31
Toen Katie in de badkuip lag, voelde ze zich als herboren, omdat ze eindelijk de viezigheid van de afgelopen dagen van zich af kon wassen. Alleen de blauwe plekken kreeg ze niet weg. Katie zag er zo gehavend uit dat ze bang was dat de schoolbeveiliging haar bij het ministerie van Volksgezondheid zou melden vanwege onbekende ziektesymptomen.
Het vergrijp – zo had decaan Walden het genoemd – om de Ghost te beklimmen, was een belevenis geweest die Katie nooit zou vergeten. Ook al had het haar opnieuw tot haar limiet gebracht. Ze had limieten nodig, dacht ze.
Maar ze was terug uit de hel. En na datgene wat ze had beleefd, leek een bescheiden bad de hemel op aarde, ook al had het water dat uit de kraan kwam weer eens een smerige gele kleur, alsof iemand erin had geplast. Het was de hel geweest, maar ze waren eraan ontsnapt.
Aan het eind van drie bijna eindeloos durende dagen waren de volgende feiten overgebleven:
1.Ze waren weer beneden.
2.Ze hadden de top bereikt.
3.Paul had op haar vriendenlijst kunnen staan, als
4.Hij haar aan het eind niet in de steek had gelaten.
5.Ana had het overleefd en zou helemaal herstellen.
6.De jongen in de gletsjerspleet niet.
7.Wat moest ze de anderen vertellen?
Verdorie! Debbie klopte nu al voor de honderdste keer op de badkamerdeur. ‘Katie! Hoe lang wil je daar nog blijven? Je hebt zo meteen geen huid meer op je lichaam. Waarschijnlijk is de zeep inmiddels op.’
‘Natuurlijk niet.’ Katie had de zeep nog niet eens aangeraakt. Het enige wat ze deed was de spons vol water zuigen en boven haar gezicht uitknijpen, en dat kon ze nog uren volhouden.
‘Maar je moet over een uur met de anderen bij de decaan zijn!’ Er klonk triomf in Debbies stem. ‘Jullie hebben de aanwezigheid van de gouverneur-generaal genegeerd, zijn drie dagen zonder jullie af te melden van school weggeweest en het ergste: jullie hebben zonder toestemming de Ghost beklommen. En ik ben erbij betrokken, snap je? Ik ben medeplichtig.’
Medeplichtig? dacht Katie. Het enige wat jij bent is een parasiet. Een bloedzuiger. Alleen in staat om te leven als je de hersencellen van de anderen uitzuigt.
‘We kunnen bij de decaan zweren dat je van niets wist.’
‘Dat wist ik ook niet.’
‘Blabla…’ mompelde Katie.
Ze vroeg zich af wat Debbie voor gezicht zou trekken als ze hoorde wat Katie in de gletsjerspleet had ontdekt.
‘En hebben jullie echt geen spoor van de vermiste studenten gevonden?’ riep Debbie.
‘Heb je weleens over de betekenis van het woord “vermist” nagedacht? Dat betekent dat elk spoor ontbreekt.’
‘Ik heb drieduizend keer geprobeerd jullie te bellen, maar ik kreeg alleen jullie voicemail.’
‘Langzamerhand begin ik te denken dat ze hier op school expres elke verbinding met de buitenwereld onmogelijk maken,’ mompelde Katie. Ze drukte de natte spons opnieuw boven haar gezicht uit.
‘Wat?’
‘Geen bereik,’ zei Katie, waarna ze helemaal onder water dook.
Terwijl Katie zich afdroogde kwam de ontnuchtering. Ze bukte zich en trok de stop uit het bad. Precies datzelfde zou er gebeuren als ze de decaan alles vertelde. Ze zou de doos van Pandora openen.
Doe het niet, Katie. Doe het niet. Plotseling herinnerde ze zich de stem in de lift weer. Daar boven zal iemand sterven. Hoor je me? Katie? Katie? En het zal jouw schuld zijn, Katie. Jouw schuld, schuld.
De stem – wie het ook was geweest – had geen gelijk gekregen. En Katie had geen nieuwe schuld op zich geladen. En toch hield alles verband met elkaar. Ze voelde het. Puzzelstukjes. Het grote geheel.
In deze vallei waren te veel geheimen en gebeurden te veel dingen die niemand kon voorzien. Zelfs Robert niet.
Ze had met niemand over het lijk in de gletsjerspleet gepraat en het etui in de zak van haar jack had ze nog niet opengemaakt. Eén vraag sprong overal boven uit: moest ze blijven zwijgen?
Ze had Paul nog steeds niet gezien. Hij leek haar te ontwijken. Ook de anderen hadden niets van hem gehoord of gezien. En toch verlangde ze er vreemd genoeg naar om met hem te praten. Uitgerekend met hem. Ze zuchtte. Waarom kon ze niet gewoon voor een doorsneejongen gaan? Voor de een of andere vriendelijke, onschuldige, Canadese, ijshockeyspelende jongen, wiens grootste plezier het was om met zijn snowboard over de piste naar beneden te razen?
Je moest altijd kiezen tussen mister Nice Guy of mister Outlaw. Tussen vriendschap of eenzame opsluiting. Voor of tegen de waarheid.
Maar de vallei liet niet toe dat je je aan het grote spel onttrok. Wie had dat ook alweer gezegd? Ineens wist ze het weer. Ana. En die had het van haar opa, Nanuk Cree.
Katie had een enorme steak met frites voor zich staan, maar ze betwijfelde of het genoeg zou zijn. Ze was helemaal achter in de mensa gaan zitten, waar ze uitzicht op de Ghost had zonder zelf op te vallen. Maar natuurlijk had Debbie en daarna haar huisgenootje Rose haar ontdekt en vooral Debbie zeurde constant aan haar hoofd met vragen over wat meneer Walden allemaal had gezegd.
‘Worden jullie geschorst?’ vroeg ze terwijl ze een patatje van Katies bord pikte.
‘Zoals jij het zegt, klinkt het bijna alsof je dat graag zou willen. Maar je hebt pech, Debbie,’ vertelde Katie spottend. ‘We hebben alleen een waarschuwing gekregen. Blijkbaar was het bezoek van de gouverneur-generaal een doorslaand succes en nu zijn ze bang voor negatieve berichtgeving.’
‘Is dat alles?’ Debbie klonk inderdaad teleurgesteld.
‘Je weet toch hoe dat hier gaat. Alles binnen de muren houden, dat is de tactiek van Grace College. Anders hadden ze de geruchten dat er acht studenten verdwenen waren toch niet kunnen tegenhouden?’
‘Ze zijn toch verdwenen.’
‘Zijn ze allemaal vermist?’ Katie trok haar wenkbrauwen op. ‘Jij hebt in het begin toch gezegd dat er een paar teruggekomen waren?’ Ze keek Debbie doordringend aan.
‘Ik? Daar heb ik geen woord over gezegd.’
‘Ik kan het me ook herinneren,’ viel Rose haar bij. ‘Je was trouwens de eerste die erover begon.’
Debbie stak haar hand uit om nog een patatje te pakken, toen Katie zei: ‘Jammer, Debbie, in principe ben je iemand die “niet betrouwbaar” in haar profiel op Facebook moet zetten.’
‘Heb je er enig idee van wat ik allemaal heb moeten bedenken om jullie idiote plan geheim te houden? Isabel zeurde voortdurend aan mijn hoofd waar jullie waren.’
‘Je hebt er anders ook geen moeite mee om verhalen te verzinnen.’
‘Niemand heeft ook iets gemerkt. Tot het telefoontje kwam dat jullie in levensgevaar waren. Toen brak de hel hier los. Echt, ik dacht dat de decaan me zou martelen om informatie uit me te krijgen.’
Rose fronste haar voorhoofd en wierp Katie een blik toe, die zich maar al te goed kon voorstellen hoe het in werkelijkheid was gegaan. Waarschijnlijk waren Rose en Robert degenen geweest die Katie en de anderen hadden gedekt, terwijl ze tegelijkertijd hun handen vol hadden aan Debbie, die panisch als een geschrokken kip rondrende en alles op wilde biechten.
Katie knikte naar haar en Rose lachte even. ‘Maar goed dat er niets met Ana is gebeurd,’ zei ze met de zachte stem die zo goed bij haar uiterlijk paste. ‘Een gebroken been en een wond aan haar hand lijken een wonder als je bedenkt dat ze zo’n enorme val heeft gemaakt. Maar het moet erg voor haar zijn dat ze niet thuis was toen het gebeurde.’
‘Wat bedoel je?’
‘Heb je het nog niet gehoord?’
‘Waar heb je het over?’
‘Haar opa is gestorven terwijl jullie op de berg waren.’
‘Haar opa?’ Katie staarde naar Rose. ‘Wie heeft dat verteld?’
Vierhonderd dollar, had Ana destijds gezegd. Er ontbreekt nog vierhonderd dollar om de operatie van mijn opa te betalen.
‘David. Hij is uit het ziekenhuis terug.’
Debbie kauwde opgewonden op haar kauwgom. ‘En weet je wat ongelooflijk is? Ana’s grootvader schijnt gestorven te zijn op het moment dat Ana in de gletsjerspleet viel.’
‘Debbie, dat is alleen een gerucht.’ Rose rolde met haar ogen. ‘Dat kan Ana toch helemaal niet weten.’
‘Dat schijnt ze verteld te hebben.’
‘O ja?’ antwoordde Katie, hoewel haar hart samentrok. ‘Heeft ze tijdens haar val in de gletsjerspleet op haar horloge gekeken? En was dat op de minuut hetzelfde moment dat de artsen in het ziekenhuis de dood van haar opa vastgesteld hebben?’
‘Nee.’ Debbie boog zich naar voren. Haar waterige ogen hadden bijna dezelfde blauwe kleur als haar ziekelijk uitziende huid. ‘Ze heeft het gevoeld. Snap je? Ze heeft het gevoeld.’ Ze sperde haar ogen open. ‘Dat heeft David in elk geval aan Julia verteld.’
‘Gevoeld?’
‘Ja. Het kwam door de stenen cirkel die ’s ochtends verdwenen was.’
Katie kromp in elkaar.
‘Wat voor stenen cirkel?’ Rose streek over haar kale hoofd. ‘Daar heb ik nog niets over gehoord.’
Debbie praatte ijverig verder. ‘Oké, luister. Ik heb het daarstraks even gegoogeld. Het gaat om een indiaans ritueel. Je legt twee cirkels van stenen op de aarde. De buitenste cirkel bezweert de machten van het universum en de binnenste de krachten die in de mensen aanwezig zijn, en die worden dan verbonden met een centrum dat de bron van het zijn moet voorstellen.’
‘Een centrum?’ herhaalde Katie niet-begrijpend.
‘Ja, ze leggen iets in het midden, ik weet niet wat… ik geloof dat David het over een veer had. Dat maakt ook niet uit. In elk geval had Ana haar opa beloofd dat ze de gletsjer voor hem zou beklimmen om het ritueel uit te voeren. Ze is midden in de nacht in de sneeuwstorm naar buiten gegaan en heeft op de gletsjer stenen gezocht. Ongewone stenen met ongewone kleuren, maar met een identieke vorm.’
Debbie kletste door, maar Katie luisterde niet meer naar haar. Schuld, dacht ze. Overal op deze rotwereld kwam je het tegen. Een onnadenkende trap en het ritueel was verstoord. Waarvan ze niet eens iets wist! En opnieuw had ze schuld op zich geladen.
Maar verdorie, hoe had ze dat moeten weten? Natuurlijk had ze het kunnen weten. De stenen waren tenslotte niet toevallig op de veranda terechtgekomen. Dat zij niet in dat soort dingen geloofde, zoals het altaar in de slaapkamer van haar moeder, en het bijgeloof noemde, betekende echter nog niet dat ze er zo mee om mocht gaan.
‘Ik zou mijn leven nooit op het spel zetten voor mijn opa.’ Debbies stem drong weer tot Katies bewustzijn door. ‘En die is nog niet eens zeventig. Maar Ana’s opa was al over de negentig. Die had sowieso het loodje gelegd. Met of zonder tovenarij.’
‘Debbie! Je krijgt dit semester vast extra punten voor je inlevingsvermogen,’ verzuchtte Rose.
‘Inlevingsvermogen voor een oeroude indiaan? Alsjeblieft, zeg!’ Debbie veranderde ineens van onderwerp. ‘Waar is Paul eigenlijk? Weet je echt zeker dat hij niet op de berg gebleven is?’ Ze lachte.
‘Is hij nog steeds niet terug?’ vroeg Katie.
‘Zie je hem ergens?’
Katie sprong op en duwde haar stoel weg.
‘Waar ga je naartoe, Katie?’ vroeg Rose verbaasd.
En Debbie riep haar na: ‘Mag ik je patat?’
Op weg naar de bungalows van de docenten en professoren, die achter de westelijke vleugel van het schoolgebouw lagen, kwam Katie niemand tegen.
Ze besefte nu wat het probleem was. Niet de geheimen zelf, maar het zwijgen erover. Dat maakte geheimen zo gevaarlijk.
Als Ana iets had gezegd, als ze had verteld waarom ze in de sneeuwstorm was verdwenen, dan had Katie begrepen hoe belangrijk de stenen cirkel was. Dan had ze natuurlijk nog steeds gevonden dat het een soort voodoo was, maar goed, daarmee had ze geen probleem. Tenslotte had Sebastien elke keer als hij van een brug was gesprongen een of ander voornemen gehad.
Hij zou asceet worden. Stoppen met alcohol drinken en roken. Uitgezonderd seks, had hij een keer naar haar geroepen voordat hij was gesprongen. Een andere keer had hij gezworen dat hij eindelijk aan zijn vader zou vertellen dat hij de waarheid wist over zijn relatie met de ambassadesecretaresse. En op de dag dat het touw was geknapt, had hij geroepen: ‘Mijn voornemen voor vandaag, Katie, is dat ik altijd van je zal blijven houden.’
De zon stond laag aan de hemel en de witgeschilderde bungalows kleurden rood in de avondzon. Ze had er geen idee van in welke bungalow meneer Forster woonde, maar plotseling zag ze de enorme dog Ike op zich af komen en daarachter liep zijn baasje en tevens hun filosofiedocent, meneer Brandon. Ike bleef staan en keek naar haar met zijn droevige ogen. ‘Katie West,’ zei meneer Brandon. ‘Weet je wel hoeveel geluk je daar boven hebt gehad?’
Katie haalde diep adem. Zwijgen was geen optie en iets wat je niet lang kon volhouden. Maar dat betekende nog niet dat je iedereen alles hoefde te vertellen.
‘Geluk?’ zei ze daarom. ‘Nee. Geluk was het niet. Ik zou zeggen dat we het overleefd hebben omdat we niet opgegeven hebben.’
Meneer Brandon zuchtte. ‘Waarom wist ik zo zeker dat je dat zou zeggen?’
‘Misschien omdat u dezelfde mening hebt, meneer Brandon, en u het alleen niet durft toe te geven.’
Katie duwde Ike opzij en liep langs de docent. Na een paar meter draaide ze zich om. ‘Kunt u me zeggen waar de Forsters wonen?’
Katie pakte de slangenkop die als deurklopper fungeerde in haar hand en liet hem drie keer achter elkaar op het hout vallen. Een paar seconden later ging de deur open en stond meneer Forster voor haar. ‘Katie? Jou had ik niet verwacht.’
‘Ik wil Paul graag spreken.’
Hij staarde met een gefronst voorhoofd naar haar. ‘Wie?’
‘Paul? Is hij thuis?’
‘Ik heb geen idee over wie je het hebt.’
Misschien behoorde meneer Forster tot het soort ouders dat hun falende kinderen liever verstopte dan toe te geven dat ze tekortgeschoten waren.
Ik heb hem gekust, wilde Katie bijna zeggen, want ze vermoedde dat meneer Forster daar behoorlijk boos over zou worden. In plaats daarvan zei ze echter: ‘Paul. Hij was met ons op de Ghost. We zouden samen vanaf de hut naar Fields lopen, maar toen ik ’s ochtends wakker werd was hij verdwenen.’
‘Waar heb je het over? Waarom vertel je me dit?’
‘Waarom? Omdat ik denk dat u het beste weet waar hij is.’
Meneer Forster werd ongeduldig en een beetje zenuwachtig. ‘Waar wie verdorie is?’
‘Paul! Uw zoon!’
‘Mijn zoon?’
Jeez, eindelijk begon hij het te begrijpen. Sommige docenten waren misschien een kei in hun vakgebied, maar zouden in het dagelijkse leven voor elke intelligentietest zakken.
‘Dan is er een probleem,’ zei meneer Forster.
‘En dat is?’
‘Ik heb geen zoon die Paul heet.’