28
‘Ana?’
Het bleef stil. Doodstil. En donker.
Katie trok haar handschoenen uit en voelde de schrammen op haar handpalmen branden. Terwijl ze naar beneden was geklommen had de adrenaline de pijn verdoofd en de angst naar de achtergrond gedrongen. Maar nu eisten de afgelopen paar dagen hun tol. Daarbij kwam de kou in deze onwerkelijke schaduwwereld. Het was hier beneden niet helemaal donker, en heel anders dan het magische bovenste deel van de gletsjerspleet. Alles was hier donkergrijs, waardoor Katie nog duidelijker besefte dat ze aan alle kanten door het ijs was ingesloten.
Zonder haar hoofdlamp kon Katie niets beginnen. Ze tastte naar de schakelaar en probeerde hem aan te zetten, maar er gebeurde niets. Shit!
‘Katie? Katie, is alles in orde?’
Katie geloofde het eerste moment dat Ana haar eindelijk antwoord had gegeven, maar toen begreep ze dat het geluid van boven kwam. Ze keek naar boven en zag dat Pauls lichtgrijze jack met de rand van de gletsjerspleet versmolt. Hij leek oneindig ver weg.
‘Alles in orde!’ riep ze. Ze had er geen idee van of hij haar kon horen.
Opnieuw tastte ze vergeefs naar de lamp. Ze trok hem van haar hoofd en bekeek hem. Er zaten geen batterijen in. Die waren er tijdens haar sprong uit gevallen.
Goed, Ana ging voor. Daarna zou ze voor licht zorgen. Ze boog zich over het gewonde meisje en voelde aan haar wangen. Die waren ijskoud. Waren ze te koud? Ze had beter op moeten letten bij de ehbo-cursus. Ze legde haar vingers op Ana’s hals. Waar was die rottige halsslagader? Voelde ze hem niet meer of zocht Katie gewoon op de verkeerde plek? Als ze maar iets kon zien.
Ineens kreeg ze een idee. Waar was Ana’s hoofdlamp?
In haar rugzak? Als Katie geluk had – en dat had ze verdomme eindelijk een keer verdiend – zat hij gewoon in haar jaszak. Toen Katie in Ana’s rechterzak voelde, bewoog het meisje, waarna ze kreunde.
Katie voelde dat een enorme golf van opluchting haar overspoelde. Ana leefde. Misschien was ze zwaargewond, misschien was ze niet in staat om op eigen kracht uit de gletsjerspleet te komen, maar ze leefde! Ana had enorm veel geluk gehad. En dan was het toch belachelijk als ze die rottige hoofdlamp niet vond.
Even later vond Katie hem inderdaad. Ana had hem aan haar broek vastgemaakt. Opgelucht maakte Katie hem los, en toen ze de kleine schakelaar had gevonden en hem aanzette, was het licht uit de ledlamp zo fel dat ze het eerste moment geïrriteerd haar ogen dichtkneep.
Meteen daarna kon ze duidelijk zien. Als eerste bekeek ze de verwondingen van het meisje, voor zover ze die kon beoordelen. Ana lag opgerold op haar zij, haar knieën tot haar borstkas opgetrokken en haar hoofd opzij gedraaid. Haar mond stond half open, haar ogen waren niet helemaal dicht en het leek alsof haar wimpers bevroren waren. De kleur van haar huid was luguber blauwachtig wit, alsof ze te weinig zuurstof kreeg. Of lag het aan het felle licht van de ledlamp, dat werd weerkaatst door de donkergrijze ijswanden?
De paniek dreigde Katie te overweldigen. David had gelijk gehad. Ze had geen ervaring met eerste hulp. Ze was gewoon niet geschikt om de samaritaan te spelen, en ze had er alles voor gegeven om over Davids kennis te beschikken. Vertwijfeld probeerde ze zich de aanwijzingen te herinneren die David haar had gegeven voordat ze langs het touw was afgedaald, maar er schoot haar alleen te binnen wat ze allemaal verkeerd kon doen.
Zoals bij Sebastien. Eén fout… en Ana… De helm niet losmaken. Het slachtoffer niet verplaatsen.
Oké, maar dan? Haar hand vasthouden was geen oplossing. Stabiele zijligging? Maar Ana lag al op haar zij. Ademde ze eigenlijk nog? Sloeg haar hart? Voorzichtig trok Katie de ritssluiting van haar jack naar beneden en legde haar oor op Ana’s borstkas. Katie hoorde haar bloed van angst in haar oren ruisen. Het geluid was zo hard dat ze niet zeker wist of ze andere geluiden kon opvangen. Ineens bedacht ze iets. Ze trok Ana’s rechterhandschoen uit. De hand was nog steeds gezwollen en rood door de wond die de ramp had veroorzaakt.
Nee, Katie, jij hebt die veroorzaakt. Jij met je krankzinnige idee om de Ghost te beklimmen.
Katie boog zich over Ana om haar ademhaling nog een keer te controleren, toen de berggids plotseling haar ogen opensperde en haar aanstaarde. Katie week geschrokken achteruit. ‘Ana! Je leeft. Heb je pijn?!’ riep ze.
Was dat een knikje? Het maakte niet uit. Het was een stomme vraag van haar. Natuurlijk had ze pijn, dat was haar aan te zien. Katie zag witte plekken rond Ana’s mond en neus. Ze wist wat dat betekende. Het waren bevriezingssymptomen. De huid werd eerst wit en grijs en op een bepaald moment zwart. Ze dacht weer aan de ontbrekende tenen van Ana’s voet en aan de zin die ze twee dagen geleden spottend had uitgesproken: ‘Vandaag is het een goede dag om te sterven.’
Warmte. Waar had ze met haar gedachten gezeten? Natuurlijk. Ze moest Ana warm houden. Met trillende vingers haalde ze de eerstehulpset uit haar jaszak, terwijl ze aan één stuk door tegen haar praatte. ‘Vandaag is het een rotdag om te sterven. Hoor je me, Ana? Ik heb weliswaar geen idee hoe ik je hieruit moet krijgen, maar ik beloof je dat je vandaag niet sterft. Ik ben anders dan David, die er gewoon op wacht om levens te redden. Ik ben koppig, iemand die geen verantwoordelijkheid neemt. Weet je wie dat tegen me heeft gezegd? Mijn eigen vader. Ik heb natuurlijk geen idee hoe dat bij jou in de familie gaat, maar mijn ouders hebben een kind genomen om dezelfde reden als je een auto neemt. Iets wat je moet hebben. Iets om mee op te scheppen. Een prestigeobject.’
Ze zweeg even. Er moest toch reddingsfolie in de eerstehulpset zitten.
Hier! Terwijl Katie de verpakking openmaakte, praatte ze onophoudelijk verder: ‘Luister, ik zorg ervoor dat je boven komt, bij de anderen. Paul en David wachten op ons. Ik beloof het je, oké? Ik heb ooit gefaald. Bij Sebastien. Hij was mijn vriend. Nee, hij was de enige mens voor wie ik had willen sterven. De enige, en toen heb ik een fout gemaakt. Maar je moet me vertrouwen, Ana. Ik laat je niet in de steek.’
Hoe langer ze praatte, des te kalmer werd ze. Het was verbazingwekkend dat zij, die anders zo weinig woorden over haar lippen kreeg, hier beneden kletste als een wereldkampioen. Het lukte haar eindelijk om de folie uit de verpakking te halen en over Ana uit te spreiden.
De eerste stap zat erop, maar wat was de tweede? Katie had er geen flauw idee van.
‘Katie! Katie!’
De stem leek op die uit de lift. Of slokte de diepte alle nuances op, waardoor er alleen afzonderlijke letters overbleven waarvan Katie met moeite een naam vormde? Ze haalde diep adem, kwam overeind, vormde een trechter van haar handen en schreeuwde: ‘Ana leeft nog!’
Ze leeft, dacht ze. Sebastien leefde ook nog, maar alleen in de ogen van Eve, zijn moeder.
Katie ging naast Ana zitten, sloeg haar armen om haar heen en leunde tegen de ijswand terwijl er maar één vraag in haar hoofd rondspookte: hoe moest ze Ana uit de gletsjerspleet krijgen? Denk na, Katie. Denk gewoon na. Er schiet je wel iets te binnen. Dit is een heel andere situatie dan bij Sebastien. Destijds had je hulp kunnen halen. Nu ben je op jezelf aangewezen.
En je bent niet alleen. Paul en David zijn boven.
Paul. Ze had zich in hem vergist. Ze had zich heel erg in hem vergist. De toon in zijn stem toen hij haar de reden had verteld waarom hij iemand had vermoord, kon ze niet vergeten. Het was een reden waar ze begrip voor had, en dat maakte haar bang. Haar wantrouwen tegenover hem was aanzienlijk minder geworden en ze besefte zelfs dat ze op het punt stond om Paul te vertrouwen. In tegenstelling tot Chris, Benjamin en… Julia.
Katie staarde naar boven, waar het eind van het touw nog steeds heen en weer zwaaide.
Goed, over op plan B.
De spleet was niet zo smal als ze in eerste instantie had gedacht. Het was een lange gang met een doorsnede van twee tot drie meter, en ze had voldoende ruimte om een geschikte plek te zoeken waar ze naar het touw kon klimmen. Maar Ana kon dat niet.
Er verscheen een schaduw boven de rand van de gletsjerspleet. Was het Paul of David? Ze kon het niet zien. De tijd tikte door. Ze moest iets bedenken. Katie vond het belachelijk, maar iets in haar leek te weten dat ze hieruit zou komen.
En terwijl ze dat dacht, zag ze in haar linkerooghoek een bruine vlek, iets achter de plek waar ze naar beneden was geklommen. Wat het ook was, het was een vreemd voorwerp en paste niet in deze omgeving.
Pas nu werd ze zich ervan bewust dat de gletsjerspleet doorliep. Drongen de stemmen werkelijk van boven tot haar door? Of kwam het geluid eerder van opzij?
Ze wierp een blik op Ana en zag dat haar wangen iets meer kleur hadden gekregen. Haar vingers waren nog steeds ijskoud, maar de reddingsfolie leek een beetje te helpen.
Katie keek weer naar de vlek, kwam half overeind en kroop ernaartoe. De vlek werd groter. Ze zag aan de rechterkant een lichtere verkleuring. Iets klopt er niet: de kleur leek dof en deed denken aan marmer. Ze kroop nog dichterbij en geloofde haar ogen niet. Ze zag een schoen waarin een voet stak.
Het duurde een tijd voordat Katie het begreep. Ze was niet in staat om onderscheid te maken tussen deze absurde realiteit en een gruwelijke nachtmerrie. Maar toen ze eindelijk voldoende moed had om helemaal naar voren te buigen, werd haar vermoeden in het licht van de hoofdlamp waarheid: zware bruine schoenen met stijgijzers, hetzelfde oeroude model stijgijzer dat ze maanden geleden op de bodem van Lake Mirror had gevonden; een broek die ooit misschien blauw was geweest; en een paar meter boven het hoofd een oranje rugzak.
Katie kroop nog een stuk naar voren om het lijk beter te kunnen bekijken. Boven haar hoorde ze weer iemand roepen. Paul? David? Het was niet belangrijk. Voor het eerst in haar leven zag ze een lijk. Een dode die in de gletsjerspleet leek te slapen. Ze hoefde hem alleen maar aan te raken en hij zou wakker worden. Zowel aan de rugzak als aan de kleding was te zien dat het niet om een lijk van een bergbeklimmer van de afgelopen tijd kon gaan. Er schoot een gedachte door haar heen, maar op dat moment hoorde ze Ana weer kreunen.
Katie kroop terug en pakte haar hand vast. ‘Ana, ik ben bij je.’
Het meisje mompelde iets wat Katie niet verstond.
‘Kun je harder praten, Ana?’
‘Mijn… been… gebroken.’
‘Katie? Wat is er aan de hand?’ hoorde ze weer boven zich. ‘Verdorie, geef antwoord!’
Ze hield haar handen als een trechter voor haar mond. ‘Ana’s been is gebroken,’ riep ze terug. ‘Maar ik kan met haar praten.’
Ze kroop terug. De dode lag in een vreemde houding opzij gedraaid, met zijn gezicht van haar afgewend. Ze bekeek de gestalte. Hij droeg meerdere lagen kleding over elkaar. Ze hingen rond het uitgemergelde lichaam alsof ze veel te groot waren, en een gedeelte was vergaan. Het lichaam was verbazingwekkend goed bewaard gebleven. Of nee, verbazingwekkend was het niet. Er waren genoeg mensen die na hun dood ingevroren wilden worden om hun lichaam voor de eeuwigheid te bewaren. Katie had het nut daar nooit van ingezien. Waarom zou je het omhulsel bewaren als de ziel al lang verdwenen was.
De lichtkegel van de hoofdlamp verlichtte een bos haar, dat onnatuurlijk van de hoofdhuid af stond en zo lang was dat het over de nek hing. Daaronder was de huid zichtbaar, die op leer, of eerder perkament, leek. Gevouwen, verkreukt en ruw. Een karikatuur van het gezicht waarin ooit leven had gezeten.
Katie volgde haar innerlijke drang, of misschien was het alleen perverse nieuwsgierigheid, stak haar hand uit om de nek aan te raken en schrok op hetzelfde moment terug. Stel dat de gemummificeerde huid tot stof uiteenviel zodra de hand van een levende hem aanraakte? Ze schudde haar hoofd. Dit was echt – geen fantasieroman of film – en toch durfde ze het niet. Alsof tussen haar en het lijk een onzichtbare grens was getrokken. De grens tussen leven en dood, waarin Sebastien nog steeds zweefde, en waardoor Katie het niet kon opbrengen om bij hem op bezoek te gaan.
Opnieuw hoorde ze Ana kreunen en opnieuw kroop ze terug om haar te kalmeren, maar intussen bleef ze naar het lijk kijken. Ze registreerde elk detail en… ineens zag ze het.
Een touw! Het zat rond de heup van de ijsmummie, maar waar was het eind?
Plotseling vond ze het geen probleem meer om het lijk aan te raken. Ze stak haar hand uit naar het touw en betastte het. Oké, het was bij de buik vastgeknoopt en… o god, ze kon de botten onder de dunne huid voelen. Het was alsof ze een skelet aanraakte.
Vooruit, Katie. Je kunt het. Katie kroop naar de voeten van het lijk. Ergens moest het touw toch eindigen. Ja, hier was het. Het liep tussen de benen door. Katie trok zo hard mogelijk en deinsde geschrokken achteruit toen het lijk bewoog, naar voren kantelde en op zijn buik terechtkwam. Heel even werd ze overvallen door een golf van misselijkheid en het leek alsof ze een zweem van de dood inademde. Opnieuw hoorde ze Ana kreunen. Ze gleed met haar handen langs het touw. Het kostte enorm veel kracht om het uit de sneeuwlaag te bevrijden. Hoe lang was het? In elk geval lang genoeg.
‘Katie?’
Nu moest ze alleen nog de knoop op de buik van het gemummificeerde lijk losmaken. Ze beet haar tanden op elkaar, tastte ernaar en plotseling zag ze iets wat niet mogelijk was. Dat kon niet. Het mocht niet. Er ging een schok door haar lichaam die haar hersenen in twee helften spleet en één deel gewoon uitschakelde. Beheers je, Katie, zei ze tegen zichzelf. Concentreer je op de knoop. Dat is op dit moment het enige wat belangrijk is. Katies ijskoude vingers trilden van opwinding en het lukte haar niet het touw los te knopen. Ze had een mes nodig. Iets scherps. Ze voelde zich opnieuw misselijk worden. Nee, dat kon ze niet doen. Dat kon ze niet opbrengen.
‘Koud. Ik heb het zo koud,’ mompelde Ana.
Ze moest! Ze boog zich over de dode heen, deed haar ogen dicht en secondelang vervaagde alles om haar heen.
Als Katie in wonderen had geloofd, dan was dit een wonder geweest. Misschien was het alleen al een wonder dat ze eindelijk geluk had. Het lukte haar om het touw waaraan de dode had gehangen met één slag door te slaan. Daarna klom ze de vijf tot zes meter omhoog die haar van haar eigen touw scheidde. Met haar linkerhand aan de ijshouweel hangend, die ze met alle kracht in de wand had geslagen, knoopte ze met haar rechterhand de twee stukken touw aan elkaar, en toen ze weer naast Ana stond wist ze dat het vonkje hoop dat in haar gloeide sinds ze het touw had ontdekt, steeds krachtiger werd.
Ze haalde het touw door de karabijnhaak van Ana’s integraalgordel en heupgordel. Nu konden Paul en David Ana naar boven trekken. Als – en dat was de allesbepalende vraag en haar grote angst – het touw hield.
Het touw had destijds Sebastien zijn leven gekost, ook al sloeg zijn hart nog. Sebastien zou echter nooit wakker worden uit zijn coma, hij zou er voor altijd zo bij liggen en dat was volgens haar nog erger dan de dood.
‘Katie? Hoe gaat het?’
‘Ik ben klaar!’ schreeuwde ze terug.
En even later wist ze dat ze zich vergist had. Niet de angst of het touw zou houden was het ergste. Het ergste was Ana’s gegil van pijn toen Paul en David begon te trekken en ze langzaam van de grond loskwam en naar boven werd getrokken.
Katie had niet veel tijd meer. Ze kroop langs het lijk zonder er nog een keer naar te kijken en greep naar de rugzak van ruwe stof. Het leek een overblijfsel uit het stenen tijdperk van het bergbeklimmen. Hij was verschrikkelijk zwaar. Katie probeerde de rits open te maken. Hij klemde en ze rukte eraan, en plotseling scheurde de vergane stof. Zonder na te denken bekeek ze de inhoud: ondergoed, een plastic zak met een tandenborstel en tandpasta, een veldfles, een pullover, een gestreept trainingspak, dat was het.
Ze tastte in het bovenste vak en voelde iets hards. Een zakmes, een portemonnee – ze deed de ritssluiting open – met een paar munten en een etui dat sprekend leek op het etui dat Benjamin in het moeras had gevonden.
‘Katie?!’
Ze keek naar boven.
‘Katie? Ana is in veiligheid. Ze is gered.’
Katie hoorde de woorden, maar begreep ze niet meteen. De laatste momenten had ze Ana en de anderen helemaal buitengesloten.
‘Ik laat het touw naar beneden. Jij bent aan de beurt.’
‘Oké.’
Katie staarde in de donkere spleet die haar van de buitenwereld scheidde. Het zou niet lang duren voordat de schemering boven de gletsjer inviel. Ze moest zich haasten. Ze stopte het etui in de binnenzak van haar jack. Nu was er nog één ding wat ze moest doen. Ze ging terug naar de plek waar ze Ana aan het touw had vastgemaakt en pakte de reddingsfolie. De dode had hier vijfendertig jaar lang gelegen zonder rust te vinden. Voorzichtig spreidde Katie de folie over hem uit.
‘Ik zal erachter komen wat er met je gebeurd is,’ fluisterde Katie. ‘Ik ga het uitzoeken, dat beloof ik.’
‘Ben je klaar?’ hoorde ze boven zich roepen.
‘Wacht even!’
Ze kwam overeind, pakte het touw en maakte het aan haar gordel vast. Daarna wierp ze nog een blik op het graf in het ijs, waar een laatste zonnestraal de zilveren folie raakte en liet oplichten.
‘Waar wachten jullie nog op?’ riep ze. ‘Ik ben er klaar voor.’
Het volgende moment deed ze haar ogen dicht en begon te bidden dat het touw dat vijfendertig jaar lang bij de dode had gelegen nog één keer hield.