ze had het liefst hetzelfde gedaan.
Ingeborg bleef stil zitten met haar vork boven het bord. ‘Gepraat?’
‘Omdat je mannenkleren draagt en op het land werkt.’
Ingeborg snoof en nam een hap van de stoofpot. Terwijl ze kauwde, smeerde ze boter op haar brood en ze nam een hap. ‘Wat willen ze dan dat ik doe? Het land opgeven en naar de stad verhuizen zodat ik me kan gedragen als een vrouw?’
‘Dat is niet eens zo’n gek idee.’
De vork viel op de tafel. ‘Ben je gek geworden?’ Ze had eigenlijk willen vragen of ze alwéér gek was geworden, maar dat deed ze niet. ‘Zoiets doms wil ik nooit meer horen. We zullen dit land bewerken, al is het het laatste wat we doen.’
Die avond keek ze naar haar slapende zonen voordat ze zich uitkleedde. Verloor ze hen ook in deze strijd om het land? Ze had nooit meer tijd voor hen. Ze schudde haar hoofd en zuchtte vastberaden. Ze zou dit land bezitten. Daar had ze in elk geval controle over.
De lente ging over in de zomer en Ingeborg trok zich terug in haar eigen wereld. Ze sprak alleen maar in woorden van één lettergreep en dan alleen als het echt moest. Ze vroeg haar buren nooit om hulp en als de Baards haar hulp aanboden, haalde ze haar schouders op en zei ze: ‘Wat jij wilt.’ Ingeborg accepteerde de hulp van Kaaren en Thorliff echter wel. Ze konden het land alleen bewerken als ze het samen deden. Zodra Ingeborg een lapje grond had omgeploegd en geëgd, zaaiden Kaaren en Thorliff het in, waarna Ingeborg de zaden met grond bedekte. Tegen de tijd dat ze klaar waren, hadden ze acht hectare tarwe, vier hectare haver en twee hectare maïs. Hun tuin was nu ruim een hectare groot.
Zodra ze klaar waren met zaaien begon Ingeborg met schapen scheren. Aan het eind van de dag deed haar rug zo veel pijn dat ze voorovergebogen moest lopen met haar rug in de positie waarin ze had gewerkt. Ze hielden voldoende wol voor zichzelf en stuurden de rest met de rivierboot naar Grand Forks.
De Baards kwamen langs op weg naar Grand Forks toen Ingeborg was begonnen met hooien.
‘Ik heb een voorstel,’ zei Joseph Baard nadat hij een kop koffie en een stuk van Kaarens beroemde taart had gekregen.
Ingeborg knikte.
‘Laten we samen zo’n maaimachine kopen waar je op kunt zitten. We zouden de kosten kunnen delen en hij is zo snel dat we allebei meer hooi zullen hebben dan als we het met de hand doen.’
‘Hoeveel paarden zijn er nodig om hem te trekken?’ Ingeborg stopte een stukje taart in haar mond. Ze zat hier haar tijd te verspillen.
‘Twee. Als we onze paarden en de muilezels gebruiken, kunnen we de hele dag doorwerken. Ze hebben ook een nieuwe harkmachine, voor het geval je denkt dat we die zouden kunnen betalen. Ik denk dat Petar de kosten eruit kan krijgen als we de machine verhuren nadat we hem zelf hebben gebruikt.’
Ingeborg keek hem aan en knikte. ‘Dat is een goed idee. Dan kunnen we nog meer koeien kopen zonder ons zorgen te maken of we wel voldoende voer voor ze hebben.’
‘Mooi, dan zal ik er een meenemen als hij op voorraad is. Wil je ook een harkmachine?’
Ingeborg keek Kaaren aan. Konden ze dit betalen zonder nog meer geld te lenen?
Kaaren knikte. ‘Ik heb geld van de eieren en de kaas, en de jonge kippen kunnen al bijna geslacht worden. Meneer Hemlicher van de commerciële boerderij zegt dat hij alles wil kopen wat we kunnen leveren, dus laten we het maar doen. We doen alles om Ingeborgs leven gemakkelijker te maken.’
‘Haar kennende denk ik dat ze alleen nog maar meer werk zal zoeken,’ mompelde Agnes, die hoogzwanger was.
Ingeborg deed net alsof ze het niet had gehoord. Hoewel Agnes soms niet wist wanneer ze haar mond moest houden, was ze een goede vriendin.
Het hooien ging zo snel dat er toen ze klaar waren twee hooibergen bij elke stal lagen. Wat werkte het een stuk fijner als de twee families samenwerkten! Ingeborg glimlachte bijna naar de plagerige jongens. Hoewel Thorliff de jongste was, hield hij zich goed staande met zijn slimheid en spierkracht.
Op de dag voordat het hooien klaar was, kwam Ingeborg net terug naar het huis voor het middageten toen een versleten wagen aan kwam rijden. De wagen werd getrokken door een paard dat eruitzag alsof het elk moment kon omvallen.
‘Hallo, mevrouw Bjorklund.’ Abel Polinski liet de paarden stilstaan.
Ingeborg keek om. Ze zette haar handen op haar heupen en keek hem van onder de rand van haar hoed aan. Wat hadden zijn ouders een fout gemaakt toen ze die vreselijke man Abel – bekwaam – noemden.
Polinski zag er even slecht uit als zijn paard terwijl hij voorzichtig op de grond sprong en een zak van de wagen pakte. ‘Deze vond ik terwijl ik een stuk land bij de kreek omploegde. Ik dacht aan u, en…’
Hij zweeg en stapte achteruit toen hij de woedende blik in haar ogen zag. Ze deed geen moeite haar afkeer te verbergen.
‘Nou, ik dacht dat u hem wel zou herkennen.’ Hij stak haar de zak toe. ‘Aan de andere kant… Hij kan ook van iemand anders zijn geweest.’
Ingeborg pakte de zak aan en voelde haar knieën knikken. ‘Is dit alles wat je hebt gevonden?’ Ze trok een versleten hoofdstel uit de zak en herkende het direct. Carl vlocht de neusriem altijd op zijn eigen manier. Hij zei dat het comfortabeler was voor het dier, maar iedereen wist dat hij het gewoon mooi vond. ‘Hoe goed heeft u gezocht?’
‘Nou ja, u weet dat ik ziek ben geweest, dus ik…’
Ingeborg deed een stap vooruit. Het liefst had ze de leren band om de ielige nek van de man geslagen en flink getrokken. Nu begreep ze wat mensen bedoelden met een rood waas. De woede kolkte rood en zwart voor haar ogen en er vlogen vonken door haar gezichtsveld als die van het metaal kwamen wanneer ze het bewerkte.
‘Laat zien!’
‘Ja, mevrouw.’ Hij keek naar het huis waaruit de geur van eten kwam, draaide zich om en klom weer op de wagen. ‘Wilt u meerijden?’
‘Nee, ik kom achter u aan.’ Ze opende de deur en zei tegen Thorliff dat hij die dag niet voor de paarden hoefde te zorgen en dat hij kon gaan vissen als hij dat wilde. Toen hij een gil van opwinding gaf, zei ze: ‘Ik kom zo terug.’ Ze trok de deur dicht zonder te reageren op Kaarens vragende blik en liep naar de kraal om een paard op te zadelen. Ze klom op Belles brede rug en reed weg.
Zoals ze al had verwacht was Polinski nog niet ver gekomen. Had ze Kaaren moeten vragen te komen helpen? Maar stel dat Thorliff… Nee, ze had de juiste keuze gemaakt.
Na een uur rijden wees Polinski een plek bij de kreek aan.
‘Daar is het. Als dat het hoofdstel van uw man was, denk ik dat hij is verdwaald in de sneeuwstorm en…’
‘Dank u wel, meneer Polinski. Ik wil nu even alleen zijn,’ onderbrak Ingeborg hem. Ze kon zijn zeurende stem niet meer uitstaan. Toen hij met een verwijtende blik over zijn schouder wegreed, stapte ze af en bond ze Belles teugels aan een wilg.
Ze liep met grote passen heen en weer en wenste dat ze hier was geweest voordat het gras zo hoog was geworden. Het kwam tot haar knieën en op sommige plekken was het nog hoger en de geheimen die het verborg, waren onvindbaar. Na een poosje bleef ze even onder een boom staan om uit te rusten. Ze duwde haar hoed naar achter en veegde met een mouw over haar bezwete voorhoofd. Toen liep ze weer heen en weer tot de zon haar warmte verloor en onder begon te gaan. Was hij hier echt geweest of was het hoofdstel door een dier hiernaartoe gebracht? Ze zakte naast de stam van de grootste boom op de grond. De laagste takken hingen bijna twee meter hoog. Had hij hier kunnen schuilen en wachten tot de storm was gaan liggen? Ingeborg sloeg met haar vuist op de gevallen bladeren en gebroken takken.
‘Roald, we hadden je nodig! Waarom ben je weggegaan? Waarom? Waarom? Waarom?’
Haar hand raakte iets hards. Een grote tak misschien? Ze veegde de bladeren opzij. Tussen de bladeren lag Roalds zakmes, het mes dat hij gebruikte om hout te bewerken. Maandenlang was het blootgesteld aan de elementen; de glans van het lemmet was verdwenen.