Jonas was mooi op tijd voor het gesprek waarvoor hij ontboden was. Hij had al meer dan een kwartier zitten wachten toen dokter Sahlstedt door de gang aan kwam snellen en de deur van zijn kamer openmaakte.

‘Sorry dat ik je heb laten wachten, ik moest naar een patiënt op de eerste hulp. Kom verder.’

Hij deed de deur achter hen dicht en ging achter het bureau zitten.

Jonas bleef staan. Anna’s rust was als vervlogen, de dwang wist maar al te goed dat hij nu onbeschermd was en algauw zou die weer sterk genoeg zijn. Nu zou hij moeten betalen voor de genoten nachtrust. Hij had de tekenen al gevoeld toen hij op de gang zat te wachten. Een sluipende onrust die tijdens de ochtendronde was begonnen. De blikken van het verplegend personeel op Anna’s slapende lichaam. Geen specifiek woord, maar eerder een andere intonatie, een vage aanduiding.

‘Ga zitten.’

Hij voelde hoe de druk toenam, hoe die stukje bij beetje bezit van hem nam.

Vier stappen naar de bezoekersstoel. Geen drie en geen vijf Dan had hij weer naar de deur moeten lopen om opnieuw te beginnen. Drie en vijf moest hij absoluut vermijden.

Zonder de armleuning aan te raken ging hij zitten en hij volgde Sahlstedts hand met zijn blik, hoe die een bruine map naar zich toe trok, maar vervolgens op de gesloten status bleef liggen.

Dokter Sahlstedt keek hem zwijgend aan.

Had hij echt vier stappen gezet? Hij wist het niet meer zeker. Jezus. Alingsås-Arjeplog 1179 kilometer, Arboga-Arlanda 144, Arvidsjaur-Borlänge 787.

‘Hoe gaat het met je?’

De onverwachte vraag overrompelde hem. Hij wist dat je het niet aan hem kon zien, die dwang. Na al die jaren had hij een uniek vermogen ontwikkeld om zijn innerlijke inferno te verbergen.

En de schaamte over zijn zwakte dat hij dat niet de baas kon.

‘Goed, dank u.’

Het was stil. Als de arts tegenover hem echt geïnteresseerd was in zijn gezondheidstoestand, dan was het duidelijk dat het antwoord hem niet bevredigde. Zijn ogen stonden ernstig. Een onheilspellende ernst, die duidelijk maakte dat het gesprek dat ze zouden hebben meer was dan een gewone bespreking.

Jonas ging verzitten. De armleuningen niet aanraken.

‘Hoe oud ben je. Jonas?’

Hij slikte. Geen vijf. Ook niet met een twee ervoor.

‘Ik word volgend jaar zesentwintig. Hoezo? Ik dacht dat we het over Anna zouden hebben.’

Dokter Sahlstedt keek hem aan en richtte toen zijn blik op het bureau.

‘Het gaat niet meer om Anna. Het gaat om jou.’

Borlänge-Boden 848, Borås-Båstad 177.

‘Wat... Ik begrijp niet wat u bedoelt.’

Sahlstedt keek hem weer aan.

‘Wat deed je voor werk? Voordat dit allemaal gebeurde, bedoel ik.’

‘Ik was postbode.’

Hij knikte geïnteresseerd.

‘Ja ja. Mis je je collega’s nooit?’

Stak hij de draak met hem? Of werkten de postbodes soms in groepen in de chique buurt waar hij dokter Sahlstedt in gedachten plaatste?

De arts tegenover hem zuchtte licht toen hij geen antwoord kreeg en sloeg de bruine map open.

Was hij echt niet tegen de armleuning aangekomen toen hij ging zitten? Hij wist het niet meer zeker. Als dat zo was, moest hij hem nog eens aantikken om de eerste aanraking ongedaan te maken. Maar als hij hem niet had aangeraakt? Jezus, op de een of andere manier moest hij weer neutraal uitkomen.

‘Je bent nu bijna twee en een half jaar met ziekteverlof. Al zolang als Anna hier ligt.’

‘Ja.’

‘Waarom eigenlijk?’

‘Wat denkt u? Om bij Anna te kunnen zijn, natuurlijk.’ ‘Anna redt zich wel zonder jou. Het verplegend personeel zorgt goed voor haar.’

‘U weet net zo goed als ik dat ze niet zoveel aandacht aan haar kunnen besteden als nodig is.’

Dokter Sahlstedt keek plotseling verdrietig, zei niets meer en keek naar zijn handen. De stilte maakte Jonas gek. Uit alle macht probeerde hij de geweldige razernij te weerstaan waarmee de dwang in zijn lichaam tekeerging.

De arts keek hem weer aan.

‘Nodig waarvoor. Jonas?’

Hij kon niet antwoorden. De wastafel hing aan de muur links van hem. Hij moest zijn handen wassen. Hij moest de aanraking wegwassen voor het geval dat hij tegen de armleuning was aangekomen.


‘Zoals je weet gaat de koorts niet omlaag en we hebben gisteren weer een echo van het hart gemaakt. De infectie in de aortaklep gaat niet over. Daar komt regelmatig een kleine septische embolus uit, een soort klein deeltje vol bacteriën. Die bacteriën gaan direct naar haar hersenstam en daarom krijgt ze steeds opnieuw bloedproppen in de hersenen.’

‘Ja ja.’

‘Dit is de derde bloedprop binnen twee maanden. En iedere keer wordt haar bewustzijnsgraad lager.’

Dit soort dingen had hij al meer gehoord. Artsen zeiden altijd het ergste om hem geen valse hoop te geven.

‘Je moet proberen te aanvaarden dat ze nooit meer wakker wordt uit haar bewusteloosheid.’

Hij kon er niet meer tegenop, stond op en liep naar de wastafel.

Vier stappen. Geen drie.

Hij moest zijn handen wassen.

‘We kunnen niets meer voor haar doen. Diep in je hart weet jij dat ook wel, of niet?’

Hij liet het water over zijn handen stromen. Deed zijn ogen dicht en voelde de bevrijding toen de druk minder werd.

‘Je moet haar loslaten, proberen verder te gaan.’

‘Ze reageerde toen ik haar vanmorgen masseerde.’

Dokter Sahlstedt zuchtte achter zijn rug.

‘Het spijt me, Jonas. Ik weet hoe je je best gedaan hebt om haar te helpen, wij hebben allemaal ons best gedaan. Maar het kan nu een kwestie zijn van weken of maanden, dat weten we niet. In het ergste geval ligt ze nog een jaar zo.’

In het ergste geval.

Hij liet het water stromen. Stond met zijn rug naar de man die beweerde dat hij Anna’s behandelend arts was. Die sukkel had er helemaal geen verstand van. Hoe kon hij beweren dat hij wist wat er in haar omging? Hoe vaak had hij haar benen gemasseerd? Naast haar gezeten en geprobeerd haar kromme vingers te strekken. Parfum en fruit meegenomen om haar reukzin op gang te houden? Nooit. Het enige wat hij had gedaan was een paar draden aan haar schedel koppelen, op een knop drukken en vervolgens de conclusie trekken dat ze niets kon voelen. ‘Waarom reageert ze dan?’

Dokter Sahlstedt zweeg even.

‘Ik heb al vaak geprobeerd jou ertoe te bewegen om met een van onze... een van onze collega’s hier in het Karolinska Ziekenhuis te gaan praten... maar nu ben ik dan toch maar zo vrij geweest een afspraak voor je te maken. Ik ben er volledig van overtuigd dat het jou zou helpen om hierdoorheen te komen. Je hebt je hele leven voor je. Jonas. Ik denk niet dat Anna zou willen dat je het hier in het ziekenhuis slijt.’

De plotselinge woede kwam als een bevrijder. De dwang werd minder en week opzij.

Hij draaide de kraan dicht, pakte twee papieren handdoeken en draaide zich om.

‘U zei zojuist dat ze niets kon voelen. Hoe zou het haar dan iets uit kunnen maken?’

Dokter Sahlstedt bleef doodstil zitten. Een plotseling gepiep uit zijn borstzakje verbrak de stilte.

‘Ik moet weg. We moeten een andere keer maar verder praten.

Je hebt morgenvroeg om kwart over acht een afspraak bij Yvonne Palmgren.’

Hij trok een geel blaadje van het memoblokje en stak hem dat toe. Jonas bleef onbeweeglijk staan.

‘Jonas, het is voor je eigen bestwil. Het wordt nu eens tijd dat je ook een beetje aan jezelf begint te denken.’

Dokter Sahlstedt gaf het op en plakte het briefje op het bureaublad voordat hij de deur uit ging. Jonas bleef staan. Een gesprek met een psycholoog! Waarover? Ze zou in zijn gedachten willen binnendringen en waarom zou hij dat toestaan? Zo succesvol als hij tot nog toe iedereen daarvandaan geweerd had.

Alleen Anna had hij binnengelaten.

Zij was van hem en hij was van haar. Zo zou het altijd zijn. Twee jaar en vijf maanden lang had hij al zijn tijd eraan besteed om haar weer gezond te maken. Om alles weer goed te maken. En nu zou hij moeten accepteren dat alles tevergeefs was geweest.

Niemand mocht haar van hem afpakken.

Niemand.

Toen hij buiten kwam regende het. Als hij in het ziekenhuis bleef slapen, ging hij altijd met het openbaar vervoer, omdat parkeren zo duur was. Je moest dag en nacht betalen en daar had hij geen geld meer voor. Hij deed zijn jack dicht en liep naar de metro.

Hij was huiverig voor de nacht, omdat hij maar al te goed wist wat hem te wachten stond. In de eenzaamheid van zijn flat kreeg het Controleren de overhand. Hij maakte zich continu zorgen of hij niet iets belangrijks was vergeten. De kraan in de badkamer, had hij die wel goed dichtgedraaid? En de kookplaten? En hoe zat het met de deur, had hij die wel echt op slot gedaan? Dan weer even rust als hij alles had gecontroleerd en in orde had bevonden. Maar stel je voor dat hij ongemerkt tegen de lichtschakelaar van de lamp in de badkamer had aangestoten toen hij erlangs liep? Misschien had hij het fornuis per ongeluk aangezet toen hij controleerde of het uit stond. En hij wist niet meer zeker of hij de deur wel op slot had gedaan. Hij moest het weer controleren.

Het simpelst was om er weg te blijven. Dan wist hij dat alles onder controle was. Voordat hij de flat verliet deed hij altijd alle radiatoren uit, trok alle snoeren van elektrische apparaten eruit en stofte de stekkers af Je wist nooit of er een vonk zou kunnen ontstaan die brand zou veroorzaken. De afstandsbediening van de tv bewaarde hij in een laatje, die mocht absoluut niet open en bloot op tafel blijven liggen, want dan zou een zonnestraal door het raam de sensor kunnen raken, die dan in brand zou vliegen.

En dan de deur uit gaan. Her laatste halfjaar was het hele afsluitritueel zo gecompliceerd geworden dat hij het op had moeten schrijven om er zeker van te zijn dat hij niets oversloeg. Het blaadje waar het op stond bewaarde hij in zijn portefeuille.

Voor de deur bleef hij staan en hij keek omhoog naar de zwarte ramen van zijn flat. Een man van een jaar of vijftig, die hij nog nooit eerder had gezien, kwam de voordeur uit en keek hem wantrouwend aan. Hij kon het niet opbrengen om zijn flat binnen te gaan, en dus haalde hij zijn sleutelbos uit zijn zak, ging in zijn auto zitten, draaide de contactsleutel om en liet de motor stationair draaien.

Alleen bij Anna werd hij met rust gelaten. Alleen zij was sterk genoeg om de vernietigende angst te overwinnen.

En nu vonden ze dat hij haar los moest laten en verder moest gaan.

Waarheen?

Waar wilden ze hem naartoe hebben?

Hij had alleen haar maar.

Na het ongeluk was het weer begonnen. Het kwam sluipend, had op hem liggen loeren, in het begin alleen nog maar als een vage behoefte om symmetrie te creëren en het evenwicht te herstellen. Toen het steeds duidelijker werd hoe ernstig haar verwondingen waren, was de druk om de ingewikkelde rituelen uit te voeren uitgegroeid tot een onontkoombare dwang. De enige manier om de dreiging onschadelijk te maken was om eraan toe te geven. Als hij niet braaf gehoor gaf aan de impulsen zou er iets verschrikkelijks gebeuren. Wat wist hij niet, alleen dat de schrik en de smart onverdraaglijk werden als hij zich ertegen probeerde te verzetten.

In zijn puberteit was het anders geweest. Toen was de druk minder geworden als hij de deurkruk maar niet met zijn handen vastpakte, als hij achteruit de trap afliep, of alle lantaarnpalen aantikte waar hij langs kwam. Het was gemakkelijker te hanteren geweest toen hij nog voor een in zichzelf gekeerde puber door kon gaan.

Niemand die het wist, toen niet en nu niet, en omdat hij zich er terdege van bewust was dat het niet normaal was wat hij deed, had hij trucs en handigheidjes ontwikkeld om net te doen alsof de dwanghandelingen een natuurlijk deel uitmaakten van zijn bewegingspatroon.

Elke dag een geheime oorlog.

Alleen dat jaar met Anna was hij vrij geweest.

Lieve Anna. Nooit zou hij haar verlaten.

Er werd gebeld op de mobiel die hij in zijn jaszak had. Hij haalde hem te voorschijn en keek op de display. Geen nummer. Twee signalen. Na vier keer moest hij opnemen of anders helemaal niet.

Het kon het ziekenhuis zijn.

‘Met Jonas.’

‘Met je vader.’

Niet nu. Verdorie.

‘Jonas, je moet me helpen.’

Hij was dronken. Dronken en down. Jonas wist wel waarvoor hij belde. Acht maanden geleden had hij voor het laatst gebeld en toen was het om dezelfde reden. Altijd hetzelfde. Dat hij niet vaker belde om te bedelen zou wel komen doordat hij zelden nuchter genoeg was om het nummer nog te weten.

Hij hoorde mensen op de achtergrond. Zijn vader zat ergens in een bar te zuipen.

‘Ik heb nu geen tijd om te praten.’

‘Verdorie, Jonas, je moet me helpen. Zo kan ik niet meer leven, ik hou het niet vol.’

Zijn stem begaf het en het werd stil in de hoorn. Alleen het geroezemoes van stemmen.

Hij leunde met zijn hoofd tegen de hoofdsteun en deed zijn ogen dicht. Zijn vader had al snel zijn toevlucht genomen tot het uiterste pressiemiddel, huilen. En Jonas had, geschrokken door zijn vaders kwetsbaarheid, geprobeerd loyaal te zijn en was daardoor meegesleept in zijn verraad.

Dertien jaar was hij toen het begon.

‘Zeg maar tegen haar dat ik vanavond over moet werken. Verdorie, Jonas, je weet het wel met die vrouw... anders wordt het heibel.’

Dertien jaar en de loyale medeplichtige van zijn vader. De waarheid, waar en wat die ook mocht zijn, moest koste wat het kost voor zijn moeder geheimgehouden worden.

Om haar te beschermen.

Jaar in, jaar uit.

Hij bleef zich maar afvragen waarom zijn vader toch deed wat hij deed.

Veel mensen in het dorp wisten ervan. Hij herinnerde zich alle gesprekken die plotseling stokten als hij met zijn moeder de winkel inkwam en die meteen weer werden hervat zodra zij de andere kant op keek. Alle medelijdende glimlachjes van buurvrouwen en vriendinnen, mensen met wie ze dacht bevriend te zijn, maar die jaar na jaar uit pure lafheid de waarheid verzwegen. En zelf liep hij naast haar en zweeg ook, de ergste verrader van allemaal. Hij herinnerde zich een gesprek dat hij eens had gehoord, ze zat met de buurvrouw in de keuken. Zijn moeder dacht dat hij er niet was, maar hij lag op bed een stripblad te lezen. Hij hoorde haar huilend vertellen dat ze bang was dat haar man iemand anders had ontmoet. Hoorde hoe ze daar aan haar keukentafel zat en zichzelf geweld aandeed om haar beschamende angsten uit te spreken. En de buurvrouw loog. Recht in het gezicht van zijn moeder loog ze, terwijl ze zich liet onthalen op koffie en zelfgebakken koffiebroodjes. Ze loog dat zijn moeder het zich vast maar verbeeldde en dat het in alle huwelijken op en neer ging en dat het vast niets was om over in te zitten.

De mannen sloegen zijn vader op de schouder, wat hem aanzette tot nieuwe veroveringen en meer overwerk om zijn reputatie van onweerstaanbare charmeur in stand te houden, terwijl Jonas het thuis voor hem opnam. Voortdurende leugens en daartegenover de toenemende druk om rituelen uit te voeren die de angst moesten dempen. En dan weer nieuwe leugens, om die dwang te verbergen.

Hij had veel nagedacht over al die vrouwen. Wie waren het, hoe dachten ze? Wisten ze dat er ergens een vrouw en een zoon rondliepen die wachtten op de man aan wie zij zich aanboden? Maakte het voor hen wat uit? Kon het hun wat schelen? Wat bracht hen ertoe hun lichaam te geven aan een man die er alleen maar even overheen wilde om vervolgens weer naar huis te gaan en hen tegenover zijn echtgenote te verloochenen.


Hij had het nooit kunnen begrijpen.

Hij wist alleen dat hij ze stuk voor stuk haatte.

Haatte.

De zeepbel barstte een paar maanden voor zijn achttiende verjaardag. Zoiets triviaals als lippenstift op de boord van een overhemd. Na vijf jaar van leugens werd het constante verraad ontmaskerd en zijn vader had als een echte angsthaas gebruikgemaakt van Jonas’ medeweten om zich tegen haar pijn te beschermen. Om niet de hele schuld alleen te hoeven dragen.

Ze had het hun nooit kunnen vergeven.

Ze was dubbel verraden.

De wond die ze haar hadden toegebracht was zo diep dat die niet te genezen was.

Nadat zijn vader vertrokken was uit het verwoeste ouderlijke huis, waar de geur hing van schaamte en haat, was het stil geworden. Hij hield haar van een afstand in de gaten. Ze wilde met niemand praten. Overdag kwam ze zelden haar slaapkamer uit en als ze dat al deed was het om naar de wc te gaan. Jonas probeerde zijn verraad goed te maken door boodschappen te doen en andere klusjes, maar ze kwam nooit aan tafel als hij had

gekookt. Iedere nacht om halfdrie ging hij op de brommer weg om kranten rond te brengen en als hij tegen zessen thuiskwam, kon hij zien dat ze wat uit de koelkast had gehaald. Het serviesgoed dat ze had gebruikt stond keurig afgewassen op het afdruiprek.

Maar ze zei geen woord tegen hem.

‘Ik heb nu geen tijd om te praten.’

Hij drukte het gesprek weg en boog voorover over het stuur.

Het is de derde bloedprop binnen twee maanden. En iedere keer wordt haar bewustzijnsniveau lager.

Hoe kon ze hem dit aandoen? Wat moest hij nog meer doen om haar te laten blijven?

Hij zou de eenzaamheid in de flat niet aankunnen. Vanavond niet.

Hij keek over zijn schouder en zette de versnelling in zijn achteruit. Waar hij naartoe ging wist hij niet.

Hij wist maar één ding.

Als ze hem niet gauw aanraakte werd hij gek.