18
Gunnarstranda voelde de irritatie knagen toen hij stond te wachten op de bus. Hij pakte zijn mobiele telefoon en belde de gemeente Oslo. De secretaresse van de personeelsadministratie klonk bijdehand. Het gerucht over de vrijspraak van Karl Anders Fransgård had het gemeentelijk secretariaat al bereikt. Ze wilde niets zeggen.
‘Maar u kunt toch wel vertellen wanneer hij bij u in dienst is getreden? Niet dus. Waar werkte hij eerst?’
Met tegenzin ging de vrouw naar het archief. Ze nam er de tijd voor. Drie minuten. Het elektronische bord bij de halte waarschuwde dat de bus in aantocht was. Een stem praatte in zijn oor. Karl Anders Fransgård had eerst bij het Water- en Energiebedrijf gewerkt. Gunnarstranda bedankte de vrouw en verbrak de verbinding.
Het elektronische busbord was ondertussen uitgegaan, en hij besloot de wachttijd nuttig te besteden. Hij belde het Water- en Energiebedrijf.
Drie kwartier later plofte hij neer in de leunstoel voor de boekenkast in zijn woonkamer. Hij bleef maar een paar seconden zitten en stond toen weer op om ook het andere raam te openen. Daarna genoot hij een tijdje van de koele lucht die door de kamer trok. De trompetsolo op de muziekinstallatie was rustgevend en paste goed bij de warmte en zijn stemming. ‘Naar wie luisteren we?’ vroeg hij.
‘Paolo Conte.’
Tove zat voorovergebogen op de bank. Tussen duim en wijsvinger hield ze een draad. Aan het einde daarvan pendelde een schroef. ‘Italiaanse jazz,’ zei ze, ‘heerlijk om naar te luisteren.’
Gunnarstranda’s ogen bleven hangen bij de lamp aan het plafond. Ze had gelijk. De muziek harmonieerde met het zachte gerammel van de raamgrendels en de tocht door het geopende raam. Hij sloot zijn ogen en voelde de stress langzaam wegtrekken. Een geluid van metaal tegen glas deed hem zijn ogen weer openen.
Tove speelde nog steeds met de schroef aan de draad.
‘Wat doe je?’
Ze reikte hem de draad aan.
‘Het is een pendel,’ zei ze. ‘Hou maar vast.’
Hij ging rechtop zitten, pakte de draad aan en hield hem vast.
‘Stel een vraag.’
Hij zuchtte diep en legde de draad op tafel.
‘Nee, nee’ zei Tove hoofdschuddend. ‘Het is niet toegestaan om je terug te trekken!’
Met tegenzin pakte hij de draad weer op. Hij hield hem tussen wijs- en middelvinger en zwaaide de schroef heen en weer. ‘Jij wilt dat ik een vraag stel aan een schroef?’
‘We hebben het hier over een energieveld tussen jouw inzichten en dat wat nog steeds deel van jou uitmaakt, maar waar je je niet van bewust bent.’
‘Dan geef ik de voorkeur aan een whisky met ijs. De beste brug tussen het verstand en het irrationele wordt gelegd met een goede borrel.’
Ze stond op.
‘Blijf zitten,’ zei hij. ‘We zijn moderne mensen en ik voldoe met plezier aan de hedendaagse rolverwachtingen. Ik schenk ons iets in.’
‘Je bent misschien wel modern, maar niet vlug genoeg,’ lachte ze en ze liep naar de grote hutkoffer, opende hem en keek naar de flessenverzameling. ‘Talisker?’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Een blend.’
‘Chivas?’
Hij knikte.
Ze verdween met de fles naar de keuken. Met gesloten ogen volgde hij het geluidsbeeld. De koelkast die werd geopend en het plastic bakje met ijsblokjes waarmee ze tegen de rand van de gootsteen tikte.
Hij opende zijn ogen en pakte het glas aan. Ze proostten. Tove slikte en zei: ‘Waarom moet je altijd alles wat je niet met je eigen waarnemingsvermogen kunt beheersen als onzin van de hand wijzen? Je weet toch dat sommige dieren geluiden kunnen horen die het menselijk oor niet kan waarnemen? Er zijn dus geluiden die jij niet hoort, waarom zouden er dan geen dingen bestaan die jij niet ziet? Waarom denk jij dat je zo perfect bent dat je in staat bent alles in deze wereld waar te nemen? Begrijp je dan niet dat als je alles wat niet waarneembaar is, afwijst, dat je dat doet op een buitenzintuiglijke grondslag? Jouw redenering dat er niets anders in de wereld is dan de dingen die je kunt zien of op een andere manier kunt waarnemen, is niet meer of minder dan een circulaire argumentatie.’
Hij moest glimlachen om haar enthousiasme en wachtte op de conclusie.
‘Degene die beweert dat er geen waarheden zijn, gebruikt de waarheid als argument.’
‘Amen,’ zei hij en hij nam een slok.
Tove pakte de tarotkaarten uit de boekenkast. Ze hield ze voor hem op en zei: ‘De kaarten op zichzelf beweren niets.’
‘Ik heb het je al honderd keer gezegd. Ik wil niet dat je me de toekomst voorspelt,’ brak Gunnarstranda haar af.
‘De kaarten op zichzelf beweren niets,’ herhaalde ze onaangedaan. ‘De kaarten zijn symbolen die iemand bewustmaken van de mogelijkheden. Ze kunnen je alternatieven bieden, een deel zijn van het bewustwordingsproces.’
Hij moest weer glimlachen om haar woordkeuze. Tove was in veel dingen dubbel. Op veel gebieden deelde ze zijn scepsis, maar ze hield ook vast aan het irrationele en had een diepe fascinatie voor alles wat met parapsychologie te maken had.
Ze zei: ‘Jij bent altijd degene die de keuzes maakt. Ik schud de kaarten, maar jij coupeert. Ik leg de kaarten op tafel. Jij kiest welke kaarten gelezen worden. Wat stuurt jouw wil? Wat zorgt ervoor dat jij juist die kaarten kiest? We weten het niet. Op zich speelt het geen enkele rol welke kaarten je kiest voordat ze op de tafel worden gelegd en worden gelezen. Als de kaarten omgedraaid op tafel liggen, kan ik ze lezen, maar mijn vertolking krijgt pas zin als jij een bepaalde intentie hebt met wat je doet. Daarom wil ik dat je aan iets denkt wat onopgelost is als je de kaarten kiest. Stel jezelf een vraag, breng een soort dissonantie in de situatie aan.’
‘Alsjeblieft,’ zei hij en hij gaapte. ‘Het is een lange dag geweest.’
Tove dacht even na voordat ze een besluit nam. ‘Oké,’ zei ze, ‘als je de kaarten niet wilt, dan moet je de pendel proberen. Stel een vraag en krijg het antwoord van de pendel.’
Hij pakte de draad met de schroef. ‘Jij wilt dus beweren dat deze schroef iets weet van mij en van mijn leven?’
Ze schudde haar hoofd. ‘Als je de pendel een vraag stelt die buiten het veld ligt van wat je zelf beheerst, zal hij geen antwoord geven. Het is geen magie en geen hocus pocus. De kaarten en de pendel zijn alleen maar gereedschappen voor je eigen bewustzijn.’
Gunnarstranda voelde de uitputting langzaam over zich neerdalen en knikte gelaten. Hij wist niet goed waar hij moest beginnen, maar probeerde: ‘Weet je. Vandaag had ik een zaak voor de rechter-commissaris, een voorgeleiding. We wilden te vlug en we moesten de verdachte laten gaan. Wat doe ik in deze situatie? Denk je dat de schroef mij antwoord kan geven?’
‘Dat denk ik niet, en dat weet jij heel goed.’
‘Maar hij kan antwoord geven op vragen?’
‘Dat hangt ervan af of jij echt geïnteresseerd bent.’
‘Als ik niet geïnteresseerd was, had ik het niet gevraagd.’
‘Oké,’ glimlachte Tove. ‘Eerst moet je je persoonlijke pendelcode vaststellen; hoe beweegt de pendel als het antwoord ja is en hoe als het antwoord nee is. Vraag bijvoorbeeld of het nu dag is. Het antwoord dat je krijgt is ja. Vraag daarna of het nu nacht is. De beweging die de pendel dan maakt, betekent nee. Als de pendel het antwoord niet weet, zal hij ronddraaien. Begin maar,’ moedigde ze hem aan. Ze stond op. ‘Des te eerder ben je ervan af.’
Ze liep naar de keuken, bleef in de deuropening nog even staan en keek hem glimlachend aan. ‘Ik heb garnalen gekocht, verse, aan de kade.’
Gunnarstranda dronk zijn glas leeg met de draad en de schroef in zijn hand. Dit is waanzin, dacht hij en hij hield de pendel in de lucht. Voor de gein stelde hij een vraag: ‘Ben ik een idioot?’ De pendel zwaaide heen en weer. Hij liet de draad los. De schroef viel op de tafel.
Gunnarstranda bleef naar de schroef zitten kijken. Ten slotte liep hij naar de keuken om een handje te helpen.
Tove legde de garnalen op een schaal. Zelf sneed hij eerst een citroen, en daarna het brood.
‘Witte wijn of bier?’
‘Allebei,’ zei hij en hij ging zitten. ‘Wat die schroef er ook maar van mag vinden.’