30
‘We hebben het overleefd!’ Katie ging volledig door het lint. ‘Moet dat een grap voorstellen? Dat kan alleen Benjamin geweest zijn. Wat is hij toch een idioot! Bij god, ik zweer het jullie. Als ik hem de volgende keer zie, pak ik zijn camera en smijt die tegen een rotswand, zodat hij in duizend stukjes uit elkaar spat.’ Ze schopte voor de zoveelste keer tegen de muur. ‘We hadden hulp nodig. Die hadden we zo dringend nodig. En jouw geweldige Chris…’ Katie draaide zich naar Julia toe. ‘Begrijp je langzamerhand dat hij een enorme klootzak is? En niet degene die jij denkt dat hij is? Je valt alleen op dat machogedoe van hem. Begrijp je dat niet, Julia? Mannen zijn een gevaarlijke mutatie van de menselijke soort. Als het erop aankomt laten ze je in de steek.’
‘Dank je wel,’ mompelde Paul.
‘Ze sturen hulp,’ zei Julia.
‘O ja? En waarom hebben ze dan niet op het briefje geschreven dat ze hulp halen? Is hun IQ te hoog om “hulp” te kunnen spellen?’
David kwam de trap af lopen. Ze keken allemaal naar hem op. ‘Kunnen jullie wat stiller zijn? Ana is net in slaap gevallen.’
‘Hoe gaat het met haar?’ vroeg Julia.
David haalde zijn schouders op en keek bezorgd. ‘Ze heeft zoveel pijn dat normale pijnstillers nauwelijks helpen. Maar de koorts is in elk geval minder geworden.’
‘En de wond aan haar hand?’
David zuchtte. ‘Voor zover ik dat kan beoordelen, lijkt het antibioticum aan te slaan. Ik wilde dat ik eraan had gedacht om er meer van mee te nemen.’
‘Ik heb niet eens aan tandpasta gedacht,’ mompelde Paul.
Ze lachten even, wat echter meteen weer stopte toen David zei: ‘Ze kan zo met geen mogelijkheid naar beneden. Het verbaast me dat ze de martelgang over de gletsjer en naar de hut heeft doorstaan. Ze moet verschrikkelijk veel pijn gehad hebben. En ik weet nog steeds niet zeker of ze geen inwendige verwondingen heeft.’
Er viel een stilte.
‘Ik kan het best bij haar boven blijven terwijl jullie morgenochtend afdalen om hulp te halen,’ stelde David na een tijdje voor.
Terug. De tunnel weer in. Katie deed heel even haar ogen dicht. Hoe moest ze dat nog een keer doorstaan?
Het leek alsof Paul haar gedachten had gelezen. ‘Er loopt een pad rechtstreeks naar Fields.’
Katie staarde hem aan. Ja, dat wist ze ook. Ze zouden het alleen zonder Ana niet vinden. ‘Staat dat misschien op die superkaart van je?’ vroeg ze sarcastisch.
Paul haalde zijn schouders op. ‘Jullie hebben het nog steeds niet begrepen, nietwaar?’
‘Wat?’
‘Die kaart is meer dan vijfendertig jaar oud…’
Katie wilde iets zeggen, maar Paul stak zijn hand op. ‘Ik heb hem in Fields ontdekt. Het is de laatste originele kaart uit de jaren zeventig, snap je?’
Katie dacht aan het etui in de zak van haar jack. Ze had de anderen niets verteld over het gemummificeerde lijk in de gletsjerspleet. En ze wist niet zeker of het lijk een van de vermiste studenten van destijds was.
Dit was het moment om het hun te zeggen, dacht ze. Ze kon het echter niet. Het was gewoon onmogelijk. Ze moest eerst weten wat er in het etui zat. Misschien vond ze daarin een aanwijzing waarom haar moeder op de foto stond. De een of andere verklaring. En een verklaring voor wat ze had ontdekt aan het lijk in de gletsjerspleet. Het was het verschrikkelijkste, gruwelijkste dat ze ooit had gezien.
‘Als het een originele kaart is, waarom staan er dan zoveel fouten op?’ vroeg Julia. ‘Is het misschien een vervalsing?’
Paul schudde zijn hoofd. ‘Op sommige punten klopt de kaart: de grootte en de ligging van het meer, het panorama van de bergen, zelfs het schoolgebouw staat erop.’ Paul haalde de kaart uit de achterzak van zijn broek. Op de achterkant staat het jaartal, zien jullie? 1972. Maar er ontbreken dingen. En de namen…’
‘Wat is er met de namen?’
‘Alles heet tegenwoordig anders. De Ghost bijvoorbeeld. Op de kaart heet hij Blue Mind, en de toppen ernaast heten White Soul en Black Spirit. En de naam van het meer is niet Lake Mirror, maar Lake Solomon. Net als de school Solomon College heette. Wat voor reden kun je hebben om een heel landschap anders te noemen?’
Het licht van de kaarsen flakkerde alsof het plotseling tochtte in de kamer, en Katie huiverde. Het was een raadsel, maar de oplossing ervan moest wachten. Belangrijk was nu alleen dat het pad naar Fields op die rotkaart stond. Belangrijk was nu alleen om Ana in het ziekenhuis te krijgen.
‘Ik daal morgenochtend vroeg met Paul af. Julia en David, jullie blijven bij Ana tot er hulp komt.’
Katie stond op en liep naar de veranda. Daar staarde ze gebiologeerd naar de nacht. Boven haar spreidde zich een sterrenhemel uit zoals ze nog nooit had gezien. Hij was fluweelzwart en in het licht van de sterren voelde ze ineens zo’n verlangen dat haar hart pijnlijk samentrok.
Ze miste Sebastien. Ze miste hem heel erg. Daar kon ze echter niet over praten. Ze had het nooit geprobeerd. Ook niet met meneer Lebkowski, de psycholoog. Wat had ze trouwens moeten zeggen?
Ja, ze voelde zich verantwoordelijk, maar niet om de reden die in de kranten had gestaan. De roddeljournalisten hadden zich als hyena’s op het nieuws gestort dat de zoon van de Franse ambassadeur op spectaculaire wijze was verongelukt terwijl zijn vriendin, de beeldschone en hoogbegaafde dochter van de slimme politicus van het ministerie van Buitenlandse Zaken, niet op het idee was gekomen om hulp te halen. Het had een andere reden. Ze had de botsing gehoord – de klap tegen de brugpijler – maar ze had niet beseft dat het Sebastien was. Ze had het zelfs niet beseft toen er alleen stilte volgde. Ze had gedaan wat ze nog steeds deed. Ze was op zoek gegaan naar Sebastien. Tot vandaag had ze hem niet gevonden.
De jongen die met allerlei slangen uit zijn lichaam in het bed in de dure particuliere kliniek lag, was Sebastien niet. Dat was zijn omhulsel. Alleen zijn moeder zei dat hij in leven was zolang zijn hart klopte. Dat was een leugen. Sebastiens ziel was al lang ergens anders, misschien was hij een van de sterren die op dit moment van de hemel vielen. Ja, het was mooi geweest als ze daarin had kunnen geloven, maar dat lukte Katie niet helemaal. Ze was gewoon niet het type voor dat soort sentimentaliteit.
Plotseling voelde ze een hand op haar schouder. Paul stond achter haar.
‘Wat is er met je aan de hand, Katie?’ vroeg hij.
‘Niets.’
‘Het was maar een kus. Meer niet.’
‘Maar je hebt iemand vermoord.’
‘Ontloop je me daarom?’
‘Ja. Ik wil niets te maken hebben met een moordenaar.’
Ze voelde dat hij verstijfde, hoewel hij net zo goed als zij wist dat de dingen niet zo eenvoudig waren als ze leken. Niet meer, in elk geval. Het zou echter volkomen onmogelijk zijn om met Paul om te gaan.
Ze had Sebastien drie keer bezocht en elke keer had hij haar met zijn starre ogen aangekeken. Sindsdien volgden die ogen haar overal. En ze wist wat het betekende. Sebastien had het leven misschien losgelaten, maar haar niet. Hij hield haar vast, met zijn blik en met zijn laatste woorden. Toen ze bij de voet van de brugpijler aangekomen was, was hij nog bij kennis geweest. Het was bijna alsof hij op haar had gewacht. ‘Laat me niet alleen,’ waren zijn laatste woorden geweest.
Een koude rukwind waaide door Katies haar, en toen ze zich omdraaide was Paul verdwenen.
Katie werd wakker door een geluid dat vertrouwd was en toch irriteerde. Er klopte iets niet. Misschien was ze gevangen in een absurde droom, maar het klonk alsof er een helikopter naderde. Boven het penthouse van haar ouders in de regeringswijk in Washington hadden voortdurend helikopters gecirkeld. ‘Meer helikopters dan vogels,’ hadden Sebastien en zij altijd gezegd. Katie was in haar jeugd uitstekend bewaakt. Bewaakt, dacht ze, maar niet beschermd.
De groezelige matras onder haar, de geluiden om haar heen… nee, ze lag niet in haar kamer in Washington en ook niet in haar bed op Grace College. Katie deed haar ogen open en voelde alleen opluchting, hoewel dat een ongewoon gevoel voor haar was en ze de afgelopen nacht nauwelijks had geslapen omdat ze alle botjes in haar lichaam had gevoeld.
Het felle licht van de zon trof haar als een laserstraal. Plotseling klaarwakker kwam ze overeind en keek om zich heen. Julia’s slaapzak naast haar was leeg en op de plek waar Paul had geslapen, lag niet eens meer een slaapzak.
Er drongen opgewonden stemmen tot haar door. Haastige voetstappen. Gekletter. Stoelen werden verschoven. Een deur sloeg dicht. Iemand riep iets. En het ratelen van de helikopter klonk steeds luider.
Hoe laat was het? Te laat. Verdorie, ze waren van plan geweest om heel vroeg naar Fields te vertrekken. Paul had beloofd om haar wakker te maken zodra de zon opkwam. Maar de zon was al lang op. En hoe!
Katie kroop uit haar slaapzak en rende in haar T-shirt de trap af. Ze zag meteen dat de kamer leeg was. De deur stond open en Katie liep op blote voeten naar buiten, waar ze David en Julia zag, die schreeuwend in de lucht sprongen, zwaaiden en in elkaars armen vielen. Katie zag een helikopter boven het dak van de hut recht op hen af komen. De piloot zette de daling in en maakte zich klaar om in het puinveld naast de hut te landen.
Het moment was zo overweldigend dat ook Katie begon te roepen. ‘Hier! We zijn hier!’ Alsof de piloot de drie krankzinnigen in ondergoed die aan één stuk door in de lucht sprongen, niet had gezien.
‘Ik wist het. Ik wist het gewoon. Chris en Benjamin hebben ons niet in de steek gelaten!’ Julia straalde. ‘Zie je, ze hebben een helikopter gestuurd.’
Katie schudde haar hoofd. Julia was alweer bezig om alles wat Chris had gedaan goed te praten, maar op dit moment was dat niet belangrijk. Ook van haar schouders viel een last. Ze had de anderen zover gekregen om dit avontuur samen met haar te beleven en dat had haar aan haar limiet gebracht. In elk opzicht. Maar het was haar ook gelukt om ze weer van de verraderlijke berg naar beneden te krijgen.
Ze keek naar de Ghost, die met zijn witte top in de zon schitterde. Haar ogen zochten de steile bergkam die ze de vorige dag hadden beklommen.
‘Het is ons gelukt, mensen!’ Ze probeerde het lawaai van de helikopter te overstemmen, maar dat ging niet. Ze zag alleen Davids brede glimlach en Julia, die haar oren dichthield en vragend haar schouders ophaalde.
‘Het is ons gelukt!’ Katie schreeuwde het uit. Het was haar eigen boodschap, niet bestemd voor de wereld, niet eens voor haar vrienden, hoewel op deze nieuwe lijst een tweede naam verschenen was: David Freeman stond meteen onder Julia. Als dat geen teken is, dacht ze. En misschien zou er in de toekomst nog een naam bij komen. Paul Forster. Ze keek zoekend om zich heen, maar zag hem nergens.
‘Waar is Paul?’ schreeuwde ze in Davids oor.
Ze zag aan zijn ogen dat hij haar had gehoord. ‘Weg!’ schreeuwde hij terug.
‘Weg?’
David knikte.
‘Sinds wanneer?’
‘Geen idee. Toen Julia wakker werd, was hij al verdwenen.’
Was hij zonder haar vertrokken? Zomaar? ‘Waarom hebben jullie me niet wakker gemaakt?’ riep ze.
Het lawaai van helikopter stierf weg toen de piloot de wieken uitzette.
David haalde zijn schouders op. ‘Misschien is hij in alle vroegte vertrokken. Misschien is hij degene die de Mounties gewaarschuwd heeft.’ Hij wees naar de helikopter. ‘Hij is ertoe in staat. Paul heeft de hele tijd gedaan wat hem uitkwam, maar dat hindert niet. Jezus, wat ben ik opgelucht dat ik niet langer verantwoordelijk ben voor Ana.’
‘Hoe is het vannacht gegaan?’
David schudde zijn hoofd. ‘Laten we het erop houden dat ze nog leeft.’
Plotseling verscheen er een verbaasde uitdrukking op zijn gezicht en een moment later viel Katies mond open. De deur van de helikopter werd opengeschoven en in plaats van Paul die naar hen zwaaide, zag ze iemand die ze nooit had verwacht. Het was Benjamin, met de camera voor zijn gezicht.
‘Ik vermoord hem nog eens met die stomme camera van hem,’ mompelde David.
‘Als ik dat niet al heb gedaan,’ antwoordde Katie.
Achter Benjamin werd nog iemand zichtbaar.
‘Chris!’ Julia’s stem sloeg over. ‘Het is Chris!’
Katie zag haar twee nieuwe vrienden in verschillende richtingen weglopen. Terwijl haar huisgenootje naar Chris toe rende en een moment later in zijn armen viel, verdween David in de hut. Dat was dan het onderwerp vrienden, dacht ze. Aan het eind stond je er toch altijd alleen voor.
Chris had het vuur in de kachel aangestoken. Ze zaten om de tafel in de hut te wachten op de terugkeer van de helikopter, die op weg was naar het ziekenhuis. David had erop gestaan om Ana te begeleiden. ‘Als ik ergens aan begin, maak ik het ook af,’ had hij uitgelegd. Maar Katie vermoedde dat hij gewoon geen zin had om met Chris in één ruimte te zitten.
‘De helikopter zou toch al lang terug moeten zijn?’ Benjamin draaide op zijn stoel en probeerde elk detail met zijn camera vast te leggen. ‘Jullie gezichten zijn onbetaalbaar,’ zei hij. ‘Jullie zijn door het leven getekend, weten jullie dat? Geluk en ongeluk. De wil om te leven en de nabijheid van de dood.’
‘Let maar niet op hem,’ zei Katie. ‘In principe is hij niet meer dan een aap die kunstjes doet.’
‘Weten jullie nog? Drie dagen geleden zaten we ook rond deze tafel. Alleen zag de wereld er toen heel anders uit.’ Chris was in een uitstekend humeur. Hij had zijn arm om Julia heen geslagen, die opgelucht leek dat hij niet zo’n enorme klootzak was als Katie had gezegd.
Katie was daar echter niet zo zeker van. Misschien kon Julia wegstoppen hoe Benjamin en Chris zich bij de gletsjerspleet hadden gedragen, maar zij kon dat niet.
‘Drie dagen geleden was er in elk geval nog bier,’ riep Benjamin.
‘Eigenlijk is alles perfect gegaan,’ zei Chris lachend. ‘Terwijl jullie Ana uit de gletsjerspleet haalden, hebben wij ervoor gezorgd dat ze zo snel mogelijk naar het ziekenhuis kon. Dat noem ik teamwork.’
Benjamin knikte. ‘Chris heeft gelijk. Het was meteen aan het begin al duidelijk wie verantwoordelijk was voor de actie en wie voor de regie.’ Hij glimlachte.
‘Sinds wanneer noem je het een perfecte regie als je er gewoon vandoor gaat?’ vroeg Katie. ‘Ana was dood geweest als we ons allemaal zo egoïstisch als jullie hadden gedragen. Ze had een nacht in de gletsjerspleet niet overleefd.’
‘Hadden, waren, als.’ Chris veegde haar opmerking van tafel. ‘Het is alleen belangrijk dat we naar Fields zijn gegaan om hulp te halen. Dus wat bedoel je met “er gewoon vandoor gaan”?’
Katie keek naar hem. ‘Hoe hebben jullie dat eigenlijk zo snel gedaan? Jullie weten de weg helemaal niet.’
‘We hadden Chris meteen als berggids moeten nemen,’ riep Benjamin. ‘Hij wist precies welke route we moesten nemen. En dat helemaal zonder kaart. Ik heb die Paul nooit vertrouwd. Hij is net zo’n opschepper als zijn vader.’
Katie staarde naar Chris en zag het kleine lachje dat zijn mondhoeken krulde. Arrogantie en superioriteit herkende ze meteen als ze die tegenkwam.
‘O ja?’ Ze moest heel veel moeite doen om zich te beheersen. ‘En waarom heb je dan niet meteen gezegd dat je hier de weg weet?’
‘Ooit weleens over geheimen gehoord?’ vroeg Chris terwijl hij naar Julia in plaats van naar Katie keek.
Hij is niet goed voor haar, dacht Katie, en ooit zal ik haar dat bewijzen.
‘Weten jullie wat me waanzinnig maakt?’ Benjamin woelde door zijn haar. ‘Dat het allemaal voor niets is geweest. We hebben ons leven voor niets op het spel gezet. We hebben boven niets gevonden wat ons op het spoor van de studenten van destijds brengt. Helemaal niets.’
‘Alleen de twee foto’s,’ zei Julia nadenkend. Plotseling sprong ze overeind. ‘Hebben jullie er weleens over nagedacht dat geheimen nut kunnen hebben?’
‘Wat bedoel je?’ vroeg Benjamin.
‘Griekse mythologie. De doos van Pandora.’
‘Hé, ik stel het op prijs als je niet de docent uithangt.’
‘De doos van Pandora,’ begon Katie. ‘Als je die opent, dan…’
‘… vliegt de hele rotzooi van de mensheid je om de oren,’ vulde Chris aan.
Nu, dacht Katie. Dit is het moment. Nu moet ik ze vertellen over de jongen in de gletsjerspleet. Daar kwam ze echter niet aan toe, omdat het geluid van de helikopter in haar oren dreunde.
‘Maar waarom hebben jullie het briefje geschreven?’ vroeg Julia.
‘Welk briefje?’ Chris keek haar met een gefronst voorhoofd aan.
‘Je weet wel: we hebben het overleefd. Het lag op de tafel in de hut.’
Chris en Benjamin staarden naar Julia. ‘We hebben geen briefje geschreven.’
‘Benjamin, dat is echt niet grappig.’
Benjamin bleef ernstig. ‘Laat het eens zien.’
Julia schudde haar hoofd. ‘Ik denk dat Paul het heeft meegenomen,’ zei ze hulpeloos.
Chris haalde zijn schouders op. ‘Het maakt ook niet uit,’ zei hij. ‘Wat er ook op dat stomme briefje stond, het is niet van ons. We zijn namelijk helemaal niet meer in de hut geweest. We zijn zonder te pauzeren naar Fields gelopen.’