18
Ze hadden al een hele tijd geen geluid meer aan de andere kant gehoord. Af en toe hoestte een van hen, de lucht werd steeds verstikkender. Katie hoopte. Ze hoopte met haar hele hart dat Julia aan de andere kant was. Dat ze het licht kon zien en het geluid kon horen van de stenen die ze voorzichtig weghaalden en opzij legden.
Je kon over Benjamin zeggen wat je wilde – hij was niet degene met pijnlijke armen en eelt en blaren op zijn handen – maar zijn rug moest verschrikkelijk pijn doen. Hij lichtte hen namelijk voortdurend bij met zijn zaklamp.
Op een bepaald moment kregen ze vanzelf een ritme. Zonder veel woorden vuil te maken wisselden ze elkaar af. Als Katie geen stenen uit de stapel pakte, knielde ze verder naar achteren en pakte ze ze aan. Daarna had ze even rust en leunde ze uitgeput tegen de rotswand terwijl haar hersenen steeds langzamer werkten. Ze kon niet zeggen hoe lang ze zwijgend werkten. Ze was elk gevoel voor tijd kwijt, maar ze voelde hoe de minuten voorbijgingen. Of waren het uren?
‘Ik voel mijn vingers niet meer. Ooit moet er toch een keer een gat in die berg stenen komen,’ hoorde ze Chris mompelen. ‘Ik heb het gevoel dat we op de verkeerde plek graven.’
‘Stop gewoon met denken,’ beval Paul. Hij keek achter zich. ‘Jij bent weer aan de beurt, Katie.’
Katie kroop naar voren. Haar broek voelde aan als een vochtige, smerige, oude poetsdoek. Benjamin verlichtte met zijn zaklantaarn een plek rechtsboven, waar Paul het laatst stenen had weggehaald. De houding waarin ze stond was verschrikkelijk ongemakkelijk. Met een kromme rug strekte ze haar arm ver naar boven.
Denk er niet over na. Schakel de pijn uit. Ze deed haar ogen even dicht, concentreerde zich en klemde haar vingers rond een steen waarvan ze de rand net kon pakken. Ze hoorde een dof geluid, ging op haar tenen staan en schoof haar hand nog verder naar voren, maar toen ze de steen met haar vingertoppen wilde pakken, greep ze in het niets en stak haar hand in een gat.
Shit, waar wás die rotsteen? Ze leunde naar voren, maar haar hand vond geen houvast. En daarna – of verbeeldde ze zich dat gewoon – voelde ze tocht op haar hand. En nog iets! Een beweging. Een aanraking. Iets zachts streek over de rug van haar hand. Vingers. Ze voelde duidelijk vingers.
‘Ik ben hier! Ik ben hier! Haal me hieruit!’ Ze hoorden hoe Julia steeds weer dezelfde woorden herhaalde.
‘Rustig maar, Julia. Alles komt goed. Het lukt ons. Het duurt niet lang meer.’
David was degene die door de smalle opening tegen haar praatte, maar misschien herkende Julia zijn stem niet of wilde ze niet met David praten. In elk geval fluisterde ze de hele tijd maar één naam: ‘Chris, alsjeblieft. Alsjeblieft, Chris. Haal me hieruit.’
David liet zich door Chris opzij duwen, hoewel hij degene was die zonder pauze had doorgewerkt.
‘Ze moet niet zoveel praten. En al helemaal niet schreeuwen,’ mompelde Ana. ‘Zeg dat tegen haar. Ze moet gaan zitten en haar mond houden.’
‘Julia, blijf heel rustig,’ zei Chris zachtjes. ‘Ik ben zo bij je.’
‘Ik hou het niet langer uit. Het is hier aardedonker. Ik zie geen hand voor ogen.’ Julia begon steeds harder te praten.
‘Julia, je moet fluisteren. Begrijp je, de steenslag kwam uit het plafond omdat David schreeuwde. Dus hou alsjeblieft je mond, oké?’
Ze legden de ene steen na de andere opzij en het gat werd langzaam maar zeker steeds groter. Julia zei niets meer, maar af en toe kreunde ze.
David kwam overeind uit zijn half gebukte houding. ‘Oké, dat moet genoeg zijn,’ zei hij. ‘Julia, hier is mijn hand. Kun je hem voelen?’
‘Ja.’ Katie kon Julia nauwelijks horen.
‘Ga een paar stappen naar achteren. Ik ben bang dat de hele berg stenen in elkaar stort.’
‘Goed.’
‘Laat me erdoor.’ Chris deed een stap naar voren. Benjamins staaflamp verlichtte Julia’s gezicht.
Ze hurkte op de grond en zag er verschrikkelijk uit. De tranen hadden sporen achtergelaten op haar gezicht, dat pikzwart was van het stof. Katie handelde heel spontaan en deed iets wat zo uitzonderlijk was dat ze zichzelf ermee verraste. Voordat David, Chris of iemand anders kon reageren, was ze al over de stenen naar de andere kant gekropen en liet ze zich op haar knieën naast Julia vallen. Ze sloeg haar armen om haar vriendin heen en liet haar niet meer los, ook niet toen Chris probeerde haar opzij te duwen.
Ik weet waarom je dat doet, zei ze in gedachten. Je hebt er gewoon geen zin in dat die twee verliefde idioten elkaar opnieuw in de armen vliegen. Maar tegelijkertijd wist ze dat ze zichzelf in de maling nam. Want als Katie eerlijk was, moest ze toegeven dat ze de hele tijd in paniek was geweest omdat ze de enige vriendin die ze ooit had gehad, kon verliezen.
‘Oké,’ zei Ana na een tijdje. Het was de eerste keer dat haar stem vriendelijk klonk. ‘Ik denk dat je haar weer los moet laten. Of heb je plotseling geen haast meer?’
Er was geen tijd om uit te rusten. Ana dreef ze voort en kende geen genade. ‘Vooruit! Het is niet ver meer.’
‘Ik geloof niet dat ik ooit nog rechtop kan lopen,’ mompelde Benjamin, die voor Katie liep. ‘Ik zal voor altijd als de klokkenluider van de Notre Dame door de wereld lopen.’
Er klonk onderdrukt gelach. De stemming was net zo snel omgeslagen als het weer in de vallei. De irritatie, de onderdrukte spanning en zenuwachtigheid waren in één keer verdwenen. Katie hoopte vurig dat de zon nog steeds scheen. Ineens werd haar iets duidelijk. Iets waarover ze al vaak had gelezen maar wat ze nog nooit had meegemaakt.
Als eenling had ze nooit begrepen dat de gevaren van de berg – het weer, afnemende krachten, de verkeerde richting nemen – maar één kant van de medaille waren. De andere kant was het team, de mensen. Als die fouten maakten, vormde dat misschien een groter gevaar dan een lawine. Maar goed, ze hadden deze nachtmerrie overwonnen. Wat kon hun nu nog gebeuren?
De groep bleef voor haar stilstaan.
‘Wat is er nu weer aan de hand?’ Katie tuurde ongeduldig in het wazige licht van de hoofdlampen.
Benjamin haalde zijn schouders op, maar voordat hij antwoord gaf, besefte Katie twee dingen. Ten eerste hadden ze het eind van de tunnel bereikt en ten tweede was ze de afgelopen minuten haar claustrofobie helemaal vergeten. Ze knipperde met haar ogen en probeerde iets te zien. Aan deze kant van de berg eindigde de tunnel niet in een grot, maar met een massieve rotswand. Voordat haar claustrofobie weer terug kon komen, zag Katie dat Chris bezig was een ladder neer te zetten, die aan één kant van de tunnel had gestaan.
‘Jij eerst?’ vroeg Paul aan Katie.
Katie knikte dankbaar en zette haar voet op de eerste trede. Ze was nog nooit zo snel een ladder op geklommen en ze had de wereld kunnen omarmen toen ze uiteindelijk door een rotsspleet naar buiten kroop.
‘Van de hel rechtstreeks in het paradijs,’ hoorde ze Benjamin roepen, die achter haar verscheen. De juichkreten van de anderen, die vlak daarna volgden, waren het mooiste wat ze in een lange tijd had gehoord. Vanuit de lucht leek het waarschijnlijk alsof er een stel krankzinnigen was vrijgelaten uit gevangenschap. Niet alleen Benjamin voerde een vreugdedans uit, ook de anderen schreeuwden zich schor, en het gelach moest tot in Fields te horen zijn.
Het was verschrikkelijk grappig, want ze hadden allemaal een pikzwart gezicht, alsof ze door een schoorsteen waren gekropen.
‘Zoals jullie er allemaal uitzien!’ hijgde Julia. ‘Als volslagen freaks! Het is om bang van te worden.’
‘We zijn ook freaks.’ Chris pakte Julia vast en tilde haar hoog in de lucht.
‘Yeah!’ Katie stootte haar vuist triomfantelijk in de lucht. Ja! Als ze dit klaargespeeld hadden, konden ze alles bereiken. Morgen zou zij, Katie West, op de top van de Ghost staan. En niets of niemand kon haar tegenhouden.
Toen de eerste euforie was gezakt, keek ze om zich heen. De tunnel had hen naar de achterkant van de bergketen gebracht. Links onder haar zag ze een smal zijdal, dat door bergwanden en toppen was ingesloten.
Ze waren midden in het hooggebergte terechtgekomen. Rotswanden staken in de lucht en de berghellingen waren niet meer dan puinvelden. Ze hadden de boomgrens achter zich gelaten. Op deze hoogte groeiden alleen nog kromme bomen en schamele struiken.
En de hemel! Na de duisternis in de tunnel straalde hij in een kleur blauw waarvoor nog een naam moest worden bedacht. Er stond geen wolk aan de hemel en zelfs de ronde top van de Ghost, die links van hen omhoogstak, lag deze keer niet verborgen achter wolkensluiers. Katie liet zich op de grond vallen en deed haar rugzak af. Er stond een zacht windje, waardoor de zon niet zo brandde en het bijna voorjaar leek.
Katie staarde naar de brede pas boven haar. De top achter de Ghost was niet zichtbaar, maar Katies vertrouwen dat ze het zouden redden, werd steeds groter. Zodra ze de gletsjer overgestoken waren, kwam de eigenlijke uitdaging. De zuidkam, die je van hieruit goed kon zien. Hij zag er messcherp en extreem steil uit, maar het deed Katie goed dat ze eindelijk de weg die ze zouden nemen kon zien en vanaf nu op haar eigen gevoel kon vertrouwen. Geen verrassingen meer. En vooral geen tunnel meer! Katie legde haar hoofd in haar nek. Het was heel vreemd, maar ze had het gevoel dat ze een stuk dichter bij de Ghost waren gekomen, hoewel ze daarnet nog in het binnenste van de berg waren geweest.
‘Sinds we de tunnel in gegaan zijn, zijn we tweehonderd meter gestegen,’ hoorde ze David zeggen. Hij stond naast de rotsspleet die de tunneluitgang markeerde. ‘Als mijn hoogtemeter tenminste goed werkt.’
‘Ik heb toch gezegd dat de weg door de berg de gemakkelijkste is. Nu hoeven we alleen nog omhoog naar de hut.’ Ana wees naar de berghelling, die voornamelijk uit puinvelden bestond. ‘Hij ligt daar boven.’
‘Ik zie geen pad.’ Julia stopte haar dikke jack in haar rugzak en zette haar zonnebril op.
‘Dat is er ook niet. We moeten zelf onze weg zoeken.’
Katie merkte dat iemand zich naast haar op de grond liet vallen. Het was Paul. ‘Hoe voel je je?’ vroeg hij.
Ze keek hem stralend aan. ‘Als de koningin van de wereld!’
Het duurde even voordat ze besefte dat ze de woorden had uitgesproken die ze nooit meer had willen zeggen. Ze had ze naar Sebastien geroepen toen ze voor de eerste keer van een brug was gesprongen.
Hoewel er geen pad was en het puinveld veel evenwicht vereiste, klommen ze snel. Katie trok haar gore-tex jack uit en even later stopte ze ook haar fleece trui in de rugzak. Bij allemaal stond het zweet op hun voorhoofd van inspanning, maar na de benauwdheid van de tunnel was dit pure vrijheid. Natuurlijk kon je dit niet met klimmen vergelijken, maar het kwam er dicht bij. Ze merkte dat haar hartslag versnelde en ze voelde alle spieren in haar benen. En het belangrijkste was dat haar doel met elke stap dichterbij kwam.
Katie bleef telkens staan en keek omhoog naar het begin van de gletsjer. De brede witte streep glinsterde in het zonlicht. Hoe hoger ze kwamen, des te vaker staken ze een rand sneeuw over, en even later zelfs grotere sneeuwvelden. Het felle licht stak in Katies ogen. Ze trok de sneeuwbril uit de zijzak van haar broek en zette hem op.
‘Hé, daar is hij!’ Julia bleef staan. ‘De hut!’
Inderdaad was boven aan de helling een donker dak achter een stuk rots zichtbaar. Benjamin, Ana en Julia, die vooropliepen, gingen nog sneller lopen. Katie vroeg zich af waar ze na alle inspanning de energie vandaan haalden, tenslotte waren ze al uren onderweg. Maar het feit dat ze vrij waren en zich ongehinderd konden bewegen, leek niet alleen Katie te stimuleren.
Ze keek op haar horloge. Het zou nog zo’n twee uur kosten om bij de hut te komen.
‘Morgen krijgt Benjamin zijn ene been niet meer voor het andere,’ hoorde Katie een stem naast zich zeggen. Het was Paul weer. Sinds ze de tunnel achter zich hadden gelaten, liep hij de hele tijd in haar buurt. Het maakte niet uit wat ze deed, of ze zich terug liet vallen of haar tempo zo forceerde dat ze iedereen inhaalde, minuten later voelde ze zijn aanwezigheid alweer.
‘Benjamin weet wat hij doet,’ antwoordde ze, hoewel ze daar niet helemaal zeker van was. Want Benjamin rende, alsof hij een hond was, het hele stuk meerdere keren heen en weer, de hele tijd met de filmcamera in zijn hand.
‘Dat weet hij niet. Hij heeft er geen flauw idee van wat hem morgen te wachten staat.’
Het kan me niet schelen, dacht Katie. Het kan me niet schelen wat er morgen gebeurt. Dit was geen moment voor negatieve gedachten. Nu telde maar één ding: hoogte winnen en bij de hut aankomen.
Ze keek om zich heen en stelde tevreden vast dat ze al heel ver waren gekomen. De kromgegroeide bomen die rond de tunneluitgang groeiden, leken inmiddels op miniatuurstruiken. Katie voelde dat de lucht ijler en guurder werd. De wind was niet langer een voorjaarsachtige bries, maar was aanzienlijk toegenomen en waaide alsof hij hen wilde verdrijven van deze eenzame woestenij van stenen, puin en sneeuwvelden. Maar ook dat hinderde niet. Want nu pas werd ze zich ervan bewust dat haar hoerastemming niet alleen met de Ghost te maken had.
Nee, het was haar en de anderen gelukt om de vallei achter zich te laten. Ze waren op eigen kracht ontsnapt uit Grace Valley! Katie stond aan de andere kant van de muur en deze keer had niemand haar kunnen tegenhouden. Het was magisch.
De magie werd echter plotseling verstoord door een geluid dat Katie kende, al was het in deze omgeving nieuw en klonk het zeldzaam bedreigend. Ze staarde naar de hemel. Het eerste wat ze waarnam was een brede condensstreep, alsof de gletsjer, die als een witte snelweg door de bergen liep, werd weerspiegeld in de hemel. Daarna zag ze het vliegtuig. Het vloog over de bergketen en kwam recht op hen af.
‘Hé, zien jullie dat?’ riep Benjamin, waarna hij begon te springen en te zwaaien.
Ze bleven abrupt staan. Het vliegtuig verloor aan hoogte. De vleugels glansden in de zon en ze konden de ramen onderscheiden.
‘Wat doet die hier? Als de piloot nog lager vliegt, knalt hij zo meteen tegen de Ghost!’
Benjamin had gelijk. Het vliegtuig kwam op hen af en toen het recht boven hen was, leek het enkele seconden roerloos in de lucht te hangen. Daarna helde het opzij, maakte een volledige draai, schoot naar boven, nam een wijde bocht en sloeg af naar het noorden. Katie en de anderen staarden het vliegtuig verbaasd na tot het was verdwenen. Alleen de condensstreep aan de hemel bleef over.
‘Wat was dat?’ vroeg Chris. ‘Het leek wel alsof hij het op ons voorzien had.’
‘Waarschijnlijk was de piloot nieuwsgierig naar de gekken die hier rondlopen,’ zei Benjamin. ‘Ik hoop dat ik alles erop heb.’
‘Sinds we op school zijn, heb ik nog nooit een vliegtuig in de vallei gezien. Is jullie dat ook opgevallen?’ David fronste zijn voorhoofd.
‘Grace ligt waarschijnlijk niet onder een vliegroute.’
‘Nee.’ Paul schudde zijn hoofd. ‘Er geldt een vliegverbod boven de vallei.’
‘Een vliegverbod? Waarom?’
Paul haalde zijn schouders op. ‘Jullie snappen er helemaal niets van.’
‘Wat bedoel je daarmee?’ wilde David weten.
‘Niets.’ Er lag een spottende, cynische uitdrukking op Pauls gezicht. Eén moment was het stil, daarna vroeg Paul sarcastisch: ‘Nou, heeft niemand vragen?’
Niets vragen, dacht Katie. Gewoon niets vragen. Zij was in elk geval niet van plan zich bloot te geven of Paul de triomf te gunnen dat hij zich belangrijk kon voelen.
‘Eerlijk,’ zei Ana op dat moment. Ze haalde haar veldfles uit de rugzak en zette hem aan haar lippen. ‘Met jullie op stap zijn is ongeveer hetzelfde als op een groep driejarigen passen. Het is net of jullie nog nooit een vliegtuig hebben gezien.’ Ze veegde over haar lippen. ‘Kunnen we nu verdergaan? Dit gedeelte is weliswaar niet bepaald een uitdaging voor klimmers, maar ik wil eindelijk…’ Plotseling vertrok Ana’s gezicht en ze deed haar ogen even dicht.
‘Is er iets met je?’ vroeg Julia.
‘Wat moet er zijn?’ Ana stopte de veldfles weg en draaide zich om. ‘Ik wil gewoon bij de hut zijn.’
Bij de hut zijn, dacht Katie. Dat willen we allemaal. Daarom zijn we tenslotte op pad gegaan.