30
Frank Frølich knipperde het zweet uit zijn ogen, liet zijn verrekijker zakken en stelde de afstand tussen de lenzen beter in. Hij hield de verrekijker weer voor zijn ogen, stelde hem scherp.
Het huisje was grijsblauw, de verandadeuren zwart. De gestalte lag op een plaid, spiernaakt. Afgezien van de piratenbandana. Het was Andreas.
Was dit een anticlimax? Was Andreas naar het huisje gereden om in de zon te gaan liggen?
Nee. Frølich voelde het branden in zijn buik. De gedachten stapelden zich op. Verdenkingen, ongeduld.
De secondewijzer ging langzaam door de bocht. De minutenwijzer sloeg als een hamer toen die eindelijk bewoog. Hij verloor vocht. De kleren plakten aan zijn lichaam. Er verstreek bijna een uur. Het was een lang uur. Het suisde in zijn hoofd.
Toen gebeurde er iets. Er kwam een persoon de veranda op lopen.
Frølich greep snel zijn verrekijker. Deze jongen was ook poedelnaakt, zongebruind en gespierd, hij had zelfs een bruine kont. Maar wie was het?
Frølich drukte de verrekijker tegen zijn ogen. De gestalte verdween achter de bladeren, kwam weer tevoorschijn. Hij ging op zijn hurken zitten. Twee naakte mannen op de veranda. Andreas knikte en knikte. Van de andere man kon Frølich alleen de rug zien. Draai je toch om, man. Draai je om!
De zongebruinde jongen stond op, stak een sigaret op, blies rook uit en peuterde iets van zijn onderlip. Eindelijk, nu draaide hij zich om.
Yes!
Het was zijn broer, Mattis.
Frølich kon gewoon horen hoe de puzzelstukjes op hun plek vielen.
Hij kon niet langer wachten en liep op een drafje terug naar de auto. Pakte de strips en de handboeien, terwijl hij naar adem hapte.
Zijn hart bonsde. Het klopte in zijn oren. Hij bleef staan hannesen. Nee. Dit is anders. Je weet niets!
Hij kon niets anders horen dan zijn eigen hart. Zijn hart en de insecten. Hij veegde het zweet van zijn voorhoofd. Hij hyperventileerde. Vermande zich. Rechtte zijn rug. Keek om zich heen. Zulke insecten leven niet in Noorwegen. Maar het geluid was er wel. Het gezang van de krekels en het harde geklop van zijn eigen hart. Hij hield zijn handen voor zijn oren. Ik ben hier, op een steile heuvel in Vestfold!
Hij zag een hommel, die over de motorkap van de auto kroop. Hij concentreerde zich om te horen hoe de hommel bewoog.
Uiteindelijk verstomde het suizende geluid.
Pas toen maakte hij zich los. Hij rende terug over de heuvel, naar de plek waar zijn rugzak en zijn verrekijker lagen. Hij pakte de verrekijker. Mattis was nu alleen. Hij lag op zijn rug op het luchtmatras te zonnebaden. Hij las een stripblad. Hij hield het blad omhoog zodat het schaduw bood.
Frølich hyperventileerde nog steeds. Hij probeerde na te denken. Mattis alleen. Eerst was Andreas alleen geweest.
Zijn ergste veronderstellingen mochten niet waar zijn, maar dat zou wel kunnen.
Hij greep de Maglite-zaklamp, de handboeien en de strips, en begon te lopen. Hij sprong in zijn zachte sportschoenen geluidloos van steen naar rots naar steen.
Zolang hij op de rotsen bleef, kon hij zich geluidloos voortbewegen.
De berg eindigde in een diepe kloof en nu was het huisje niet ver meer. Hij ging zitten en bewoog zijn lichaam naar voren terwijl hij naar het hek om de veranda verderop bleef kijken.
Uiteindelijk moest hij springen. Hij landde met zijn voeten naast elkaar op bladeren en verdorde takken.
Het kraakte. Hij bleef roerloos gehurkt staan. Hij hield zijn adem in om te luisteren. Hij hoorde niets. Was hij ontdekt?
Hij haalde weer adem, met open mond.
Bewegingloos, met het zweet gutsend over zijn gezicht, wachtte hij totdat hij zeker wist dat alle normale geluiden klopten. Het geritsel van de bladeren, het golvende geluid van een vliegtuig ver in de lucht...
Hij liep verder en concentreerde zich om zijn voeten goed op de stenen te zetten.
Het huisje dook op tussen de bomen. Een smalle houten woning van twee verdiepingen, een klein grondoppervlak, in een bergkloof gedrukt. Voor het huisje had iemand een poging gedaan een gazon aan te leggen. Aan de rand daarvan groeide een half verdorde struik met bladeren. Frølich ging tussen de dunne takken op zijn hurken zitten, afgeschermd door de struik.
De laatste tien meter was er geen dekking. De espenbladeren ritselden toen er een windvlaag over de berg kwam. Hij hoorde Mattis een bladzijde in het stripblad omslaan.
Twee zwarte kunststofbuizen op de grond maakten duidelijk dat er een voorziening was aangelegd om ’s zomers over water te beschikken.
Twee ingangen. De ene door een brede deur recht voor hem. De andere ingang op de verdieping erboven, via de veranda waar Mattis zich bevond.
Welke route moest hij nemen?
Hoe?
Toen hoorde hij stemmen. Hij luisterde. Ze kwamen van binnen. Nee. Het was maar één stem. Het volume ervan nam toe, maar werd toen abrupt afgebroken.
Hij keek naar het huisje. Geblindeerde ramen en een grijsblauwe muur. Het landschap, de bomen en de hemel spiegelden zich in de ramen.
Geluidloos kwam hij overeind. Hij zette een voet op het gras, daarna nog een. Als iemand uit het raam zou kijken, zou hij ontdekt worden. Nog zes meter. Vier meter. Drie meter. Toen ontdekte hij dat de gordijnen voor het raam dicht waren. Hij rende naar de muur van het huisje en drukte zijn oor tegen het hout. Hij luisterde. Hij hoorde gehuil. In een flits was hij er weer. Hij had dezelfde bloedsmaak in zijn mond als twintig jaar geleden. Hij voelde dezelfde paniek. Hij kon niet meer.
Zijn lichaam ging over op de automatische piloot. Hij rende over het gras, zag de trap naar de veranda en forceerde die in drie stappen.
Mattis Langeland hoorde de voetstappen en ging beduusd rechtop zitten.
Het volgende moment had Frølich hem te pakken. Hij greep hem bij zijn arm. Rolde hem over op zijn buik. Zette een knie in zijn rug. Een arm onder zijn keel. Kantelde hem achterover. Mattis schreeuwde. Frølich maakte zijn handen vast met de strips en had eindelijk in de gaten wat de man schreeuwde: ‘Andreas! Andreas!’
Frølich draaide zich om naar de glazen deuren in het huisje. Er was niemand te zien. Hij draaide zich weer om naar Mattis die naar de trap rende, met zijn handen op zijn rug. Frølich zette zijn voet naar voren en het naakte lichaam klapte tegen de planken.
Hij greep een enkel vast en sleepte de schreeuwende gestalte terug. Maakte de enkel met de handboeien vast aan het hek van de veranda. Het hek was niet stevig, maar het zou wel houden.
Ten slotte hield Mattis zijn mond. Ze keken elkaar aan. Mattis ademde zwaar en ging op zijn knieën zitten. Frølich keerde hem de rug toe en liep langzaam naar de glazen deur.
Hij opende de deur. Binnen was het helemaal stil. Hij stond in de deuropening te luisteren. Nog steeds stil.
De woonkamer leek wel een lege feestzaal. Lege pakjes sigaretten en lege bierflesjes op een tafel. Een trap leidde naar de begane grond.
Iselin Gravs stem in zijn hoofd: Ik denk niet dat ze dood is.
Frølich wierp door het raam een blik naar buiten, naar de groene boom-kruinen.
Hij keek achterom over zijn schouder. Mattis Langeland trok niet meer aan het hek. Hun ogen ontmoetten elkaar opnieuw.
Frølich draaide zich om en ging naar binnen. Hij liep langzaam de trap af. Er was niemand te zien. Geen geluid te horen.
De trap kwam uit in een hoek. Hij had alleen de zaklamp om zich mee te verdedigen.
Op de overloop halverwege de trap stopte hij. Zijn hart. Hij hoorde het bonzen. Het werd hem mistig voor de ogen. Het suizende geluid van de krekels kwam terug. Hij knipperde met zijn ogen om beter te kunnen zien, wankelde en zei tegen zichzelf: ‘Er zijn hier geen sprinkhanen. Geen krekels. Ga door!’
Frølich trok zijn lichaam los van de muur. Hij haalde met open mond adem totdat zijn longen weer normaal werkten.
Hij zette een stap en moest de leuning vastpakken om niet van de trap te vallen. Hij liep helemaal naar beneden. Niemand daar, niemand die op hem wachtte. Nu rook hij een zure stank. Braaksel. Zweet. Rotte lucht. Hij liep verder. Het rook hier naar slaapkamer.
Frølich liep verder. De lucht trilde. Er stonden twee deuren open. Een aan de linkerkant en een aan de rechterkant. De ene was van een kamer. De andere...
Plotseling werd er een raam ingeslagen. Op het gerinkel van glas volgde het geluid van rennende voetstappen over de rotsen. Andreas probeerde te ontsnappen, maar dat zou hem niet lukken. Frølich wilde erachteraan, maar op het moment dat hij zich omdraaide, ontdekte hij de spiegel. Hij stopte en stond stokstijf stil. Aan de wand in de slaapkamer hing een omvangrijke spiegel. De spiegel liet de details van de kamer zien. De lampen aan het plafond. Twee camera’s op statieven, het lichaam op het bed.
Frølich liet Andreas lopen. In plaats daarvan liep hij langzaam naar de openstaande deur en ging naar binnen.