50

De hittegolf was voorbij. Voor de derde dag achtereen stroomde de regen uit de hemel. De waterdruppels op het raam vraten elkaar op en veranderden in strepen. De regen groef plassen in de grond die steeds groter werden, drong door in de gazons die al verzadigd waren met water, dwong de regenwormen naar de oppervlakte, waar ze tevergeefs probeerden te vluchten, maar waar ze werden opgegeten door genadeloze lijsters en kwikstaarten, of gewoon verdronken in de plassen. De stroom water liep vrij langs de stoepranden, werd breder wanneer het samenkwam met stroompjes uit de dakgoten, vond een weg naar putdeksels en afwaterroosters. Hier en daar waren de afwatergaten niet groot genoeg. Het water verzamelde zich tot meertjes in uithollingen en laagtes langs de wegen. De mensen van de brandweer en het waterleidingbedrijf werkten uit alle macht. Het onweer schakelde trafostations uit en zorgde ervoor dat delen van de stad zonder stroom kwamen te zitten.

De ruitenwissers bewogen heen en weer. Frølich kreeg een telefoontje van Gunnarstranda terwijl hij reed. De brombeer wilde de zaak-Sivert Almeli bespreken. Het was duidelijk geworden dat Valeur of de Smith-alliantie de man om zeep had geholpen. Gunnarstranda nam nu het beeldmateriaal van Almeli opnieuw door, om er met een frisse blik naar te kijken. Nu had hij een paar ideeën die hij aan hem wilde voorleggen.

Frølich keek op de klok. Dit kwam hem heel slecht uit. Hij had andere dingen aan zijn hoofd, bijvoorbeeld het voornemen om verbroken vriendschapsbanden te herstellen. Het was bovendien al laat. Hij antwoordde kort, vertelde dat hij de volgende ochtend weer terug op zijn werk zou zijn. Hij verbrak de verbinding en reed verder in de stortregen, in zuidelijke richting langs de Oslofjord en passeerde Sjursøya. Hij moest wachten voor rood in het dal bij Nedre Bekkelaget en draaide daarna de Bekkelagskaia op. Aan de linkerkant rezen grote kranen op die bezig waren met het ophijsen van containers van stapels die leken op legobouwwerken. Frølich stopte de auto voor een witgeschilderde traliepoort, liet het raam naar beneden glijden en keek naar het paaltje met beltoetsen. Hij registreerde dat er een cameralens boven de poort was gemonteerd. Hij keek weer op de klok. Het was nu ver na kantoortijd. Moest hij bellen? Hij liet zijn telefoon liggen en bestudeerde de instructie onder de beltoetsen. Toen, zonder voorteken, gleed de poort open.

Hij zwaaide naar de camera, reed verder naar het kantoorgebouw en parkeerde zijn auto ervoor. Het was een bakstenen gebouw in twee lagen. De ramen waren verduisterd. Hij bleef in de auto zitten, omdat hij niet goed wist wat hij moest doen. De regen buiten de auto was als een natte muur. Het water kwam met bakken uit de hemel.

Toen snoof hij een stank van verrotting op.

Als je geuren kunt indelen, dacht hij, zoals je geluiden kunt opdelen in frequenties, moest dit in de hoogste categorie van stank horen, die aangeeft dat je bij iets in de buurt bent waar je niet van houdt.

Met een onvrijwillige grimas trok hij de sleutel uit het contact en zocht naar een geelgroene nevel of wolk boven het gebied, in elk geval een trilling in de lucht, een of andere manifestatie van dit onderaardse, anale bouquet dat door de kieren van de auto wist te dringen, elk luchtdeeltje eraan onderwierp, ether in gas veranderde die beide neusgaten vulde, verder het lichaam in drong en vijandelijk tegen het spijsverteringskanaal drukte waar het de drang opriep om over te geven. Maar het luchtruim was zoals overal in de stad Oslo: een heldere lucht met een regengordijn.

Hij dacht dat de stank veroorzaakt werd door al die regen. Het rook niet zoals anders. Het systeem stond vast onder druk door de grote hoeveelheden neerslag van de afgelopen dagen.

Hij zag een blauwe lichtflits boven Ekebergåsen en er klonk een harde donderslag. Frølich opende het portier en rende onder de afkapping. De glazen deur van de entree was op slot.

Waar was Karl Anders? Hij keek naar binnen en kon vaag een trap onderscheiden. Toen ontdekte hij het briefje. Er was een geeltje op de deur-kruk geplakt: Ik ben in de tunnel, KA.

Frølich deed een paar knopen van zijn jas open, trok hem over zijn hoofd en rende de weg over die een bocht maakte naar de berg. Hij was binnen een minuut kletsnat, maar het was te laat om om te draaien. Het was niet zo ver meer naar de opening van de tunnel. Zijn spijkerbroek plakte om zijn benen toen hij langs twee dikke buizen met een diameter van meer dan een meter rende. De buizen eindigden in de opening. Hij kwam aan bij de tunnel en bleef staan om op adem te komen. De twee buizen dreunden als straalmotoren. Ze hoorden waarschijnlijk bij het ventilatiesysteem. De stank was toegenomen. Frølich liep verder naar binnen, de helling op die de berg in leidde. De tunnel was zo breed als een provinciale weg. Het plafond van rotsen steeg hoog boven hem uit. Er sijpelde water uit onzichtbare gaten in het uitgeboorde massief. De belichting werd zwakker naarmate hij verder naar binnen ging. De weg splitste zich op een Y-vormig kruispunt. Waar kon Karl Anders zijn?

Er klonk een zwak gebrom uit de linkertunnel. Die was ook het beste verlicht. Hij liep langzaam verder de helling op. Op de top splitste de weg zich opnieuw. Een smallere weg was rechts uitgeboord. Steil en donker liep die de berg in. Frølich koos voor het licht en liep de helling af. Toen hij uit de bocht kwam, ontdekte hij een bekende auto. De weg kwam uit op een groter terrein. Daar stond de Volvo van Karl Anders geparkeerd.

Hij liep de helling af en stond plotseling stil en moest zichzelf dwingen om niet terug te deinzen. De stank was onbeschrijfelijk. Die schoot in beide neusgaten omhoog. De stank was zo dik en vies dat het bijna onmogelijk was om te bewegen. Frank hield zijn adem in. Hij slikte en slikte nog een keer.

Een industrieachtige installatie liep in de breedte door de berghal. De bassins waren bedekt met aluminium luiken die gescheiden werden door bruggen van strekmetaal. Bij de rotswand dreunde het geluid van enorme hoeveelheden vloeistof die stroomden naar roterende schroeven en geheimzinnige kleppen die spetterden en stampten onder de metalen laag.

Door een beweging verderop in de hal ontdekte hij Karl Anders. Hij leek op een duiker: hij was gekleed in een gele wetsuit, met twee duikflessen op zijn rug en een helm met een lantaarn op zijn hoofd. Hij stond op een verhoging en spoelde zich schoon met water uit een slang die aan een buis was bevestigd die langs de balustrade van de ene brug liep.

Frølich zwaaide naar hem en klom omhoog. Er liepen slijmerige groene strepen over de wetsuit, en Karl Anders had zwarte vlekken op zijn gezicht.

‘Heb je gevonden waarnaar je op zoek was?’ vroeg Frølich, maar hij hoorde zelf dat het niet grappig klonk.

Karl Anders keek hem met een koele blik aan. Hij draaide de waterkraan dicht en haalde de zuurstofflessen van zijn rug. ‘Oslo heeft een half miljoen inwoners die allemaal poepen en doortrekken met water. Ze douchen ook, sommigen zelfs meerdere keren per dag, ze wassen af, wassen kleren, wassen auto’s. Zulke grote hoeveelheden neerslag hebben we in jaren niet meegemaakt. Waterafvoer is, als puntje bij paaltje komt, een kwestie van logistiek, Frank. Waterafvoer is mijn vak. Voor mij gaat het niet om het riool maar om ingenieurskunst. Er ligt tweeëntwintighonderd kilometer aan afvoerbuizen in deze stad. Tweeëntwintighonderd kilometer. Dat is Noorwegen in de lengte. Elke centimeter leiding is geprogrammeerd in computersystemen die de installatie uniek maken. Stel je eens voor: in Parijs, New York en Londen wonen veel mensen, maar de steden zijn vlak. Oslo is een pan; we hebben het over hellingen en hoeken die niet vergeleken kunnen worden met welke andere plek op aarde dan ook. We hebben computersystemen die het effect van lekkages en toevoer van elk formaat kunnen simuleren. Deze installatie hier binnen verwerkt nu de neerslagrecords van buiten alsof het niets is. Deze installatie bezit het vermogen om jouw en mijn poep om te zetten in bijna schoon water dat op vijftig meter diepte naar de Oslofjord wordt gebracht. Binnen afzienbare tijd zal het water in Bjørvika van zwemwaterkwaliteit zijn. Het slib dat overblijft na het reinigen zal als organische mest voor de landbouw gebruikt worden.

Waar jij hier om staat te lachen, wordt verwerkt door systemen die voorlopen op de internationale ontwikkeling. Wist jij bijvoorbeeld dat we een installatie ontwikkelen voor het terugwinnen van biogas? Over niet al te lange tijd zal het gas uit jouw stront ertoe bijdragen dat er meer dan honderd bussen in deze stad op gas kunnen rijden. Dat interesseert je alleen niet, Frank. Je hebt je nooit voor iets anders geïnteresseerd dan voor jezelf. Wat wil je?’

‘Praten.’

Zonder iets te zeggen draaide Karl Anders hem de rug toe en beende weg.

Frølich liep achter hem aan. ‘Je hebt toch wel tijd om antwoord op een paar vragen te geven?’

Karl Anders stopte en draaide zich om. Ze hadden nu aan elke kant een open bassin. Frølich keek omlaag. De vloeistof daar beneden was groen-bruin en smerig.

‘Een paar vragen,’ herhaalde Karl Anders giftig. ‘Je hebt mijn leven verknald, Frenk. Het domste wat ik ooit heb gedaan, is na al die jaren weer contact met jou te zoeken. Nadat jij binnen kwam walsen, ben ik alles kwijt-geraakt.’

Hij draaide hem opnieuw de rug toe en beende verder.

‘Wat bedoel je daarmee?’ riep Frølich.

‘Wat ik bedoel? Begrijp je dan helemaal niets? Als jij Veronika had geloofd, waren al deze afschuwelijke dingen niet gebeurd! Dan was je op het feest gekomen en had je gewoon als vriend Veronika ontmoet. Veronika was dan nog in leven geweest!’

Karl Anders sprong van de verhoging af en liep verder met Frølich op zijn hielen. Ze sloegen af naar rechts en kwamen uit in een nieuwe hal. Hier was het helemaal stil. Het water stroomde in grote bassins als enorme kunstmatige meren. De lucht was guur en koud, maar je rook bijna niets. De enorme berghal werd zwak verlicht door enkele gele schijnwerpers aan de muur. Het bassin deed denken aan stille meertjes in de maneschijn, en vlak onder hun voeten klonk het klotsen van een beekje.

‘Veronika zocht Kristoffer op omdat ze de jongen kende en zich zorgen maakte,’ zei Frølich tegen de rug van zijn vriend. ‘Ze was enorm loyaal. Ze wist van wie de cocaïne was toen ik haar tas doorzocht, maar ze hield haar mond. Ze hield ook tegenover jou haar mond. Dat ze mij tegenkwam met de aansteker in haar tas, was toeval. Zoiets gebeurt dagelijks. De tram is twee minuten te laat en je ontmoet een onbekende op het perron. Misschien trouw je later met die persoon. Het leven bestaat uit toevalligheden. We lopen er de hele tijd tegenaan, we kunnen er niet aan ontkomen. Wat wel belangrijk is, is dat Veronika alleen naar Kristoffer toe ging om het uit te praten. Dat is eerlijk. Kristoffer valt iets te verwijten. Hij stopte de aansteker in haar tas, hij stak haar met het mes. Ik had er niets mee te maken.’

‘Als jij er die ochtend voor had gekozen om haar te laten gaan in plaats van haar mee te nemen naar het bureau, zou dit allemaal niet zijn gebeurd!’ antwoordde Karl Anders kil. ‘Veronika zou de aansteker in haar tas hebben gevonden en die terug hebben gegeven aan Kristoffer, en dan zou alles opgelost zijn. Heb je daar weleens aan gedacht?’

Karl Anders gaf zelf het antwoord: ‘Ik denk niet dat je daaraan hebt gedacht. Het zou niet in je opkomen om zo zelfkritisch te denken.’

Hij greep een lang breekijzer en gooide dat over zijn schouder. Hij liep langs Frølich en zo stapten ze achter elkaar aan opnieuw de lawaaierige hal en de stank in.

Ze liepen door tot vlak bij de rotsen en stapten over trillende metalen platen totdat Karl Anders bleef staan. Zonder een woord te zeggen trok hij met kracht een grote deksel los. Toen de deksel loskwam, stroomde er een bruingroene vloeistof over de metalen bedekking. Frølich deinsde achteruit en drukte zich tegen de balustrade aan, maar hij was niet snel genoeg. Het riool stroomde over zijn sportschoenen.

Karl Anders grijnsde en riep iets door het lawaai. Frølich verstond hem niet. Karl Anders liet zijn in rubber gehulde lichaam in het riool zakken. Hij bleef tot zijn middel in de vloeistof staan en ging aan de slag met zijn breekijzer.

‘Veronika ging niet naar Kristoffer om hem aan te geven bij de politie!’ riep Frølich. ‘Tegen niemand zei ze zijn naam, dat zegt alles. Zij was loyaal, jij niet. Toen Veronika naar Kristoffer ging om het uit te praten, was zijn moeder bij jou thuis. Het enige wat Veronika jou had verteld, was dat ik haar een boete had gegeven. Zo weinig was er voor jou nodig om haar te bedriegen!’

Karl Anders riep iets terug, maar het gerommel van de afvoeropening slokte zijn woorden op.

‘Wat zeg je?’

‘Ik heb haar niet bedrogen!’ riep Karl Anders door het lawaai.

‘O nee? Jij lag met zijn moeder in bed toen Kristoffer Veronika stak met een mes. Wat denk je dat er gebeurd zou zijn als Janne thuis was geweest in plaats van in jouw bed toen Veronika die avond kwam? Zou ze Veronika dan gedood hebben? Waarschijnlijk niet, maar het is onzin om zo te denken. Je verdiepen in hypothetische probleemstellingen is een verspilling van de tijd.’

‘Er zou niets gebeurd zijn als jij het anders had aangepakt! Dringt dat nou niet tot je door, Frenk? Je bent nog net zo erg als vroeger. Je vernielt alles wat je tegenkomt, je stampt in het rond op je enorme poten en walst andermans zaken plat, je bespiedt, je bespioneert en je wroet in privézaken van anderen. Nu heb je mijn leven verwoest! Ik wil niets meer met je te maken hebben!’

Er gebeurde iets in het bassin. Er klonk een knal, gevolgd door een enorm en langdurig geslurp, dat echode in de berghal, en het vieze water liep weg. Karl Anders klauterde omhoog en liet de deksel op zijn plek vallen.

‘Weet je dat mensen gefascineerd zijn door het riool, Frenk? Mensen zijn er dol op om door de stront te waden. We organiseren rondleidingen en noemen het rioolsafari. Er zijn grote groepen mensen die door de drek willen lopen die door de buizen onder Bankplassen klotst. Bedrijven organiseren bedrijfsuitjes naar deze installatie. Degenen die het meest geïnteresseerd zijn, zijn de dames. Ik hou lezingen voor jonge, nette meiden over de ingenieurskunst achter de waterafvoer. Ze zitten geduldig te luisteren totdat ik klaar ben, want ze willen zoveel vragen stellen over poep. Het zijn net kinderen die op de kleuterschool doktertje spelen. Ze grinniken en verkneukelen zich erover dat ze op een plek zijn waar het is toegestaan om vieze woorden te zeggen die anders verboden zijn. Die avonden zijn de droom van iedere man, Frenk. Er bestaat geen betere versiermarkt. De meisjes gieren het uit wanneer ik vertel dat ik deze wetsuit aantrek en tot mijn schouders in de stront rondloop, alleen omdat een of andere onnadenkende stomme trut tampons door de wc heeft gespoeld. Ze zijn er dol op om dat te horen. Ze vertellen hun eigen zondige geheimpjes, maar het allerliefst willen ze de poep met hun eigen ogen zien. Is het niet fascinerend hoe het mooie zich altijd voelt aangetrokken tot het lelijke?’

Karl Anders draaide zich plotseling om, liep op Frølich af en ging voor hem staan. Hun gezichten waren vlak bij elkaar. ‘Maar jij bent hier niet in geïnteresseerd. Vertel waarvoor je bent gekomen!’

‘Ik heb thuis een bierblikje op de schouw staan,’ zei Frølich. ‘Het is het blikje bier waaruit je dronk toen je bij mij op bezoek was. Weet je dat nog?’

Karl Anders antwoordde niet, maar liep bij hem vandaan. Frølich ging achter hem aan. Ze kwamen bij de opening naar de hal met het stille water.

‘Je vertelde dat Janne bij jou was toen Veronika werd vermoord. Ik vroeg het haar, maar ze loog. Janne heeft je laten vallen, Karl Anders. Ze loog om zichzelf en haar zoon een alibi te geven. Daarom werd je gearresteerd!’

‘Wat heeft het bierblikje ermee te maken?’

Karl Anders liep naar de muur.

‘Ik heb het bewaard. Het zit zo dat Veronika een buurman had die bezeten van haar was. Je weet over wie ik het heb, want jij hebt ons een tip over die vent gegeven. Die kerel maakte in het geheim foto’s van Veronika. Hij bespiedde haar en volgde haar overal. Op de dag dat jij werd vrijgesproken door de rechter-commissaris, werd hij vermoord.’

Het licht ging uit.

Alles was aardedonker. Frølich bleef staan en knipperde met zijn ogen om de lichtreflex van zijn netvlies te verdrijven.

Langzaam wenden zijn ogen aan de duisternis.

Frølich liep op de tast naar de balustrade. ‘Waar ben je?’ riep hij.

‘Hier.’

Frølich keek om zich heen. Hij zag niets. De stem van de ander kon net zo goed uit de lucht komen als achter hem vandaan.

‘Waar?’

De holle lach van Karl Anders klonk van een niet nader te bepalen plek. ‘Ja, ik ben op de hoogte van die vieze buurman. Hij nam foto’s van Veronika en mij wanneer we samen in bed lagen. Stel je eens voor, met die vrouw zou ik gaan trouwen! Ze wist ervan, Frenk. Ze liet zich in alle openheid neuken en ze wist dat die stakker zich achter zijn eigen raam zat af te trekken terwijl wij bezig waren. Vermoedelijk wond het haar op. Maar zei ze er iets over tegen mij? Nee joh...’ Karl Anders veranderde zijn stem: ‘Zullen we het licht aandoen, Karl Anders? Nu ik erover nadenk, doet die kerel me aan jou denken. Hij moest binnendringen op ons terrein, het privéterrein van Veronika en mij, en zij liet het toe. Maar je hebt je vraag nog niet gesteld. Ga door.’

Frølich bewoog zich op de tast in de richting van de stem. ‘Doe het licht aan,’ zei hij.

‘Dat kan ik niet. Alles hierbinnen wordt automatisch geregeld.’

‘Ik geloof je niet.’

Frølich liep verder met zijn hand op de balustrade.

‘Nou, ga door. Wat is er met die gladjanus die is vermoord?’

‘De man die deze buurman vermoordde, liet dna achter. En op het halflege blikje bier zit jouw dna, Karl Anders.’

Het lawaai was merkbaar afgenomen, maar het hielp niet.

Hij had geen idee waar hij was.

Frølich liep op de tast langs de balustrade terwijl hij praatte. ‘Je wist wie Almeli was, je wist waar hij woonde, je dacht dat hij Veronika had vermoord, en misschien wilde je wraak nemen. Misschien zocht je de man alleen op om de foto’s die hij van jou en haar had genomen, weg te halen. Misschien ging er iets mis, ik weet het niet. Je ging mee naar de kelder en vermoordde Almeli daar. Daarna ging je naar zijn appartement om zijn computer en fototoestel mee te nemen. Het bierblikje is hier het bewijs van, maar ik ben bereid om dat bewijs weg te gooien. Ik vraag je om jezelf aan te geven.’

Het was nu zo stil dat het gelach van Karl Anders tussen de rotsen in het donker galmde. ‘Je bent verdomme nog dommer dan ik dacht!’ riep hij. ‘Denk je dat? Dat ik die gladjanus heb vermoord? Je bent nog stommer dan een gans. Ja, misschien had ik het wel gewild, maar ik zou nooit tot zoiets in staat zijn! En dat weet jij ook als je wakker wordt en nadenkt.’

Frølichs ogen begonnen aan het donker te wennen. Hij zag de contouren van een gestalte die zo’n zes meter bij hem vandaan stond. Hij zei: ‘Ik zie je.’

Plotseling werd hij verblind door een felle lichtstraal. Hij sloot zijn ogen. Het licht verdween. Hij hoorde voetstappen wegrennen en moest de reflex van het licht uit zijn ogen knipperen. Nu zag hij niets.

‘Waarom deed je dat?’

‘Omdat ik daar zin in had.’

Frølich had geen idee waar de stem vandaan kwam. ‘Je moet niet vergeten dat ik weet waartoe je in staat bent, Karl Anders. Elke keer als ik je naam hoorde of naar oude klassenfoto’s keek, dacht ik aan die laatste nacht op Corsica. Ik heb mezelf jarenlang verweten dat het was gebeurd. Dat ik me ook heb teruggetrokken. Maar nu denk ik anders. Ik heb geleerd dat het niet mogelijk is om de tijd terug te draaien. Het is niet mogelijk om dingen namens anderen te doen. Jij ging er die nacht vandoor. Het was mijn fout dat ik met je mee ging. Mijn keuze. Dat is het stomste wat ik ooit heb gedaan, want ik heb dat meisje niet aangeraakt. Het heeft verdomme twintig jaar geduurd voordat ik besefte dat het niet míjn schuld was wat jij met haar hebt gedaan. Daarom laat ik het aan jou over wat er met dat bierblikje gaat gebeuren. Als jij met zoiets kunt leven, is dat aan jou.’

‘Waar heb je het over?’

‘Je weet heel goed waar ik het over heb!’

De ogen van Frølich begonnen weer aan het donker te wennen.

De gestalte waarvan hij de contouren kon zien, liep verder weg. Hij ging achter hem aan.

Karl Anders stopte.

Frølich stopte. De lichtstraal verblindde hem opnieuw. Hij sloot zijn ogen, probeerde ze met beide handen af te schermen, maar hij zag alleen lichtflitsen achter zijn oogleden.

‘Je praat alsof je weet wat er tussen haar en mij is gebeurd,’ lachte Karl Anders. ‘Wat weet jij daarvan? Ze vond het lekker, Frenk, ze genoot van elke seconde. Ik ben vorig jaar teruggegaan. Ik vroeg me af of ze me nog zou herkennen. Ik kwam haar tegen. Ze werkt nog in hetzelfde café. Ze was nog net zo knap als toen. Ze is getrouwd en heeft drie kinderen. Ze serveert hetzelfde eten en dezelfde koffie als twintig jaar geleden. Die man van haar zit met zijn dikke buik aan een tafel Lottoformulieren in te vullen. Ze leidt een saai leven op een saaie plek. En weet je? Ze praatte over die nacht alsof het kerstavond was in dat schijtsaaie leven van haar. Ik was de lange, blonde jongen van wie ze jarenlang had gedroomd, en die na jaren weer bij haar terugkwam. Het enige wat ze vorig jaar zomer in haar hoofd had, was met mij in bed te duiken, en nu sta jij hier te grienen en te beweren dat ik jou iets heb aangedaan! Je hebt geen idee waar je het over hebt! Je bent een slechte verliezer. Je was al een nul toen ik je voor het eerst ontmoette!’

‘Je onderbrak me,’ zei Frølich stug. Hij zag de ander bewegen en stoppen. ‘Ik ben klaar met Corsica. Ik kwam hier om te praten over Sivert Almeli. Dus wat zeg je ervan?’

Een lichtstraal verblindde hem opnieuw. Twee korte seconden, maar het verblindde hem.

‘Ik zeg: ga liggen, Frenk!’

Frølich hoorde het geluid van voetstappen, maar hij bleef staan tot zijn ogen weer aan het donker waren gewend.

Karl Anders was er niet.

Hij liep op de tast door het aardedonker zonder een idee te hebben van waar hij was.

Toen voelde hij plotseling hoe koud het was in de berg. Het was ijskoud. Hij klappertandde.

Op dat moment kreeg hij een stoot in zijn rug en viel om. Hij weerde zich af met zijn handen, maar het hielp niet. Zijn handen troffen eerst het metaal. Hij kon zijn hoofd niet beschermen. Er klonk een klap bij zijn slapen en hij was een paar seconden van de wereld. Toen hij weer bijkwam, was hij doorweekt door de inhoud van het riool. Hij stond op, maar de vloer glipte weg. Hij zonk. Het enige wat hij kon denken was dat hij poep aan zijn handen, poep in zijn haar had. Hij gaf over. Zijn maaginhoud kwam in een golf naar buiten. De inhoud plonsde in het riool. Hij voelde metaal. Greep het vast en trok zich op. Het was een rand. Vaste grond. Hij kroop naar voren. Kwam op zijn knieën, schudde duizelig zijn hoofd en probeerde op te staan. Op dat moment voelde hij dat iemand hem in de wurggreep nam en hem in het riool probeerde te drukken.

‘Je mag zelf kiezen,’ siste de stem in zijn oor, ‘je kunt op vijftig meter diepte de Oslofjord in worden gespoeld of je mag als mest door een stuk grond op Toten worden geploegd. Nu kiezen!’

De paniek concentreerde de adrenaline in zijn lichaam. Hij drukte zich omhoog. Wankelde, opende zijn ogen en zag een schaduw die met een stang zwaaide. Hij dook omlaag, maar was niet snel genoeg. Het voelde alsof er op hem werd geschoten. Hij viel om als een zak. De smurrie stroomde over zijn hele lichaam. De pijn verlamde elke spier, maar hield zijn hersenen op gang. Frølich mobiliseerde alle krachten die hij in zich had en rolde zich op zijn zij, trok zijn benen onder zich op en kwam omhoog uit de nattigheid.

‘Doet het je goed als ik je vertel dat ik die klootzak heb vermoord?’ riep Karl Anders. ‘Ik heb het gedaan! Die sukkel met de comb-over was in haar appartement.’

Frølich probeerde het vocht uit zijn ogen te knipperen.

‘De gladjanus en ik stonden naar de smeris te kijken die door haar ondergoed ging, zoals hij tijden lang naar Veronika had staan kijken. Het gaf me een kick, Frenk, dat niemand mij kon tegenhouden. Ik sneed de keel van die slijmbal door terwijl jij druk in de weer was als de smeris die je altijd al bent geweest.’

Zijn ogen waren vrij. Hij bleef knipperen. In een glimp zag hij een schaduw die als een tijger op hem af sprong. Frølich viel op zijn rug, terug het riool in. De vingers die om zijn keel klemden, waren pezig en hard als touw. Hij moest lucht hebben. Hij duwde zijn hoofd omhoog, maar werd weer omlaag geduwd.

Frølichs handen waren vrij. Hij betastte het gezicht van de ander. Hij voelde diens ogen, strekte zijn wijsvingers uit en boorde ze met alle kracht naar binnen. De greep om zijn hals verslapte. Frølich stond op en haalde adem.

Karl Anders stond op handen en voeten en schreeuwde het uit. Hij was maar een schaduw, maar het was voldoende. Frølich balde zijn beide handen tot een kogel, en draaide in het rond als een discuswerper. Negentig kilo vlees raakte zijn doel. Karl Anders viel opzij. Frølich tastte met zijn handen, voelde de ijzeren stang en tilde die boven zijn hoofd. Hij sloeg. Hield de stang weer omhoog. Sloeg. Hij schreeuwde elke keer wanneer de stang zijn doel raakte. Hij sloeg twintig jaar zelfverachting van zich af. Hij dacht niet na. Hij bleef gewoon doorgaan totdat het magere lichaam onder hem niet meer bewoog.

 

De vrouw in plastic
titlepage.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_000.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_001.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_002.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_003.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_004.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_005.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_006.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_007.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_008.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_009.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_010.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_011.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_012.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_013.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_014.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_015.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_016.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_017.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_018.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_019.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_020.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_021.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_022.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_023.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_024.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_025.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_026.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_027.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_028.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_029.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_030.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_031.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_032.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_033.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_034.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_035.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_036.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_037.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_038.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_039.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_040.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_041.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_042.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_043.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_044.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_045.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_046.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_047.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_048.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_049.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_050.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_051.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_052.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_053.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_054.xhtml