28
Het was zes uur ’s ochtends toen Frølich zijn auto parkeerde voor het huizenblok in de Urtegata. Het was er relatief rustig. Een bezorger kwam aanlopen met een kar halfvol kranten achter zich aan. Hij hield stil en liep daarna snel een trappenhuis in. Het geluid van rennende voetstappen op de trappen was buiten te horen.
Frølich schonk een kop thee in uit de thermoskan in de rugzak. Die zat helemaal vol. Er zat een lunchpakket in, bestaande uit vier sneden brood en twee appels, een thermoskan met groene thee (koffie zou na twee uur funest voor zijn maag zijn), twee kleinere thermoskannen met koud water en ijsklontjes, twee lege flessen met een schroefdop, een verrekijker, fototoestel met zoom, Maglite zaklamp, zonnebrandcrème, zwembroek, handdoek, sandalen, iPod en oordopjes, en een extra korte broek.
De zon kwam op en de huizenblokken werden langzaam wakker. De mensen moesten aan het werk. Jonge heren met fietshelmen op en strakke pakken aan kwamen met dure fietsen uit de trappenhuizen lopen, om er daarna vandoor te racen. Jonge moeders met weinig tijd en met de wind door hun haren duwden moderne, sportieve kinderwagens voort. Auto’s wurmden zich uit de smalle parkeervakken en reden weg. Twee stratenmakers startten een compressor en begonnen zand in een gat in de bestrating samen te persen. Het klonk als een donderslag toen een vrachtwagen een lading straatstenen loste.
Het geluid van de compressor werd luider en daarna zachter.
Een paar jongetjes begonnen om de beurt een bal tegen een muur te schoppen. Frølich had als klein jongetje hetzelfde gedaan. Ze hadden het spel afvallertje genoemd, het ging erom dat je af was als je de bal niet raakte als het jouw beurt was.
Eindelijk zweeg de compressor. Het was alsof er vrede op aarde neerdaalde. Hij verwachtte bijna vogels te kunnen horen zingen. Dat gebeurde niet. Hij keek naar de klok. Het was tien uur.
Frølich begon stijf te worden en hij kreeg het warm. De zon brandde en zou snel de ochtendschaduw van de huizenblokken opeten. Het zou dan bijna niet meer uit te houden zijn in de auto.
Om halfelf zette hij het portier op een kier om frisse lucht binnen te krijgen; hij pakte zijn iPod en zette de muziek van John Mayall aan die hij had meegenomen. Blues from Laurel Canyon was bijna afgelopen toen Andreas Langeland naar buiten kwam. Vandaag weer gekleed in een zwarte skatebroek en met een piratenbandana om zijn hoofd. De witte singlet liet een zongebruinde huid en een kleurrijke tatoeage op zijn schouder zien.
Andreas stapte in een gele Minicooper die verderop in de straat stond geparkeerd. De Mini reed weg en Frølich startte zijn auto.
De Mini reed in de richting van Grønlandsleiret, Tøyenbekken en de Schweigaards gate. Frølich zette de kilometerteller op nul.
De rit begon in westelijke richting, de Drammensveien op, langs Sandvika, verder langs Asker.
In de richting van Lierskogen reed de Mini strak 120 kilometer per uur. Het werd lastig om hem te volgen en tegelijkertijd auto’s ertussen te laten. Frølich liet zich verder terugzakken. De gele auto nam de afrit naar Tranby en reed door de Lierbakkene. Dat kwam overeen met de lijst met waargenomen locaties. De jongen zou vermoedelijk langs de Drammensfjord in zuidelijke richting rijden. Frølich nam nog meer afstand. Hij was bijna in een vlak gebied aangekomen toen hij een gele vlek in zuidwestelijke richting door de koolakkers zag bewegen. Andreas Langeland was afgeslagen naar Røyken.
Hij passeerde de Mini zonder dat hij dat wilde. De gele vlo stond bij een Kiwi-winkel geparkeerd, en Frank zag hem op het laatste moment vanuit zijn ooghoeken toen hij erlangs reed. Hij maakte een U-bocht en reed terug. Het was moeilijk om een goede plek te vinden waar hij kon wachten. Hij maakte opnieuw een U-bocht en reed achteruit de oprit van een vrijstaand huis op. Hiervandaan kon hij de ingang van de winkel zien. Hij bespeurde activiteit in het huis achter hem. Schaduwen in het raam. De bewoners waren benieuwd wat hij aan het doen was. Frølich keek van de winkel naar de spiegel en weer terug. De voordeur van het huis ging open. Een magere, oude man strompelde voorzichtig de trap af en liep naar de auto. Frølich liet het raampje zakken.
‘Goedendag,’ groette de man en hij stak zijn hoofd bijna half door het raam. Grijs haar en grijze baardstoppels, restjes van het ei van zijn ontbijt op zijn onderlip.
‘Goedendag,’ zei Frølich.
De man wilde nog wat zeggen, maar nu ging de deur van de Kiwi-winkel open. Andreas kwam naar buiten met zijn handen vol draagtasjes.
Frølich draaide de sleutel om en de motor startte met een gebrul. Hij liet de oude man zijn legitimatie zien en hield een wijsvinger voor zijn mond. De Mini reed weg. Frølich zwaaide naar de oude kerel, die zijn hakken tegen elkaar sloeg en zijn vingers tegen zijn voorhoofd plaatste als een grenadier.
De weg was van een categorie waar automobilisten met behulp van flitspalen werden getemd. De gele auto reed vijftig kilometer per uur, versnelde naar zeventig en remde weer af naar vijftig voor de volgende flitspaal. Langeland kende de weg.
Ondanks het urenlange speurwerk voelde zijn baan op dit moment net als bouwen met lego; de blokjes pasten op elkaar. Frølich hoorde John Mayall & The Bluesbreakers op zijn iPod, A Hard Road. Hij nam wat meer afstand en was tot op dat moment blij met deze dag.
Plotseling was de Mini verdwenen. Hij reed over de top van een heuvel met een goed uitzicht op de weg. Geen gele auto. Hij reed de berm in en hield stil.
De Mini was afgeslagen, maar waar? Hij zette de muziek uit, draaide om en reed terug, helemaal naar het punt waar hij de auto voor het laatst had waargenomen. Hij draaide nog een keer om en reed langzaam terug, te langzaam, een trailer die volgeladen was met puin moest achter hem op de rem trappen en de chauffeur claxonneerde. Het liet Frølich koud. Bocht na bocht volgde. Hij voelde de agressie van de vrachtwagenchauffeur gewoon door de achterruit heen stralen. Het was belangrijk om het onaangename gevoel op afstand te houden. Hij zette de muziek aan en zocht naar afritten. Eindelijk een recht stuk. De chauffeur claxonneerde geïrriteerd toen de trailer hem inhaalde.
De afrit was bijna niet te zien. Hij ontdekte hem alleen doordat hij langzaam reed. Hij sloeg af, het grindpad op en kroop langzaam over de heuvel. De weg was slecht onderhouden en slingerde steil en smal omhoog. Als Andreas zou omdraaien en weer naar beneden zou rijden, zou hij hem vast en zeker ontdekken.
Nee. De auto glom geel tussen de stammen van de sparren door. De Mini stond achter een kleine rots geparkeerd.
Frølich reed erlangs, helemaal tot de weg op een open plek met grind uitliep. Hier lag een stapel oud hout. Er was geen schaduw voor de auto te vinden. Niks aan te doen. Hij stapte uit en wandelde als een toerist over de rotsen, in de richting van een kleine uitstekende rotspunt een paar honderd meter hogerop. Die moest een goed uitzicht bieden.
Toen hij daar aankwam, was hij kletsnat van het zweet. Een rots waar hij tegenaan kon leunen. De plek was perfect. Hij kon de gele kleur van de Mini nog net achter een groep bomen zien. De Oslofjord lichtte ver beneden in de diepte donkerblauw op. Tegen de heuvel, een paar honderd meter naar het noorden, zweefden drie dakplaten van huisjes als enorme vogels met uitgeslagen vleugels. Er was een grote afstand tussen de huisjes. Frølich pakte de verrekijker uit de rugzak en onderzocht het gebied tot in detail.
Het was ongelooflijk heet. Hij liet de verrekijker zakken en smeerde zonnebrandcrème op plekken die dat nodig hadden. Hij hield de verre-kijker weer voor zijn ogen. Een vlieg was zich gaan interesseren voor zijn rechterwenkbrauw. Hij sloeg hem voor de zoveelste keer weg. Een stel kauwen zat in een van de bomen met elkaar te kletsen. Hun geluiden hielden het midden tussen het gelach van een ekster en het gekrijs van een hese kraai. Er vloog een dikke hommel van bloem naar bloem op de rozenbottelstruiken waarvan de met doornen beklede takken uit kleine rotsspleten staken. De zon was genadeloos. Die brandde op zijn onderrug en in zijn nek. Er kropen een paar zwarte mieren over zijn voet. Hij versperde waarschijnlijk hun pad. Een ervan klom langs zijn been omhoog en begon te bijten. Hij liet zijn verrekijker zakken en knipte de mier met zijn vingers weg. De combinatie van zonnebrandcrème en zweet maakte zijn huid nat en plakkerig. Zijn hersenen hadden het kookpunt bereikt. Hij pakte een thermoskan met ijswater en dronk zijn dorst weg, en goot daarna de rest van het water over zijn nek en hoofd. Heerlijk.
Frølich tilde de verrekijker op en plaatste hem weer voor zijn ogen. Door een beweging ontdekte hij de plek. Het huisje lag diep in een bergkloof, goed verstopt. Door de bladeren van de boomkruinen kon je vaag een veranda zien. Daar, bijna onzichtbaar voor het blote oog, was iemand bezig zich op zijn buik te draaien.