17
Achter Julia stortte de wereld in.
Toen de stenen naar beneden kwamen, had ze zich nog net in veiligheid kunnen brengen onder een uitstekend stuk rots. Ze had haar armen beschermend boven haar hoofd gehouden, zich klein gemaakt en gewacht tot de regen van stenen ophield. Godzijdank was ze niet gewond. Een paar seconden lang was ze kalm, bijna euforisch. Jezus, het had haar dood kunnen zijn. Maar dat gevoel stopte toen ze aan de anderen dacht.
Het licht van haar hoofdlamp was uitgegaan en ze kon duizend keer op de knop drukken, hij deed het gewoon niet meer. Ze was omringd door volledige duisternis. Inktzwarte, stoffige duisternis. Ze kon geen hand voor ogen zien en dat zou voorlopig ook niet veranderen. Zelfs als er ergens aan het eind van de tunnel licht was, zou dat niet door de stofnevel heen dringen. En pas nu begreep ze dat ze volledig was afgesneden van de anderen.
Hemel, ze was gewoon weggerend zonder na te denken. Hoe had dat uitgerekend haar kunnen overkomen, terwijl ze zich had aangeleerd om altijd na te denken voordat ze iets zei, voordat ze een stap zette. Dat was in haar geval van levensbelang. Maar vandaag was ze doorgedraaid. Misschien lag het aan de voortdurende onderdrukking, misschien was het omdat ze haar verleden moest ontkennen sinds Robert en zij in het kader van het getuigenbeschermingsprogramma een nieuwe identiteit hadden gekregen. De tekeningen in de grot waren te veel geweest en ze had geen andere mogelijkheid gezien dan wegrennen.
Ze kon de waarheid niet vertellen. Aan niemand. Niemand wist dat de naam Mark de Vincenz, die op de gedenksteen van de acht verdwenen studenten stond, de naam van haar vermoorde vader was.
Haar paniekreactie was een enorme fout geweest, dat werd haar nu op een gruwelijke manier duidelijk.
De tunnel waar ze doorheen was gekropen, was de hel geweest, een verschrikkelijke hel, maar ze had op haar tanden gebeten en was niet teruggegaan. Dat had namelijk betekend dat ze de blikken van de anderen moest verdragen. Chris, die een ster was in het zoeken naar de waarheid en haar deprimeerde met zijn wisselende stemmingen. David, wiens verlangende blikken de afgelopen weken steeds intenser waren geworden.
Ze had het dreunen te laat opgemerkt. Bijna meteen daarna begon de zwarte stofregen, als straling na een atoomaanval. Die kleefde overal aan haar vast. En daarna weer dat geluid, waardoor ze steeds meer verstarde. Het was bijna alsof de berg antwoord gaf op haar geschreeuw.
Op dat moment durfde Julia zich niet meer te bewegen of geluid te maken. Ze leunde zittend tegen de muur onder het uitstekende stuk, deed haar ogen dicht en probeerde in gedachten naar een plek te gaan waar de lucht niet verstikt was, waar de vochtigheid niet in haar kleren doordrong, waar de rugzak geen blauwe plekken op haar rug veroorzaakte.
Er was ooit een tijd geweest waarin Julia Frost een heel normaal meisje met de naam Laura de Vincenz was geweest dat dolgraag met haar vriendinnen in de een of andere hippe winkel in Kreuzberg moderne kleren ging kopen. Het ergste wat ze ooit had gedaan was in de KaDeWe een lippenstift van Pure Color met de naam Ku’damm stelen, die Karenina in haar make-uphandleiding op YouTube had aanbevolen.
Blijkbaar was er een toestand waarin de mens zichzelf volledig kon uitschakelen en die vergelijkbaar was met het verstarren van een reptiel in de kou, als tijd en plaats geen rol meer speelden en de gedachten steeds langzamer werden. Alsof de batterijen in de hersenen bijna leeg waren. Dat was de toestand waarin Julia terechtkwam, een soort stand-by, waaruit ze gealarmeerd opschrok toen ze ergens voor zich krabben en schuren hoorde. Iets zei haar dat het niet om een dier ging. Waarmee hadden de ratten zich hier beneden moeten voeden? En het klonk ook niet alsof er opnieuw stenen uit de rotswand loskwamen. Nee, het moest iets anders zijn. De anderen?
Deze keer dacht Julia na voordat ze bewoog. Voorzichtig haalde ze de rugzak, die ze de hele tijd om had gehouden, van haar schouders en daarna draaide ze op handen en knieën in een cirkel. Telkens weer stopte ze om te luisteren en probeerde ze te ontdekken uit welke richting het krabben en schuren kwam. Systematisch en geconcentreerd betastte ze de berg stenen en stelde vast dat die tot het plafond kwam. Ze kwam zo ver mogelijk overeind en begon in gebukte houding de ene steen na de andere weg te pakken.
Het deed haar denken aan het behendigheidsspel dat ze vaak met Robert had gespeeld toen ze klein waren. Ze wist de naam niet meer, maar dat was ook niet belangrijk. Ze had het spel vroeger al niet leuk gevonden en nu was het pure horror. Eerst bouwde je een toren van houten rechthoeken, daarna trok je om de beurt een steen weg en legde die boven op de toren. Het spel was afgelopen als het bouwwerk instortte.
Eén verkeerde steen pakken, één onbezonnen beweging en de berg zou boven haar instorten.
Jenga, dacht ze. Dat rotspel heette jenga. En wie had er altijd verloren? Zij, Julia. Ze pakte de volgende steen, maar hield daarna mismoedig op. Uitgeput staarde ze in de richting van de hoop stenen, waarvan ze de omvang niet kon zien, alleen kon vermoeden.
Plotseling zag ze iets opflitsen. Het was alsof de stenen glansden. Eerst begreep ze niet wat het betekende, maar plotseling wist ze het. Het was licht. Licht dat van de andere kant kwam. Licht dat aan de bovenkant door een kier drong.