6
Hij luisterde naar de cadans van de trein over de rails. Hij zat in een ouderwetse coupé met gordijntjes voor de ramen. Toen hij naar buiten keek, zag hij het groene landschap, een golfbaan, onderbroken door rijen loofbomen. Achter het groen glinsterde de blauwe zee en aan de horizon ging het blauw geleidelijk over in de lichtere lucht. Hij stond op en leunde uit het raampje naar buiten. De wind streek langs zijn gezicht. De locomotief floot. Het was een zwarte stoomlocomotief, uit de schoorsteen kwam een dikke, grijze wolk van damp en rook. De locomotief floot nog een keer, nu met een lichtere toon. Gunnarstranda draaide zijn hoofd naar de zon en sloot zijn ogen. Opnieuw klonk het geluid van een fluit, maar deze keer was het niet de trein. De locomotief speelde een vreemde mechanische versie van Mozarts veertigste symfonie. Tegelijk porde iemand hem in zijn zij. Op dat moment begreep hij dat hij niet in de trein zat maar in bed lag. Het geluid kwam van zijn eigen mobiele telefoon, en de hand die hem wakker schudde was van Tove.
‘Je telefoon,’ fluisterde ze.
Hij opende zijn ogen. ‘Laat maar gaan, ik bel wel terug.’
Moeizaam kwam hij overeind.
Eindelijk zweeg de telefoon.
Het blauwgrijze licht in de slaapkamer betekende dat het nog vroeg was, heel vroeg, nog voordat de zon echt was opgekomen. Hij keek op zijn horloge. Tien voor vier.
‘Je weet alleen niet wie het was,’ zei Tove.
Gunnarstranda gaapte. ‘Jawel. Ik weet wie het was.’
De telefoon piepte toen er een sms-bericht binnenkwam.
‘Adam moet het paradijs verlaten,’ zuchtte hij. ‘Slaap maar lekker verder. Of...’ voegde hij er een paar tellen later aan toe. ‘Eigenlijk moeten we hier even over praten.’
‘Waarover?’
Ze zat rechtop in bed, naakt. Haar haren in de war. Ze knipperde met haar ogen. Haar aanblik maakte hem de zin van het bestaan weer duidelijk.
‘Of je de vakantie hier alleen wilt voortzetten of dat je liever iets anders gaat doen.’
‘Alleen? Ben je gek geworden?’
Hij knikte naar zijn mobiele telefoon op het nachtkastje. ‘Ik moet aan het werk.’
‘Hoe weet je dat?’
‘Als ik nee zeg, wordt het een bevel.’
Ze keken elkaar een hele tijd aan. Ten slotte zette ze haar voeten op de vloer. ‘We hebben toch twee prachtige weken gehad,’ zei ze. ‘Zin in koffie?’
Hij knikte en pakte de telefoon.