10

Het was al na elf uur ’s avonds toen de deuren van de metro opengingen. Frølich stapte uit. Medepassagiers haalden hem in, gehaast op weg, met hun blikken aan de grond gelijmd en heimwee in hun voeten. Door de koele trek van de avondlucht daalde de temperatuur tot onder de twintig graden. Eindelijk was het aangenaam om buiten te zijn.

Hij slenterde langzaam verder. Toen hij bij de Esso-benzinepomp de weg overstak, claxonneerde een auto. In een geparkeerde, zwarte Volvo zat iemand achter het stuur. Het portier ging open. Het was Karl Anders.

Frølichs vreugde om het weerzien werd getemperd toen hij zag in welke toestand zijn vriend verkeerde: een versufte blik en een halfopen mond met slijm in zijn mondhoeken. Karl Anders was ladderzat en hard op weg de dingen voor zichzelf heel moeilijk te maken.

‘Ik heb op je telefoontje gewacht,’ zei Frølich afgemeten.

‘Heb je tijd om te praten?’

‘Zolang je je auto laat staan.’

Ze liepen naast elkaar door de Havreveien zonder een woord te zeggen. Ook in de lift naar boven spraken ze niet. Karl Anders vermeed oogcontact. Zijn adem rook zoet, doordrenkt van bier en sterkedrank.

De lift kwam tot stilstand. Frølich hield de liftdeur voor zijn vriend open, pakte zijn sleutels en draaide de deur van het slot.

Na een lange dag met een brandende zon op de gesloten ramen rook het erg bedompt in het appartement. Om te luchten opende hij de balkondeur. ‘Koffie?’ vroeg hij met zijn rug naar Karl Anders toe.

‘Heb je geen bier?’

Frank Frølich had altijd bier. Er stonden twee sixpacks in de koelkast. Lysholmer Ice; de blikjes stonden in het gelid en bewaakten de typisch Noorse bruine kaas, de onbetwiste heerser in de koelkast, zonder hofhouding of onderdanen.

Hij zette de blikjes bier en glazen op de tafel en plofte op de bank neer. ‘Ik heb je een aantal keren geprobeerd te bellen en een sms’je gestuurd of je me terug wilde bellen, maar ik hoorde niets. Je was ook niet op je werk.’

Karl Anders gaf geen antwoord. Er stonden tranen in zijn ogen.

‘Ze hadden geen idee waar je was, je collega’s.’

Karl Anders dronk van het bier en zette het blikje weer weg, nog steeds even zwijgzaam.

‘Ik wilde je vooral condoleren,’ zei Frølich, en hij bedacht dat het een akelig woord was, maar dat het goed was om het te zeggen. Het woord bracht hen tot de kern van waar dit bezoek om draaide.

Karl Anders keek naar de vloer. Toen hij weer opkeek, was het duidelijk dat hij vocht met zichzelf. ‘Frenk... klopt het dat jij Veronika hebt gearresteerd voor cocaïnebezit?’

‘Wie heeft dat gezegd?’

‘Veronika.’

Dan heeft ze dat dus aan haar verloofde opgebiecht. Frølich bleef een paar tellen zitten nadenken over hoe hij nu verder moest gaan. ‘Karl Anders,’ zei hij.

Die pakte zijn blikje bier weer op.

‘Ik werk in een team dat probeert uit te zoeken wat er met Veronika is gebeurd. Ik ben tegen iedereen in het team heel open geweest, dat moet ik wel zijn. Ze weten allemaal dat jij en ik vrienden zijn, en dat ik op jouw feest ben geweest. Ik ben daar eerlijk over omdat moord een voedingsbodem is voor wilde speculaties, bij iedereen.’

Karl Anders zei niets.

‘Noorwegen is een klein land in deze wereld,’ ging Frølich verder. ‘Als je op vakantie gaat naar Kos of Cyprus, is de kans groot dat je een buurman of een van zijn familieleden tegenkomt. Zo klein is de wereld, en zo klein is dit land. Veronika dook op in een zaak waaraan ik werkte. Ik had geen idee wie ze was toen we elkaar de eerste keer ontmoetten. Ik kon niet weten dat ze jou kende. Dat begreep ik pas toen ik haar op jouw feest zag. Ik schrok, maar ik moest discreet zijn.’

Karl Anders onderbrak hem plotseling: ‘En die drugs?’

Frølich bleef naar hem zitten kijken. Ten slotte zei hij: ‘Veronika kreeg een boete vanwege het in bezit hebben van cocaïne. Toen ze de boete had betaald, was de zaak uit de wereld. Hoe dan ook hoefde niemand anders dan Veronika van die zaak op de hoogte te zijn, daarom heb ik erover gezwegen.’

Frølich wist niet zeker of zijn vriend luisterde. Hij zat nog steeds in dezelfde houding, met een afwezige uitdrukking op zijn gezicht.

‘Ik ben en blijf politieman, daar doet onze vriendschap niets aan af.’

Karl Anders hief zijn hoofd op. Ze keken elkaar aan. De ander leek ineens niet meer dronken. ‘Wat wil je daarmee zeggen?’ vroeg hij scherp.

Ze bleven elkaar aankijken. Frank Frølich wist het niet zeker, maar hij had het gevoel dat ze allebei aan hetzelfde dachten. Zo’n heet hangijzer is het dus nog, dacht hij, we durven het geen van beiden hardop te zeggen. Twintig jaar zijn er verstreken, en we zijn net zo ver als toen.

Of was de situatie nu helemaal anders? Zelf was hij nu een representant van een officiële autoriteit, terwijl Karl Anders... Hij durfde de gedachte niet af te maken, en zei in plaats daarvan: ‘De politie moet weten wat jij te zeggen hebt. We moeten weten waar jij was toen Veronika werd vermoord, maar je was vandaag onvindbaar. No problem, totdat ook niemand anders in staat was je te vinden. Allerlei mensen hebben je de hele dag geprobeerd te bellen, op je mobiele telefoon, thuis, op je werk. Zoals ik al zei, Karl Anders, jij bent een centrale figuur in deze zaak. Waar ben je geweest?’

‘Ik dacht dat je er nu wel overheen was,’ zei Karl Anders.

Frølich gaf geen antwoord.

‘Maar je bent nog net zo. Je bent verdomme nog precies net zo.’

Frølich keek naar zijn vriend, en zweeg.

‘Mijn geluk dat Veronika juist jou trof die ochtend.’

Frølich keek naar de handen van Karl Anders. Ze trilden niet. Hij zei in zichzelf: hij is dronken, hij heeft de vrouw verloren van wie hij hield, daarom. Hij schraapte zijn keel en herhaalde zijn oorspronkelijke vraag: ‘Waar ben je de hele dag geweest?’

Karl Anders glimlachte koel. ‘Jij denkt dat ik het heb gedaan, hè?’

Frølich vond dat het tijd was om zijn eigen bierblikje te openen, en hij schonk zijn glas vol. Hij keek op. Op het gezicht van zijn vriend was nog dezelfde kille glimlach te zien. Een kille glimlach en een stekende blik. Frank zou het liefst het kleed weghalen waarmee het verleden werd bedekt, het moment weer terughalen. Zijn vriend confronteren met dat wat hij eigenlijk dacht, diep vanbinnen.

Toch deed hij het niet. Hij nam een slok bier, zijn ogen hield hij op Karl Anders gericht. Hij had ernaar uitgekeken zich deze avond te ontspannen, lekker landerig op de bank te hangen en te kijken naar een slechte film met veel geweld, auto’s en domme replieken. Maar Karl Anders had zijn werkdag verlengd en zijn werk het appartement binnengebracht. Hij had er een hekel aan als hij niet loskwam van zijn werk.

Hij zette zijn glas neer.

‘Onze relatie was niet zo vurig als je denkt,’ begon Karl Anders. ‘Ik heb een ex,’ ging hij verder terwijl hij dromerig voor zich uit staarde.

‘Wie niet?’ zei Frølich om hem weer op dreef te krijgen.

‘Ik was bij haar.’

‘Wanneer?’

‘De hele tijd.’

Frølich leunde achterover en besefte dat je het idee hebt dat vrienden uit je jeugd altijd dezelfde blijven als toen, ook als je ze na lange tijd weer terugziet. Toen hij Karl Anders op het feest ter gelegenheid van zijn veertigste verjaardag weer zag, had hij de tiener in hem weer gezien: onbewust had hij gedacht dat het uiterlijk niet meer was dan een omhulsel, waarin de vriend van vroeger zich verschool, onveranderd. Hij had door het omhulsel heen gekeken en gedacht dat hij in de mimiek, de lichaamstaal en in de ogen van zijn vriend een glimp van vroeger had teruggevonden. Maar nu zag hij ineens Karl Anders zoals hij was geworden: een man met een anoniem uiterlijk, bijna mager. Kortgeknipt haar zonder een spoortje grijs. Holle wangen die in zijn dronkenschap iets doodshoofdachtigs kregen. Een klein gouden ringetje in zijn oor, een poging tot een signatuur van het type
Mr. Cool. Karl Anders droeg zelfs een ring aan zijn linkerduim. Als hij uit het blikje dronk, schoof de mouw van zijn overhemd een stukje omhoog en werd de punt van een blauwe tatoeage onthuld.

Hij schraapte nog een keer zijn keel en zei: ‘Veronika werd ergens tussen elf uur en even na middernacht vermoord. Waar was je toen?’

‘Thuis.’

‘Alleen?’

‘Ze was bij mij.’

‘Wie?’

‘Mijn ex.’

Frank Frølich merkte dat het gesprek hem irriteerde, het ging zo traag en weloverwogen. Hij zei: ‘Wij, de politie, moeten ook met haar praten.’

Karl Anders draaide zijn gezicht naar hem toe. Zijn scheve glimlach was bepaald honend. ‘Jij denkt toch niet dat ik Veronika heb vermoord?’

Nu hij weer sprak, kon Frank maar met moeite zijn irritatie onderdrukken: ‘Ik denk niets. De politie denkt niets. Wij proberen de puzzelstukjes in elkaar te leggen, uit te zoeken wat er is gebeurd. We brengen in kaart wat Veronika heeft gedaan in de periode vlak voordat ze werd vermoord, uur na uur, minuut na minuut. Veronika’s moordenaar bevond zich op dezelfde plek als zij. Mensen die heel ergens anders waren, zijn dus niet bij de zaak betrokken. Zo simpel is het. Jij zegt dat je samen met je ex was, dus je was niet samen met Veronika. Maar voordat ook anderen dan ik je kunnen geloven, moet je ex dat tegenover de politie bevestigen.’

‘Veronika en ik hebben ruzie gemaakt, ja, over dat gedoe met die cocaïne. Ze vertelde het nadat de gasten van het feest waren vertrokken. Het was vijf uur ’s ochtends toen ze het vertelde. We kregen ruzie. We hebben nog nooit zo’n ruzie gehad. Je hoeft het niet te vragen. Ik heb haar niet geslagen. Ik heb haar niet eens aangeraakt. Het enige wat gebeurde, is dat ik plotseling dingen begreep. Er waren kanten aan Veronika die ik niet kende, begrijp je, Frenk? Ineens wordt duidelijk dat de vrouw met wie je een relatie hebt een spelletje speelt! Ik dacht: en we gaan verdomme trouwen. Ga ík trouwen met een vrouw die ik niet ken?’

‘Wat voor spelletje?’

Karl Anders nam nog een slok uit het blikje bier. ‘Ik weet het niet. Spelletje is misschien niet het goede woord, maar ineens zie je een heel ander mens staan! Je vraagt je af wat er gebeurt. De volgende dag zag ik ertegenop om met haar te praten. Ik dacht alleen maar: als ze niet thuis is als ik bel, als ze de telefoon niet opneemt, wat doet ze dan op dat moment? En als ik het haar vraag, speldt ze me misschien wel weer iets op de mouw!’

‘Weer?’

‘Hm?’

‘Je zei “speldt ze me misschien wel wéér iets op de mouw”. Heeft ze dat al vaker gedaan?’

Karl Anders gaf geen antwoord. De stilte duurde voort en Frølich zei: ‘Ze beweerde dat de cocaïne niet van haar was en dat ze niet begreep hoe die in haar tasje terecht was gekomen. En weet je...’ Frølich probeerde oogcontact te krijgen met zijn vriend. ‘Ik geloofde haar. Ik geloof dat de verrassing, toen ik de cocaïne in haar tasje vond, echt was. Maar het was niet aan mij om te beslissen. Mijn superieuren kwamen tot de conclusie dat ze de wet had overtreden. Ze kreeg een boete, en daarmee was de zaak afgedaan.’

Karl Anders zat nog precies zo. Hij keek de andere kant op, zwijgend.

‘Hoe hoorde jij van de moord?’ vroeg Frølich.

Karl Anders aarzelde even voor hij antwoord gaf. ‘Haar moeder,’ zei hij eindelijk. ‘Ze belde me op mijn werk.’

‘Dus je was op je werk. Ik heb ook geprobeerd je op je werk te bellen.’

‘Ik ben weggegaan. Ik kon er niet langer blijven.’

Karl Anders schudde zijn hoofd, leunde toen achterover en sloot zijn ogen. ‘Ik heb er lang over nagedacht,’ zei hij, ‘en ik weet dat veel mensen me zullen verachten omdat ik zoiets heb gedaan. Haar moeder belde om te vertellen dat Veronika dood was. Ze wilde dat ik naar haar toe zou komen om erover te praten. Maar ik kón het niet. Ik kon daar niet samen met Veronika’s moeder gaan zitten huilen. Ik was... het was net alsof ik was opgeladen. Het enige wat in mijn hoofd opkwam, was teruggaan naar een andere vrouw om seks te hebben. Daarna hebben we erover gepraat. Om in die situatie seks te hebben, gaf me het gevoel dat het leven de moeite waard was, Frenk. Ik had het nodig, en ik geloof zij ook.’ Karl Anders opende zijn ogen en ademde diep in. ‘Na het feest, toen Veronika vertelde dat ze was gearresteerd...’

‘Haar naam, Karl Anders, hoe heet je ex?’

‘Janne Smith, je kent haar, ze was zaterdag je tafeldame.’

Het lukte Frølich niet om rustig te blijven zitten. Hij stond op en keek door de openstaande balkondeur naar buiten. Hij voelde maar één behoefte. Alleen te zijn. Hij leunde tegen de deurpost en liet de koele tocht over zijn gezicht waaien.

‘Janne en ik hebben besloten het rustig aan te doen. Gezien het feit dat Veronika dood is en zo.’

Frølich wendde zich weer tot zijn vriend. ‘Het is laat,’ zei hij. ‘Het is een lange dag geweest.’

Karl Anders knikte, maar bleef zitten. De lange stilte werd steeds onbehaaglijker. Ten slotte stond hij op en bleef staan, zwaaiend op zijn benen. Hij hield zijn ogen neergeslagen en het leek alsof hij zich schrap zette voordat hij vroeg: ‘Is ze verkracht?’

Frølich begon te zweten. Hij voelde de nabijheid van zijn vriend als een onaangenaam zware deken op zijn schouders liggen. Hij wilde dat hij wegging. Hij zei: ‘Ik kan het rechercheonderzoek niet met jou bespreken, Karl Anders.’

‘In de VG staat dat ze is verkracht.’

Frølich liep naar de deur, zwijgend en afwijzend.

Karl Anders pakte hem bij zijn arm.

Frølich keek naar zijn hand.

Karl Anders liet hem weer los. ‘Ik wil je om een gunst vragen,’ zei hij. ‘Ik wil graag dat het onder ons blijft, wat ik je heb verteld.’

‘Wat?’

‘Dat van Janne en mij, dat ik bij haar was toen Veronika werd verkracht en vermoord. Mensen oordelen zo gauw.’

Frølich keek zijn vriend fronsend aan. ‘Zoals ik al zei, het is een lange dag geweest.’

‘Omdat we oude vrienden zijn,’ zei Karl Anders. ‘Ik heb het er zelf al moeilijk genoeg mee, Frenk. Ik verwijt het mezelf, wat had ik kunnen doen, wat was er gebeurd als ik de maandagavond niet samen met Janne had doorgebracht?’

‘Weet jij of Veronika die avond concrete plannen had?’ vroeg Frølich.

Karl Anders schudde zijn hoofd. ‘Ik heb sinds ons afscheid zondagochtend niet meer met Veronika gesproken. Het is niet gemakkelijk om daaraan te denken, Frenk, dat we met ruzie uit elkaar zijn gegaan.’

Ze bleven naar elkaar staan kijken, zwijgend, alsof het woord ruzie op hen sloeg.

Uiteindelijk verbrak Karl Anders de stilte: ‘Dan ga ik maar. Ik kan niet naar huis gaan, ik...’

‘Ik zou een taxi bellen, als ik jou was.’

Ze keken elkaar secondelang aan. Karl Anders maakte een volkomen nuchtere indruk.

‘Ik weet wat je denkt,’ zei hij ineens, met vaste stem. Hij pakte zijn mobiele telefoon uit zijn broekzak en toetste een nummer in.

‘Wat denk ik?’ vroeg Frølich fel.

Karl Anders glimlachte kil. Hij draaide Frank zijn rug toe, liep naar buiten en trok met een knal de voordeur achter zich dicht.

Frølich bleef een tijd lang staan kijken naar de gesloten deur.

Uiteindelijk draaide hij zich om, liep naar de bank en plofte erop neer. Hij leunde met zijn hoofd achterover en bedacht dat hij eigenlijk muziek zou moeten opzetten. Maar hij was moe. Op dit moment stond zelfs de gedachte aan muziek hem tegen.

Hij keek naar het bierblikje waaruit zijn vriend had gedronken. Ten slotte pakte hij het op. Er zat nog wat in. Karl Anders had het niet leeggedronken. Frølich zette het blikje op de schouw. Een halfleeg blikje bier, dacht hij berustend. Een gedenksteen voor een vriendschap.

 

De vrouw in plastic
titlepage.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_000.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_001.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_002.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_003.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_004.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_005.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_006.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_007.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_008.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_009.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_010.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_011.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_012.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_013.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_014.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_015.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_016.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_017.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_018.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_019.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_020.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_021.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_022.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_023.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_024.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_025.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_026.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_027.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_028.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_029.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_030.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_031.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_032.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_033.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_034.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_035.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_036.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_037.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_038.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_039.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_040.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_041.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_042.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_043.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_044.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_045.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_046.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_047.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_048.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_049.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_050.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_051.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_052.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_053.xhtml
De_vrouw_in_plastic-ebook_split_054.xhtml