Ze bleef de hele ochtend in bed. Toen Axel wakker werd, was Henrik met hem naar de woonkamer gegaan en had het kinderprogramma aangezet, maar daarna was hij niet weer in bed teruggekomen om nog een extra halfuurtje slaap te pakken, wat hij anders altijd wel deed. Ze hoorde de deur van zijn werkkamer dichtgaan en het geluid van de computer die opgestart werd.

De pijn in haar borst was afgezakt, er was alleen nog een zeurderig gevoel over.

Toen de digitale cijfers van de wekkerradio zich voortgesleept hadden naar kwart voor twaalf stond hij plotseling in de deuropening.

‘Ik ga vanavond uit. Micke wilde een biertje met me gaan drinken.’

Ze reageerde niet. Constateerde alleen maar dat hij verbijsterend slecht kon liegen, het was ronduit beledigend.

‘Moet je doen.’

Toen was hij weer weg.

Ze kwam overeind, pakte haar ochtendjas en liep naar de keuken. Axel zat op de grond en liet zijn stuiterballetjes over een onzichtbare baan rollen en Henrik zat aan de eettafel Dagens Nyheter te lezen.

‘Ik heb Annika beloofd iedereen te bellen om een vergadering af te spreken voor morgenavond.’

Hij keek haar aan.

‘Waarom dat?’

‘Ja, hoe moet het anders?’

Hij negeerde de vraag en ging terug naar de krant.

Zij ging verder.

‘Als ik Linda was, zou ik de gelegenheid willen krijgen het uit te leggen. Jij niet?’

Als ik Linda was.

Ze snoof tegen het duister in haar binnenste.

Dat was het nou net.

Hij sloeg een pagina om, ook al las hij geen woord.

‘Ik begrijp alleen niet wat jij ermee te maken hebt. Waarom zou jij een vergadering beleggen? Jij hebt toch geen mailtje gekregen?’

Nee, maar in mijn kelder staat een wapenkast vol akelige liefdesbrieven aan jou.

‘Omdat het om de juf van Axels dagverblijf gaat. Je snapt toch wel dat het de situatie op de crèche gaat beïnvloeden als dit uitkomt? Als zij die mailtjes heeft gestuurd, kun je dan nog vertrouwen in haar stellen?’

‘Dat moet zij zelf weten.’

‘Moet zij dat zelf weten? Dat ze ongewenste liefdesbrieven aan de vaders van de kinderen stuurt?’

‘Heeft mijn juf dat gedaan?’

Axel zat stil op de vloer en woog een lichtgroene stuiterbal op zijn hand.

Henrik keek haar aan met een blik vol verachting. Of misschien was het zelfs haat wat ze zag.

‘Slim. Heel slim.’

Hij stond op en beende met boze stappen door de kamer. Ze wist inmiddels hoeveel het er waren. Elf van zijn plaats aan de eettafel naar de werkkamer, twaalf als hij ook de deur nog achter zich wilde kunnen sluiten.

Het werden er twaalf

‘Wat is er met mijn juf?’

Ze liep naar hem toe en ging naast hem zitten. Ze pakte ongemerkt een rode stuiterbal van de vloer en toverde die uit zijn oor.

‘O jee! Ik dacht dat je alleen groene balletjes in je oren had.’

Hij lachte.

‘Heb ik er in het andere oor ook één?’

Ze wierp een snelle blik opzij om nog een balletje te lokaliseren.

‘Nee. Die moet eerst nog wat verder groeien. Bij de groene duurt dat wat langer.’

Ze nam de draadloze telefoon en de telefoonlijst van de crèche mee naar buiten en ging op het terras zitten bellen. Ze had een vest om haar schouders geslagen, het was warm voor maart, en toen ze er even had gezeten legde ze het op de bank neer. Ze bekeek de masten van Nacka, die een paar honderd meter verder als futuristische stalen kolossen uit het met bos beklede natuurreservaat omhoogschoten. Nicke en Nocke had Axel ze gedoopt, zodra hij kon praten. Hoewel ze schril afstaken tegen de omgeving had ze altijd van ze gehouden, het waren bakens van thuis. Ze herinnerde zich een zakenreis met het vliegtuig vanaf Örebro. De vergadering die de aanleiding voor de reis was, had onoplosbare problemen opgeleverd en zwaar gestrest en bezorgd was ze in het vliegtuig gestapt. Het was na tienen ’s avonds en meteen na de start kon ze de masten in de verte zien. En ze herinnerde zich nog het gevoel dat ze ver weg was, maar toch haar huis kon zien, waar Henrik en Axel waren en alles wat haar vertrouwd was. Een moment van inzicht in wat eigenlijk belangrijk was in het leven.

Maar toen waren de jaren voorbijgegaan.

Zestien keer deelde ze mee dat juffrouw Linda ongewenste liefdesbrieven had gemaild aan vaders van kinderen uit de groep en dat ze op zondagavond een vergadering moesten houden. Na het zevende gesprek ging de telefoon over voordat ze het volgende nummer had ingetoetst.

‘Hallo, Eva. Met Kerstin van het dagverblijf.’

Ze klonk verdrietig. Verdrietig en moe.

‘Ik heb zojuist Annika Ekberg gesproken, ik hoorde dat jullie gisteren met elkaar hadden gepraat.’

‘Ja, ze belde me gisteravond laat.’

Er ontstond een korte pauze waarin alleen een diepe zucht te horen was.

‘Linda is totaal wanhopig. Ze heeft die mailtjes niet verstuurd. Wij begrijpen niet hoe dit kan.’

‘Nee, ik moet zeggen dat ik ook erg verbaasd was, ik kan moeilijk geloven dat het waar is. Ik bedoel dat Linda een verhouding zou beginnen met een vader van een van de kinderen. Dat is toch al te gek.’

Ze keek uit over de tuin en probeerde de woorden te vinden die ze nodig had om het gevoel te beschrijven dat ze nu had. Een rust dat ze de situatie weer meester was. Als een onzichtbare spin in een web waarvan zij alleen het bestaan kende. Tegelijkertijd de vraag waarom zij die controle moest hebben, waarheen ze op weg was. Een totaal gevoel van aanwezigheid. Hier en nu was alles. De volgende ademhaling, de volgende minuut. Van alles wat daarna kwam kon ze zich geen voorstelling maken. Met een dikke rode stift was er op een denkbeeldige kalender een streep gezet en die streep viel niet meer uit te wissen. Nooit meer. Het verleden en de toekomst waren uit elkaar gerukt om nooit meer bij elkaar te komen. En zelf bevond ze zich in het niemandsland daartussenin.

Een geluid maakte dat ze haar hoofd draaide. Vanuit een ooghoek had ze iets zien bewegen aan de rand van haar gezichtsveld. Iets groots wat snel achter het schuurtje in de hoek van de tuin verdween. In haar leven voor de streep op de kalender zou dat haar ertoe aangezet hebben om bloedmeel te strooien op de meest strategische plaatsen, maar nu maakte het haar niet uit. Wat haar betrof mochten de reeën nu alles wat maar een beetje wilde groeien, ieder zorgvuldig gepoot plantje, opeten. In deze tuin zou toch nooit meer iets kunnen bloeien.

‘Ik hoorde dat je had voorgesteld een vergadering te houden morgenavond en eerst had ik mijn bedenkingen, maar... er zit waarschijnlijk niets anders op. Ik weet alleen niet of Linda dat wel aankan. Dit maakt enorm veel bij haar los, ze heeft het vroeger heel erg moeilijk gehad, ja, daarom is ze in Stockholm komen wonen. We hoeven daar nu niet dieper op in te gaan, maar ik wil toch dat je dat weet.’

Weer een diepe zucht.

‘Ik bel eigenlijk alleen maar om je te vragen of je er in je telefoongesprekken duidelijk bij wilt zeggen dat Linda dit vreselijk vindt en dat zij die mailtjes niet heeft verstuurd.’

‘Vanzelfsprekend.’

Linda heeft het vroeger heel erg moeilijk gehad, daarom is ze in Stockholm komen wonen.

Interessant, heel interessant. Maar wat haar moeilijkheden ook geweest waren, ze had er kennelijk niet van geleerd om het leven en het bestaan van andere mensen te respecteren. Nee, een wig drijven en overal tussen komen, tot in de douche van mensen toe om daar je oorhangers te laten liggen. Pakken wat je wilt hebben; dat een enkel gezin daar de dupe van wordt, daar kun je niet mee zitten.

Nou, Lindaatje. Alles goed en wel met die droevige geschiedenis van je, maar je moeilijkheden beginnen nu pas goed.

Al zou het wel nuttig kunnen zijn te weten waar je van weg bent gevlucht toen je naar Stockholm verhuisde.

Henrik ging al om vier uur weg. Netjes gekleed, gladgeschoren en in een wolk van aftershave ging hij op weg om een biertje te drinken met Micke. Hij had het grootste gedeelte van de middag in zijn werkkamer doorgebracht, maar met regelmatige tussenpozen was hij naar buiten gekomen en hij had rusteloos door het huis gedraafd, als een gekooid dier. En zij was de gehate dierenoppasser, degene van wie hij afhankelijk was, maar die zijn gevangenschap in stand hield.

Ze bracht Axel om acht uur naar bed en godzijdank viel hij meteen in slaap. Door de wetenschap waar Henrik was, kriebelde het in haar hele lichaam en geen enkel televisieprogramma kon haar fantasieën afleiden. Ze vroeg zich af waar ze waren, wat ze deden, of ze nu dicht naast elkaar lagen en of hij haar voorzichtig troostte. Haar alle liefde en tederheid gaf die ooit van hen samen waren geweest.

Henrik en Eva.

Zo lang geleden.

Hoe was het zo gekomen? Wanneer was het opeens overal te laat voor geworden?

Ze stond er alleen voor, hij had al een nieuwe reisgezel gevonden om op te steunen, met wie hij samen in alle rust plannen voor de toekomst kon maken. Het was een onverdraaglijke gedachte om plotseling te zijn ingeruild, afgekeurd, vervangen door iemand anders die zijn verwachtingen ten aanzien van het leven vermoedelijk beter kon inlossen. Iets waarin zij duidelijk niet was geslaagd. Hij had met geen woord van zijn teleurstelling gerept, hij bracht niet eens zoveel respect voor haar op dat hij het wilde uitleggen, haar een eerlijke kans wilde geven te begrijpen wat er was gebeurd.

Ze zette de tv uit en de kamer werd zwart. Ze had zich er nog niet toe kunnen zetten een lamp aan te doen sinds de duisternis ingevallen was.

Ze ging in de leunstoel voor het grote raam zitten dat uitzicht bood op het terras. Het was pikdonker buiten. Het lukte de maan niet eens de doodverklaarde tuin te verlichten. Ze deed de leeslamp aan en reikte naar het boek waarin ze voor de streep op de kalender begonnen was. Dat bleef ongeopend op haar schoot liggen.

Het interesseerde haar niet meer.

Had Linda de mailtjes gelezen die ze gestuurd had? Ze had de tekst per slot van rekening zelf geschreven. Ze vroeg zich af hoe ze zouden reageren als ze de welbekende woorden zagen, wat Henrik ervan zou denken als hij de liefdesverklaring van Linda herkende die hij achter slot en grendel in zijn wapenkast bewaarde. Misschien zou hij iets vermoeden, maar hoe zou hij het ooit durven vragen? Ze moest lachen om het dilemma dat ze voor hem had gecreëerd. Ja, Henrik, wat moet je nu doen? Nu je wettige echtgenote, begrijpende vrouw en moeder van je zoon wel eens je ergste vijand kon zijn.

Ze keek naar haar spiegelbeeld in de zwarte ruit. De woorden van Linda hadden zich ongevraagd in haar geheugen genesteld, hadden zich vastgevreten als een ontsierende tatoeage. Ze wist dat ze haar de rest van haar leven zouden volgen.

Ik besef dat ik bereid ben om alles te verliezen als ik maar bij jou mag zijn. Ik hou van je, je L.

Zo bemind te zijn.

Zo bemind te zijn als Henrik.

Ze vroeg zich af hoe hij op de brief had geantwoord. Of hij plotseling woorden had gevonden die hij nooit eerder had gebruikt, nooit eerder nodig had gehad. Woorden die tijdens hun hele huwelijk hadden liggen wachten omdat ze in dat verband niet nodig waren. Te groot, te sterk en krachtig, overdreven, maar die zich nu eindelijk vrij mochten vechten om in gebruik genomen te worden.

Om hem te helpen in stand te houden en te bewaren wat hij gevonden had.

Zo bemind te zijn.

Zich zo te laten beminnen.

Ze moest erkennen dat hij precies datgene meemaakte waarvan ze zelf altijd had gedroomd, en sloot haar ogen. De ware passie, waaraan ze geen weerstand kon bieden, die dwars door haar heen zou gaan en haar tot volledige overgave zou dwingen. Die zij nooit had mogen beleven. Om zonder voorbehoud te mogen beminnen en bemind te worden zonder de noodzaak om ieder moment te presteren, goed te zijn, de beste te zijn. Te mogen zijn wie ze eigenlijk was achter de façade die ze met zoveel succes had opgetrokken om haar faalangst te verbergen. Haar angst om niet goed genoeg te zijn, om in de steek gelaten te worden.

‘Jij bent zo sterk.’ Hoe vaak had ze dat niet moeten horen? Ze speelde haar rol zo goed dat niemand haar meer doorzag, dat niemand dat andere kon zien dat zich daarachter verschool. Een verlangen om ooit al haar zwakheden te durven tonen, maar toch goed genoeg te worden gevonden, niet meer te hoeven vechten om iets te verdienen, iemand in haar hart te durven laten zonder angst.

Dat iemand ooit ‘ik hou van je’ tegen haar zou zeggen en daar iedere lettergreep van meende, maar zou willen dat er nog grotere woorden bestonden, omdat ‘ik hou van je’ nog niet eens toereikend was.

Ze haalde diep adem en deed haar ogen open. Deze erkenning had haar hartkloppingen bezorgd. Ze keek naar haar gezicht in de zwarte ruit en schaamde zich voor haar zwakheid. Ze was sterk en zelfstandig en dit waren maar romantische grillen.

Maar toch.

Zou iemand zoveel van haar kunnen houden?

Ze had zichzelf uit plichtsbesef nooit toegestaan haar heimelijke wens uit te spreken, ook tegenover zichzelf niet; gebonden door beloften en verplichtingen had ze haar verlangen weggestopt in een schamel hoekje en de deur vergrendeld.

Uit loyaliteit jegens Henrik.

Hij was degene voor wie ze gekozen had, met wie ze haar leven had willen delen; met hem samen had ze het meest beleefd, ze zou hem nooit zoveel pijn kunnen doen. Ze had geprobeerd haar tijd te vullen met werk en met gesprekken met vrienden die haar alles gaven waarvan ze wist dat Henrik het haar niet kon geven.

Alles om het gezin bij elkaar te houden.

Nu zat ze hier alleen.

Hij had alles gevonden waarvan hij had gedroomd.

En hij loog tegen haar alsof ze nooit vrienden geweest waren, alsof zij en hun gemeenschappelijke leven nooit hadden bestaan. Nooit iets waard waren geweest.

Ze bleef lang in haar eigen ogen zitten staren totdat het gezicht eromheen verwrongen werd en veranderde in dat van een vreemde.

Toen bewoog er buiten plotseling iets, vlak achter het raam, als een schaduw achter haar spiegelbeeld. De angst kwam als een elektrische schok, er stond iemand op het terras naar haar te kijken. Snel deed ze de lamp uit, stond op en liep achteruit bij het raam weg. De druk op de borst. Het was pikdonker buiten, alleen diffuse schaduwen van de boomtakken tegen de donkere hemel. Ze bleef met haar rug tegen de muur staan en durfde zich niet te bewegen. Iemand was om het huis geslopen, was voorzichtig op het terras gaan staan en had daar onder dekking van de duisternis stiekem naar haar gegluurd, had maar een meter van haar af gestaan en had midden in haar geheimste gedachten gekeken.

Plotseling verlangde ze naar Henrik. Was die maar thuis.

Ze verplaatste zich langzaam in de richting van de keuken, terwijl ze haar ogen op de zwarte ruit gericht hield. Ze liep achteruit de kamer uit, vloog naar de telefoon op de keukenbank en toetste vlug het verkorte nummer van zijn mobiel in. Twee signalen, drie, vier. En toen stilte; hij had het gesprek weggedrukt.

Het antwoordapparaat ging niet eens aan.

Ze was alleen.

Thuis.

En buiten op het terras, vlakbij in de pikzwarte duisternis, stond iemand die dat wist.