Het was absoluut een mooi huis waar ze in woonde, de vrouw die tegen hem had gelogen. Zeker honderd jaar oud met gele betimmering en wit houtsnijwerk, omgeven door knoestige kale vruchtbomen die op het voorjaar wachtten. Twee auto’s voor de garage, een Saab 9-5 combi en een witte Golf. Allebei aanzienlijk nieuwere modellen dan zijn eigen oude Mazda. Daar in die dure, idyllische buitenwijk woonde ze dus, de vrouw die zijn lichaam had misbruikt en zijn ziel had bedrogen. Zij en degene die samen met haar onder de noemer ‘ons’ viel.
Hij had zijn auto een paar straten verderop neergezet en had het laatste stuk gelopen. Hij had er de hele ochtend als een berg tegen opgezien om zijn flat te verlaten, maar toen hij eindelijk een poging durfde te wagen, was het verbluffend gemakkelijk gegaan. Misschien hielp het dat hij zich nu het slachtoffer voelde van een onrechtmatige daad, dat hij zich tegen een externe vijand moest teweerstellen in plaats van tegen een interne.
Hij liep langs de brievenbus van het huis, een kobaltblauw metalen geval dat je met een sleutel moest openen, en met een minimale gleuf waar je beide handen bij moest gebruiken om er iets in te gooien. Postbodes en krantenbezorgers hadden de pest aan die dingen. Wat stonden ze daar mooi samen, de namen van de twee die het huis deelden waar hij voor stond. Eva & Henrik Wirenström-Berg.
Eva en Henrik.
Aan de linkerkant van het huis ging hun perceel over in een met bos begroeide groenstrook; er stond alleen een lage heg tussen. Hij keek om zich heen en aangezien er geen mens te zien was, haastte hij zich niet toen hij over het stuk gemeentegrond liep en zich tussen de bomen begaf. Hij bleef achter een boomstam staan met zijn handen op de ruwe bast en keek naar de achterkant van het huis. Een terras, een gazon, nog meer vruchtbomen, bloemperken, een geel geverfd schuurtje op een hoek van het perceel. Alles goedonderhouden en goedverzorgd, het huis
werd door iemand gekoesterd. Met zijn blik nog steeds op het huis gericht legde hij zijn wang tegen de boom, voelde de weerbarstigheid ervan tegen zijn huid en er ging een siddering door hem heen. Hij vroeg zich af of zij zich daarbinnen achter die ramen bevond. En of hij daar was, die Henrik die waardig was, maar die zij toch ontrouw was geweest.
Een hoer was ze.
Misschien stond hij daar al een halfuur achter die boom toen de deur naar het terras openging. Eerst zag hij niet wie het was, maar een seconde later stond ze plotseling weer voor hem. Zijn reactie overrompelde hem volledig. Hij haatte haar, maar nu hij haar plotseling in levenden lijve voor zich zag wekte dat een lust in hem op zoals hij nog nooit eerder had meegemaakt. In al die jaren van verlangen, al die nachten in het ziekenhuis met het zwijgende lichaam van Anna dicht tegen het zijne, had hij niemand ooit zozeer begeerd als nu deze vrouw. Toch haatte hij haar, ze had hem bedrogen, gebruikt. Die tegenstrijdige gevoelens vochten in zijn gemoed om ruimte, dwongen hem de stam voor zich steviger vast te grijpen om zich überhaupt staande te kunnen houden.
Zo dichtbij, maar toch zo ver weg.
Zij ging op het terras zitten, met in haar ene hand een telefoon en in de andere hand een wit A-viertje. Een lichtblauw vest hing over haar schouders.
Eerst bleef ze roerloos zitten, met haar blik op het gazon. Toen ging ze rechtop zitten, keek naar de telefoon in haar hand en toetste een nummer in. Hij kon niet verstaan wat ze zei, er drongen maar enkele losse woorden tot hem door achter die boomstam.
Het gesprek duurde misschien vijf minuten en zodra ze het had afgesloten keek ze op het papier dat ze bij zich had en toetste weer een nummer in.
Het idee dat hij haar kon zien zonder dat ze wist dat hij daar stond, wond hem op. Ze was aan zijn blikken overgeleverd en compleet weerloos, hij had macht over haar. Keer op keer toetste ze een nieuw nummer in en hij vroeg zich af wie ze belde en wat ze zei, hij wilde het weten. Ze keek ernstig als ze praatte, glimlachte geen enkele keer. Toen haalde ze het lichtblauwe vest van haar schouders en legde het naast zich op de bank. Hij kon de contouren van haar borsten onder haar shirt zien, de borsten die ze een paar dagen geleden had laten strelen door zijn handen. Hij wilde dat vest hebben dat net nog tegen haar lichaam aan gelegen had, wilde de geur ervan opsnuiven, het aantrekken.
De telefoon in haar hand ging. Ze drukte een knop in en hij hoorde dat ze haar naam zei. Die naam die hij van haar niet had mogen weten. Hij moest horen wat ze zei. Voorzichtig en oneindig langzaam, opdat zijn bewegingen haar aandacht niet zouden trekken, bewoog hij tussen de bomen door. Toen kwam hij bij de laatste boom, op de grens met hun perceel, een paar meter van het gele schuurtje af.
Zij keek naar de grond.
Hij aarzelde niet, maar maakte van de gelegenheid gebruik om het korte stukje naar de muur te rennen en er snel beschutting te zoeken. Door de kier tussen de muur en de regenpijp kon hij haar met zijn ene oog zien, maar hij kon haar woorden nog steeds niet onderscheiden. Hij stond veel te ver van haar af
Ze belde nog een paar keer voordat ze plotsklaps opstond en weer door de terrasdeur verdween. Het lichtblauwe vest lag nog op de bank.
Hij bleef nog een poosje staan, wist niet wat hij moest doen. De zon was achter de boomtoppen van de groenstrook verdwenen en het drong plotseling tot hem door dat hij het koud had. Zolang zij voor hem had gezeten hadden lichamelijke gewaarwordingen geen vat op hem kunnen krijgen. Hij vroeg zich af of dat door haar uitstraling kwam. Iets aan haar persoon beschermde hem.
Hij holde het korte stukje terug naar de bomen, vervolgens liep hij rustig weer naar de straat voor het huis, waar hij bleef staan. Hij was gekomen om die ander te zien. Degene die kennelijk Henrik heette en bij ‘ons’ hoorde en van wie hij nog steeds geen glimp had opgevangen. Op zijn dooie gemak passeerde hij weer de brievenbus met hun namen. Hij besefte dat hij daar niet kon blijven staan zonder het risico te lopen op te vallen, daarom begon hij in de richting van de straat te wandelen waar hij zijn auto had geparkeerd. Hij had het nu behoorlijk koud, en toen hij weer in de auto zat, zette hij de kachel in de hoogste stand.
Naar zijn flat rijden lokte hem niet, het was alsof een magneet hem naar het gele huis met het witte houtsnijwerk trok. Hij zette zijn auto in de eerste versnelling en liet het krachtveld aan hem trekken; stapvoets reed hij het korte stukje om de wijk heen, en hij was al snel weer terug. In dat huis zat zij. Met hem, die ander, die waardig was.
Net toen hij langs de brievenbus kwam ging de voordeur open.
Daar zou je hem hebben.
Zijn voet remde zonder dat zijn hersenen daarom hadden gevraagd, de man bij de voordeur sloot af en keek nieuwsgierig zijn kant op. Jonas wendde zijn gezicht af, had meer willen zien, beter willen kijken, maar hij wilde niet gezien worden. Nu niet. Nog niet.
Honderd meter verderop kon hij keren. Toen hij op de terugweg weer langs het huis kwam, was de man die hem de baas was in de Golf gestapt en hij was bezig achteruit het garagepad af te rijden. Jonas remde af en liet hem voorgaan. Een opgestoken hand achter de voorruit, tegen de zon in, om hem te bedanken. Jonas antwoordde met een hoofdknik.
Ga je gang. Ik heb je vrouw ook geneukt.
Op gepaste afstand reed hij achter hem aan. Van de hobbelige weggetjes door de villawijk naar de autoweg in de richting van de stad. Daar hield hij een paar auto’s afstand, niemand mocht weten dat hij daar was, bewaakte, controleerde, heerschappij uitoefende. Een rust vervulde hem. De dwang was ver weg.
Voorbij Danvikstull sloegen ze links af naar de nieuwbouwwijk in Norra Hammarbyhamnen, de eerste rechts en toen nog eens rechts. Dit deel van Södermalm kende hij wel, hier had hij een paar jaar geleden een week ingevallen toen de hele stad door griep was geveld. De auto voor hem sloeg rechts af Duvnäsgatan in en verdween even uit zijn gezichtsveld. Jonas matigde zijn snelheid toen hij hem zag inparkeren, maar reed toen door, parkeerde en stapte uit. Te voet sloeg hij de hoek van Duvnäsgatan om en op dat moment ging het portier van de andere auto open. Een blonde vrouw van zijn eigen leeftijd, misschien een paar jaar ouder, kwam een meter of tien verderop uit een deur. Jonas zette zijn capuchon op en begon aan de andere kant van de weg heuvel-op te lopen en bleef ter hoogte van de geparkeerde Golf voor een etalage staan. Hij kon hen in de weerspiegeling van de ruit zien en hierna zou hij nergens meer van opkijken. Hij kon er geen touw meer aan vastknopen. Toen hij zijn blik even anders instelde, zag hij op een bordje in de etalage ‘Te huur’ staan. Meer viel er in de lege etalage niet te zien. Het beeld dat hij in de ruit weerspiegeld zag was des te onthullender. De vrouw die zojuist naar buiten gekomen was en de man die Henrik heette en zojuist zijn fraaie huis in de buitenwijk verlaten had stonden nu dicht naast elkaar aan de overkant van de straat, doodstil. Bijna krampachtig hielden ze elkaar in een vaste greep, alsof ze het risico liepen om te vallen als een van hen losliet.
Ze bleven lang zo staan. Zo lang dat hij spoedig op zou vallen voor de lege etalage als ze tenminste in staat waren iets op te merken wat zich buiten de stolp bevond waaronder zij zaten.
Wie was die man? In het huis dat hij net had verlaten zat een vrouw die alles was wat een man kon verlangen. Toch stond hij aan de overkant van de straat een ander te omhelzen.
Zonder zich om te draaien begon hij heuvel-af te lopen, terug naar zijn auto. Hij voelde zich nu verward, vroeg zich af wat hij eigenlijk gezien had, of alles was wat het leek. Man en vrouw die hun lusten buiten de deur bevredigden, niet met elkaar maar met iemand anders.
Verdorie.
Dat nooit.
Als hij trouwde en iemand hield echt van hem om wie hij was, als iemand hem zag staan, dan zou hij nooit meer naar iemand anders omkijken. Hij zou alle passie die in hem zat over zijn vrouw uitstorten en haar tot koningin maken. Hij zou haar vereren, alles doen wat ze van hem vroeg, haar liefhebbend ter zijde staan, ieder moment. Nooit zou hij haar in de steek laten.
Zijn liefde zou wonderen kunnen doen als iemand die maar vrijliet. Als iemand die liefde maar in ontvangst wilde nemen. Waarom zag geen enkele vrouw zijn vermogen, de kracht die in hem school? Waarom was er niemand die wilde aanvaarden wat hij allemaal te bieden had?
Anna had het geweten. Toch was hij niet goed genoeg.
Het grote verlangen nam weer bezit van hem, het verlangen naar een weg uit de eenzaamheid. En ook de gedachte aan de man die Henrik heette en die hij zonet in de armen van die andere vrouw had gezien. Die alles had wat een man maar kon wensen, maar toch niet tevreden was.
En Lind... Eva.
Eva.
Wat had ze van hem gewild toen ze met hem mee naar huis ging?
Uit een ooghoek zag hij door het zijraampje een auto passeren. Pas toen die voorbij was zag hij dat het de Golf was. De vrouw zat op de passagiersplaats.
Hij draaide de contactsleutel om en meer vanuit een automatisme dan vanuit een bewuste beslissing reed hij achter hen aan. Linksaf Renstiernas gata in en over Ringvägen tot aan de afslag naar Nynäsvägen. Hij nam niet de moeite op afstand te blijven, hij mocht rijden waar hij wilde.
Hij mocht ook naar een afgelegen pizzeria, halverwege Nynäshamn rijden als hij dat wilde, en dat deed hij dan ook. Honderd meter voor zich zag hij de Golf erheen rijden en parkeren op het kleine omheinde parkeerterrein in het verlengde van het eethuis. Dat zag er noch bijzonder luxe, noch gezellig uit; hij vermoedde dat het restaurant eerder gekozen was op grond van de veilige afstand van het huis in Nacka. Ontrouw vereiste echt wel een bepaalde voorzichtigheid, dat wist hij beter dan menigeen. Hij voelde zijn verachting groeien toen hij hen door de deur met glas erin naar binnen zag verdwijnen. Zijn arm om haar schouders, beschermend, attent. Hoe kon een vrouw zo onnozel zijn een man te vertrouwen die op hetzelfde moment bezig was een andere vrouw te bedriegen?
Onbegrijpelijk!
Hij wachtte even voordat hij uit de auto stapte en hij haastte zich niet, maar bestudeerde uitgebreid het geplastificeerde menu naast de deur. Ze zaten tegenover elkaar aan een tafeltje helemaal in de hoek en een man die er buitenlands uitzag nam net hun bestelling op. Het leek niet erg druk, want er waren nog maar twee andere tafeltjes bezet, eentje door drie jonge jongens die misschien nog niet helemaal de leeftijd hadden voor het bierglas dat ze in de hand hadden, en het andere door een gezin met kinderen dat net de rekening had gekregen. Toch zou het geen al te vreemde indruk wekken als hij het tafeltje naast het hunne koos. Hij liep de paar stappen daarheen en net toen hij de stoel naar achteren trok zag hij uit een ooghoek de man die Henrik heette en ontrouw was, de menukaart teruggeven. Jonas ging zitten en de seconde daarop had hij die kaart in zijn handen.
Handen.
Hun handen hadden dezelfde vrouw gestreeld.
Zijn handen een en al liefde, die van de ander een en al verraad.
Toch kon hij, die ander, aanspraak op haar maken.
Hij legde de menukaart op tafel, wilde hem niet aanraken, probeerde zich een naam van een pizza te herinneren van de tekst die hij op het bord naast de deur had gelezen.
Toen liep de man met het buitenlandse uiterlijk weer naar de keuken en de anderen begonnen met elkaar te praten. Hij kon zonder inspanning ieder woord van hun gesprek horen, ook al spraken ze op gedempte toon. Alles was opeens zo duidelijk. Waarom alles was gebeurd. Waarom het voorbestemd was dat hij zijn oog op haar zou laten vallen toen ze twee avonden geleden onder de rode markies zat, waarom zij tweeën elkaar nou net moesten ontmoeten.
Hij had een opdracht gekregen.
Hij had nog wel gedacht dat zij gestuurd was om hem te redden. Het was net andersom! Hij was gestuurd om haar te redden. Hun verraderlijke, onbarmhartige oordeel vanachter hun middelmatige quattro stagioni. Terwijl zij er niet eens bij was om haar kant van de zaak te laten horen.
Hij had geen trek in de pizza die hij had besteld. Hij liet hem onaangeroerd staan en vroeg om de rekening.
Tijdens de rit terug naar Nacka weergalmden hun stemmen door zijn hoofd.
‘Wanneer ben je dan van plan het haar te vertellen? Ik kan er zo niet meer tegen.’
‘Dat weet ik. Maar ik moet ook aan Axel denken. Ik moet eerst een flat regelen, zodat hij ook bij mij kan wonen.’
Op dat moment had hij begrepen dat ze het niet alleen druk hadden met zichzelf, maar dat er ook nog een zoon was.
Er was een zoon.
En daar in een pizzeria in een buitenwijk, verstopt uit angst dat iemand hem zou zien, zat zijn vader met een hoer pizza te eten.
Het was al donker toen hij bij haar de straat inreed. Hij bleef naast zijn auto staan en sloeg het lichtspel van de masten van Nacka een paar honderd meter verderop gefascineerd gade. Het zwaaiende licht dat zich vertakte in straten die recht door het wolkendek liepen en langzaam in de oneindigheid verdween. Natuurlijk woonde ze onder een schijnwerper, je hoefde maar op het licht af te gaan.
Deze keer stapte hij meteen de tuin in en begon een rondje om het huis te maken, waarbij hij bij ieder raam bleef staan om voorzichtig naar binnen te kijken. Achter geen van de ruiten brandde licht en nergens ving hij ook maar een glimp van haar op. Toen hij aan de achterkant kwam, zag hij het schijnsel van een lamp door het grote raam naast de terrasdeur. Hij ging op het gras staan om niet te dichtbij te komen, hij wilde niet riskeren dat ze hem in het oog kreeg. Nog niet. Niet voordat ze eraan toe was.
Toen kreeg hij haar eindelijk weer te zien. Met alleen een leeslamp aan zat ze in een leunstoel vlak bij het raam. Heel even dacht hij dat ze hem recht aanstaarde, maar meteen daarop besefte hij dat haar ogen nietsziend in het hem omringende duister staarden. Hij kon zichzelf er niet van weerhouden dichterbij te gaan staan. Stapje voor stapje, oneindig langzaam, naderde hij het terras. De drie treden op en toen stond hij vlak bij haar. Heel dichtbij. Alleen een ruit belette het hem haar aan te raken. Een boek lag dichtgeslagen op haar schoot en hij keek naar haar gevouwen handen op dat boek. Dezelfde handen die hem gestreeld hadden en hem weer levend hadden gemaakt. Eén enkele wens, om weer die handen op zijn huid te mogen voelen. Hij moest zijn verlangen bevredigen, haar de kans en de tijd geven het te begrijpen. Hij richtte zijn blik omhoog, op haar gezicht. Dat was volkomen uitdrukkingsloos, maar toen zag hij de tranen over haar wangen stromen, als witte sporen op de huid.
O, liefste, kon ik je maar vasthouden. Wees niet bang, ik ben bij je, ik zal over je waken. Ik zal jou mijn liefde bewijzen. Als je begrijpt waartoe ik bereid ben om je liefde te winnen, dan zul je van me houden. Voor altijd. En ik zal je nooit verlaten. Nooit.
Hij voelde plotseling hoe zijn eigen ogen volschoten van dankbaarheid. Zij en hij, allebei in tranen, slechts een meter van elkaar.
Zelfs de gedachte aan een eenzame nacht in zijn flat kon hem niet bang maken.
Veilig in die overtuiging stapte hij achteruit, hij liep om het huis heen en ging terug naar zijn auto.
Wie wist beter dan hijzelf wat verraad kon doen met een vrouw, en wat ervoor nodig was om haar te redden?
Deze keer zou het hem wél lukken.
Hij kreeg nog een kans.