27
‘Nee, God, nee! O, Vader, God, help ons!’ Ingeborg bleef het gebed prevelen terwijl ze haar handen aan haar schort afdroogde en haar jas pakte. ‘Thorliff, jij blijft hier bij Andrew. Hij zal nog wel een paar uur slapen. Daarna kom ik naar huis om hem te voeden. Let op het vuur en blijf binnen. Het is veel te koud.’ Ze stopte een pot honing in een mand en nam ook wat kruiden mee waarvan Mesties haar had verteld dat ze goed werkten tegen hoesten en koorts. Ze dacht aan Gunnie, het vrolijke, altijd lachende kindje. Ze kon niet dood zijn. Dat kón gewoon niet!
Maar dat was ze wel. Toen Ingeborg het huis in kwam, werd ze overweldigd door de stank van ziekte en dood. Roald maakte het lichaam van zijn broer nat met een spons om zijn koorts te verminderen. Carl ijlde, schreeuwde naar de demonen die hem teisterden en sloeg met een zwakke vuist naar Roald.
Kaaren lag bewegingloos naast baby Lizzie. Beiden zaten onder het braaksel en de urine. Ingeborg pakte de baby, waste haar en wikkelde het slappe lichaampje in een schone deken. Lizzies kleine borstkas bewoog nog maar heel licht op en neer en haar huid was zo warm dat Ingeborg haar het liefst in een koud bad had gelegd.
Toen Ingeborg een klein beetje warme melk in het slappe mondje goot, kokhalsde Lizzie en de melk stroomde over haar borst. Ingeborg waste haar met koud water en legde een koude doek op haar borst. Ze wist niet wat ze verder nog voor het kleine kindje kon doen, dus liep ze terug naar het bed om voor Kaaren te zorgen. Voordat ze de lakens van het bed af haalde, boog ze zich echter over Gunnies bedje. Het kleine meisje lag levenloos onder de deken. Haar huid was koud en kleurloos. Ingeborg bedekte het gezichtje van het kind met de lappendeken die Kaaren zo liefdevol voor haar had gemaakt.
Ingeborg hoorde de stem van haar moeder duidelijker dan ooit: ‘Zorg voor de levenden. Waar leven is, is hoop.’ Er was geen hoop meer voor Gunnie. Het kleine meisje lag nu in de armen van de Vader.
Ze haalde de vuile lakens van het bed en legde ze in een hoek. Toen trok ze Kaarens nachtpon met veel moeite over haar hoofd. Hoewel het niet netjes was, zou Roald haar moeten helpen de vrouw een schone nachtpon aan te trekken. Nadat ze Kaarens gloeiende lichaam had schoongemaakt met koud water voelde ze dat de koorts begon af te nemen.
Toen ze keek hoe het met de baby ging, hoorde ze een rochel in Carls borst. Zou een uiencompres helpen? Ze had echter maar twee handen en als de zieken geen water binnen kregen, zouden ze uitdrogen.
Haar rug deed pijn en ze wist dat Andrew nu waarschijnlijk hartverscheurend lag te huilen, maar ze bleef doorwerken. Ze legde de baby terug in bed bij haar moeder zodat ze voor beide tegelijk kon zorgen. Lizzie kon nog steeds niet slikken en de melk stroomde uit haar mondhoek. Ingeborg doopte de doeken steeds opnieuw in koud water, wrong ze uit en legde ze weer op de warme huid van haar patiënten. Uiteindelijk lukte het Kaaren wat water door te slikken en daarna wat thee die Ingeborg had getrokken van wilgenbast.
Roald had minder succes met Carl. Na zijn eerste koortsstuip was Carl bewusteloos geraakt en nu reageerde hij niet meer op Roalds stem of op de koude doeken. Af en toe rilde hij of verslikte hij zich in zijn eigen speeksel. Soms waren de rillingen zo hevig dat het hele bed schudde.
‘Ik moet Andrew gaan voeden. Ik wil hem niet hiernaartoe brengen.’
‘Ik zorg in de tussentijd wel voor hen. Als je terugkomt, ga ik aan het werk op de boerderij.’ Roald keek op met wanhoop in zijn ogen. ‘Ik wou dat er een dokter in de buurt was. Misschien zou hij hen kunnen helpen.’
‘Misschien wel.’ Ingeborg trok haar jas aan en deed haar sjaal om. ‘Ik kom zo snel mogelijk terug.’
Ingeborg deed wat ze had gezegd, maar de moed zonk haar in de schoenen toen ze zag dat er nog geen verbetering was in de toestand van Carl en Lizzie.
Die middag stierf de baby. Met bevende handen wikkelde Ingeborg Lizzies lichaampje in een deken en legde het naast dat van Gunnie in de koudste hoek van het graszodenhuis. Ze zouden pas in de lente begraven kunnen worden. Die twee prachtige kindertjes… Hoe was het mogelijk dat de familie ze zo snel was verloren? Ingeborg voelde haar hart breken.
‘Ga jij maar naar huis, dan blijf ik vannacht bij hen,’ zei Roald nadat hij de dieren had gevoerd en de twee koeien had gemolken. Hij was uitgeput, maar hij moest bij de zieken blijven.
‘Ik heb Thorliff niet verteld hoe slecht ze eraan toe zijn,’ zei Ingeborg.
‘Nee, dat hoeft nog niet.’
Ingeborg keek opnieuw naar Carl. Zijn ademhaling was nog oppervlakkiger geworden. Kaaren lag nog steeds bewegingloos naast hem. Het enige wat zij deed, was de vloeistof die ze in haar mond goten, doorslikken.
‘Was ik maar eerder gekomen.’ In die woorden klonk Roalds loodzware gevoel van schuld.
Ingeborg wist dat het geen zin had hem te vertellen dat hij nooit door de sneeuwstorm zou zijn gekomen. ‘Ik begrijp je,’ zei ze alleen maar.
Toen Ingeborg thuiskwam, waste ze haar handen en trok ze een schone jurk aan voordat ze haar eigen zoon oppakte. Andrew had een rood gezicht van het schreeuwen en zoog aan haar borst alsof ze een maand weg was geweest. Langzaam ontspande hij terwijl hij dronk. Ingeborg keek naar hem en werd zo overweldigd door haar liefde voor dit kind dat ze hem tegen zich aan drukte. Andrew kreunde en maakte protesterende geluidjes.
Hoe kon Ingeborg Kaaren vertellen dat haar twee kinderen niet meer leefden? Zou Kaaren wel weer opknappen of zou ze het nooit weten? En Carl?
‘Andrew stopte maar niet met huilen, Mor. Ik heb hem pap gegeven, zoals je had gezegd, maar hij spuugde het uit.’
‘Je hebt je best gedaan en een beetje honger is niet het ergste wat iemand kan overkomen.’ Ze moest weer denken aan de twee kleine lichaampjes in de deken en ze voelde de tranen in haar ogen prikken. Ze boog haar hoofd en begroef haar gezicht in de deken die ze over haar schouder en het drinkende kind had gelegd.
‘Wat ruikt het hier lekker,’ zei ze toen de brok uit haar keel was verdwenen. ‘Je bent een goede kok.’
‘Je had gezegd dat ik in de bonen moest roeren, en dat heb ik gedaan. De soepketel staat achter op het fornuis.’
‘O, het brood!’ Plotseling herinnerde Ingeborg zich dat ze was begonnen met brood bakken.
‘Ik heb het twee keer gekneed zoals jij altijd doet. De broden die ik heb gemaakt zijn niet zo mooi als die van jou, maar ze kunnen gebakken worden.’
‘O, wat ben je toch een goede zoon! Is het vuur heet genoeg?’ Toen hij knikte, vervolgde ze: ‘Haal de bonen maar uit de oven en zet de broden erin.’
Hij glimlachte en deed snel wat ze had gezegd.
Ingeborg begon zich bezorgd af te vragen hoe ze de ziekte uit haar huis moest houden. Het was zo dichtbij! Hoe kon ze deze twee onschuldige kinderen beschermen?
‘Wanneer komt Far thuis voor het eten?’
‘Hij blijft bij Onkel Carl en Tante Kaaren. Zij hebben hem nu harder nodig dan wij.’
‘Vond Gunnie de pop die we hadden gemaakt mooi?’
Die vraag voelde als een messteek in haar hart. ‘Ehm… Nee. Ik weet het niet. Ik heb hem nog niet gegeven.’
Thorliff keek haar onderzoekend aan. ‘Is Gunnie ook ziek?’
‘Ja… Nee.’ Ze vocht tegen haar tranen. ‘O, Thorliff!’ Ze strekte haar armen naar hem uit. ‘Gunnie is in de hemel bij God. En de kleine Lizzie ook.’
‘Zijn ze dood, net als de kuikens?’
Ingeborg knikte. Ze wist niet wat ze moest zeggen.
Thorliff zuchtte en zijn onderlip begon te trillen. ‘Ik wil dat Gunnie terugkomt.’
‘Ik ook. O, Thorliff, wat zou ik graag willen dat ze terugkwamen. Die arme Tante Kaaren en Onkel Carl. Ze zijn zo ziek! Ze weten niet eens wat er is gebeurd.’
‘Gaan zij ook dood?’ Er rolde een traan over zijn wang en al snel volgden er meer. Hij veegde ze met zijn mouw weg.
‘Bid maar dat ze blijven leven. We moeten voor hen blijven bidden.’
Toen Roald de volgende morgen terugkwam, zag Ingeborg echter aan zijn gebogen schouders en de wanhoop in zijn ogen dat dat waar ze zo bang voor waren, was gebeurd.
‘Kaaren?’
Hij schudde zijn hoofd. Ingeborg kon de naam niet over haar lippen krijgen en vroeg: ‘Denk je dat zij het wel zal overleven?’
‘Ik weet het niet. O, Ingeborg! Mijn broer is overleden en ik kon niets doen om hem te redden.’ Roald zakte neer op zijn stoel en hield zijn hoofd in zijn handen.
‘Ik ga naar Kaaren toe.’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Ik zal haar in een deken wikkelen en haar op de slee hier brengen. Dan kunnen we de anderen in het huis laten en het huis laten bevriezen. Ik heb geen hout om kisten voor hen te maken.’ Hij keek naar haar op. ‘Ik had hem nooit naar dit land moeten brengen.’
‘Zijn dood is jouw schuld niet. Jij hebt deze ziekte niet veroorzaakt. In Noorwegen worden ook mensen ziek.’ Ingeborg probeerde hem tot rede te brengen, maar op dit moment drongen haar woorden niet tot hem door. Ze legde een hand op zijn schouder en hij leunde met zijn wang tegen haar vingers.
‘Ik moet de dieren nog verzorgen,’ klonk Roalds stem van ver weg.
‘Dat doe ik wel. Ga jij maar slapen.’ Ingeborg trok haar jas aan, vulde een emmer met water en liep naar de stal. Als Roald een tijdje had geslapen, kon hij de ossen en paarden naar de rivier brengen zodat ze konden drinken, als het wak dat ze steeds openhakten om er water uit te halen niet dichtgevroren was. Ze vreesde echter dat het ijs zo hard was geworden dat ze voor alle dieren sneeuw moesten smelten.
De rood-met-witte koe draaide haar kop om en loeide toen Ingeborg de deur opende.
‘Ik weet het: je hebt honger en dorst en je uier doet pijn. Geduld. Ik kom zo bij je.’
Wat later liep Ingeborg met de emmer melk die was afgekoeld tot er geen stoom meer vanaf kwam en met zes eieren terug naar het huis. Ze bleef even staan en keek over het veld tussen de twee graszodenhuizen naar de bekende rookpluim. Hij was nog maar zwak en Ingeborg wist dat het niet lang meer zou duren voor hij totaal verdwenen was. Ze vocht tegen de tranen en liep het warme huis in. Thorliff stond het vuur op te poken en Andrew lag te mopperen omdat hij honger had. Ingeborg wist uit ervaring dat het mopperen binnen een paar minuten zou overgaan in een gekrijs dat de vogels uit de bomen kon jagen.
Ze hing haar jas op, suste de baby en verschoonde hem. Ze moest die ochtend ook nog luiers wassen en als Roald Kaaren hiernaartoe bracht, zou ze elke seconde nodig hebben om voor haar te zorgen. Ingeborg ging in de schommelstoel zitten, knoopte haar jurk open en voedde haar zoon.
‘Ik zal Kaaren halen,’ zei Roald nadat hij even had geslapen. Toen hij opstond, leek hij wel drieënzeventig in plaats van zevenendertig.
‘Je moet goed slapen, anders word je zelf nog ziek.’
‘Ja, maar ik moet ook nog gaan kijken hoe het met de buren is. Ik heb nog geen teken van leven gezien bij de Baards en de Polinski’s.’
‘Waarschijnlijk zijn die laatste doodgevroren in dat ding dat zij een huis noemen. Als hij niet zo lui was…’
‘Ingeborg!’
‘Ik weet het, maar jij hebt hem steeds opnieuw geholpen en we hebben allemaal eten en kleding voor die arme kinderen gegeven.’ Ingeborg kon zelf niet geloven dat ze dit zei. Stond er niet in de Bijbel dat je je naaste moest liefhebben als jezelf?
‘Ik wens hun niets slechts toe, maar…’
‘Zodra ik Kaaren hiernaartoe heb gebracht en hun dieren heb verzorgd, ga ik naar de buren. Ik wou dat we voldoende ruimte in de schuur hadden voor Carls dieren.’
Toen Roald terugkwam met de doodzieke jonge vrouw was de wind weer aangetrokken en hingen er donkere wolken aan de noordelijke horizon. Roald legde Kaaren op Thorliffs bed en draaide zich direct om om te vertrekken.
‘Ik ga eerst naar de Polinski’s, want die wonen het dichtst bij, en als het moet zal ik daar overnachten.’ Toen hij Ingeborgs bezorgde gezicht zag, schudde hij zijn hoofd. ‘Ik heb de wolken gezien en ik zal voorzichtig zijn.’
Precies wat zij had gedacht. Ze trok haar sjaal om haar schouders. De Polinski’s… Hoe kon hij naar hen toe gaan terwijl Ingeborg hem hier nodig had? Maar die gedachte hield ze voor zich omdat ze wist dat proberen Roald van gedachten te laten veranderen even zinloos was als proberen de wind tegen te houden. Zijn toewijding aan anderen en zijn vastberadenheid de mensen om zich heen te helpen waren eigenschappen waarom Ingeborg zo veel van deze man hield. Maar nu wenste ze dat hij wat egoïstischer was.
‘Ga met God,’ fluisterde ze in de storm.
Laat in de avond verdween Kaarens koorts. Ze kon ook wat gemakkelijker ademhalen en viel in slaap in plaats van de comateuze toestand waarin ze al die tijd had verkeerd.
‘Dank U wel, Heer,’ bad Ingeborg, ‘en bescherm Roald alstublieft, waar hij ook is.’
Ze molk de koeien en voerde de dieren wat vroeger dan gewoonlijk zodat ze niet in het donker naar buiten hoefde. Thorliff hielp haar met de dieren, waarna ze wat extra hout haalden en sneeuw in de stal legden om te smelten. Toen het donker was, begon het weer te sneeuwen en de wind blies de vlokken alle kanten op.
‘Mor, ik voel me niet lekker,’ zei Thorliff toen ze hem op Roalds plek in bed had gelegd.
Plotseling was Ingeborgs mond kurkdroog van angst. ‘Ga maar slapen, den lille. Morgen gaat het vast beter.’ Ze kuste hem op zijn wang. Had hij koorts?
De kleine Andrew was ook onrustig. Hij dronk wat en begon toen te huilen.
‘Je hebt nog niet genoeg gegeten, hoor,’ zei Ingeborg en ze streelde over zijn wang. Andrew wreef met zijn vuistjes in zijn ogen, dronk nog wat en stopte weer. Waar zou Roald zijn? Ingeborg bad om bescherming. Ze had hem nodig, hier en nu.
Toen Andrew eindelijk in slaap viel, liep Ingeborg nog een laatste keer naar Kaaren. Toen ze een lepel bouillon tegen Kaarens mond hield, gingen de ogen van de zieke vrouw langzaam open. Ze draaide haar hoofd en er verscheen een zwakke glimlach op haar van pijn verwrongen gezicht.
‘Inge? Ik dacht dat je een engel was.’ Kaaren dronk het halve kopje hertenbouillon lepel voor lepel op voordat ze weer in slaap viel.
‘Dank U, God.’ Ingeborg legde een hand op Kaarens wang. Die voelde koel en warm tegelijk, zoals het hoort. Ze dankte God nog eens en kroop onder de dekens van haar eigen bed.
Midden in de nacht werd Andrew wakker en hij begon te huilen. Ingeborg voedde hem en de kleine jongen viel weer in slaap. Ingeborg kon de slaap echter niet vatten. Thorliff bleef maar hoesten en zijn ademhaling begon te piepen.
De volgende morgen was de storm nog even hevig als de avond ervoor en Ingeborg had het touw dat Roald tussen het huis en de stal had gespannen nodig om bij de dieren te komen. Ze deed wat ze kon en liep twee keer met een emmer water naar de stal, maar de paarden hadden nog steeds dorst. Haar lichaam voelde alsof ze een week onophoudelijk achter de ploeg had gelopen. Ze had hoofdpijn en keelpijn en ze was zo moe dat ze in slaap viel terwijl ze de baby voedde.
‘Mor, ik heb dorst.’
Ingeborg schrok wakker van Thorliffs stem en de hoestbui die erop volgde.
‘Ik kom eraan.’ Ze legde Andrew neer en hij begon weer te huilen. Zijn huilen klonk harder dan het suizen van de wind terwijl Ingeborg voor Thorliff en Kaaren zorgde.
Die avond duurde al het werk twee keer zo lang als gewoonlijk. Ingeborg zag dubbel en moest zich aan de stoelen vasthouden als ze door de kamer liep. Haar handen trilden zo hevig dat ze Kaaren nauwelijks kon helpen met eten. Toen ze Thorliff wat soep aanbood, draaide hij zijn hoofd om.
‘Het doet pijn.’
‘Ik weet het, maar eet nu toch wat. Toe nou!’ Ingeborg leunde met haar pijnlijk bonkende hoofd op haar hand en de lepel viel op de grond.
Die avond legde ze Andrew naast zich in bed. Ze was bang dat ze later niet voldoende kracht zou hebben om hem te dragen.
‘Vader in de hemel, als U van ons houdt, laat Roald dan morgenochtend terugkomen.’